Vica Taselaar

Avica Maria Jacoba Taselaar (1912-2004)

In januari 1942 komt er vanuit Haarlem een jonge vrouw op het Nieuwe Suikerhofje wonen die er de hele oorlogstijd zal blijven. (1) Vica Taselaar, die in Haarlem onderwijzeres was op een openbare buitengewone lagere school, heeft net ontslag genomen uit protest tegen de anti-Joodse maatregelen in het onderwijs, dus de lage huur in het hofje komt haar goed uit.

Vica’s kamer op het hofje, Prinsengracht 389, tweede verdieping. Getekend door Toby Vos, net na de oorlog. Links de schouw met kacheltje. Uitzicht door de ramen op het dak van de kapel. (Collectie Verzetsmuseum Amsterdam)

Geboren in Dordrecht in 1912 krijgt ze de voornamen Avica Maria Jacoba. In Amsterdam wordt ze ingeschreven als Avika. Ze wordt Vica genoemd, maar er zijn verschillende spellingen in omloop, Vika, Fika, Fieka en Vieka. Fie en Fieke komen ook voor. Haar achternaam wordt ook nog wel eens foutief Tazelaar gespeld. Die onduidelijkheid komt haar tijdens de bezetting vast goed uit. Vooral in de latere oorlogsjaren wordt er door de Sicherheitsdienst intensief naar haar gezocht. (2).

Op het moment dat Vica haar kamertje op de tweede verdieping van het huisje links achter in het hofje (Prinsengracht 389) met bedstee, ingebouwde kastjes en een kolenkacheltje betrekt, wordt het Nieuwe Suikerhofje al precies een jaar bewoond en is het een verzetsnest geworden. Het gonst van de geheimzinnige plannen. Er zijn ideeën geweest naar Engeland te ontsnappen. Er worden pakken met illegale kranten afgeleverd om te verspreiden. Er is aanloop van oud-Spanjestrijders die contact hebben met de eerste sabotagegroepen. Er wordt aan spionage gedaan. Helemaal overtuigt van al deze stoere mannelijke acties is Vica, die met haar bijna dertig jaar wat ouder is dan de meeste jonge mannen -voornamelijk studenten- op het hofje en al meerdere jaren gewerkt heeft, niet. Ze noemt dit mannelijke verzet “dilettantistisch en van onervarenheid blijk gevend” en “vol van geheimzinnigheid en in de ogen der vrouw van een onnodige langdraderige praterigheid en gewichtigdoenerij.” (3)

Haar eigen reactie op de Duitse overheersing is “woedend” zijn. Achteraf vindt ze dat ze “emotioneel en primitief” reageert, zonder erbij na te denken of haar “roekeloze en gevaarlijke demonstraties” wel echt schade toebrengen aan de vijand. Ze vindt ook dat vrouwen in hun vroege verzet directer zijn dan “de meer rationeel ingestelde man”. (4)

Maar wat heeft ze in haar eerdere woonplaats Haarlem gedaan in de eerste twee oorlogsjaren en waarom komt ze begin 1942 naar Amsterdam?

Onderwijzeres in Haarlem

Vica is de tweede dochter in een gezin met vier kinderen. Ze heeft ook nog een jongere broer en zus. Vader Nicolaas Taselaar (1888) is apotheker en heeft apotheken in Apeldoorn en Hilversum. In 1927 verhuist het gezin naar Utrecht en komt er een apotheek in Jutphaas aan de Prinses Julianaweg bij. (5) Moeder Maria Selckmann is geboren in 1886 in Utrecht. Ze is half-Duits, haar vader, Vica’s opa, is als jonge man van Cloppenburg in Pruisen naar Nederland gekomen.

Vica’s oudste zus Elisabeth Jora (1911) treedt in haar vaders voetsporen en wordt ook apotheker. Na haar afstuderen in Utrecht leidt ze een apotheek in Enschede. In 1939 trouwt zij met Berend Jan Wilterdink (1909), zoon van een schoolhoofd, en verhuist naar Hilversum. Ze krijgt in de oorlog twee kinderen en na de oorlog nog twee.

Vica begint in 1927 op de Rijkskweekschool voor Onderwijzeressen in Apeldoorn. Ze slaagt in 1931. Daarna werkt ze een paar jaar op lagere scholen, rond 1934-1935 staat ze een tijdje op wachtgeld en woont dan in Amersfoort. Daarna woont en werkt ze in Purmerend in het Buitengewoon Lager Onderwijs met moeilijk lerende kinderen, en haalt parallel in Amsterdam in 1938 haar acte M.O. Pedagogiek op het Nutsseminarium (vergelijkbaar met een bachelor). Onderwijzer zijn is geen vetpot in deze crisisjaren, en voor elke gehaalde akte wordt het salaris verhoogd. Daarna woont en werkt Vica tot eind 1938 in Purmerend. Begin 1939 verhuist ze naar Haarlem waar ze onderwijzeres wordt op de Buitenrustschool, een openbare lagere school voor Buitengewoon Onderwijs in een omgebouwde 18e-eeuwse buitenplaats in het zuiden van Haarlem aan het Spaarne. Hier geeft ze les aan kinderen die “wegens ziels- of lichaamsgebreken of uit maatschappelijke oorzaak” niet naar een gewone lagere school kunnen. (6)

Vica Taselaar in een klaslokaal, uit: Jo Elsendoorn, De Vermorzeling.

Vica vindt in Haarlem een huurwoning op een interessant adres. Een moderne variant van het Nieuwe Suikerhofje, ook bedoeld voor ongetrouwde vrouwen. Haar appartement is één van de vijftien in een huis aan het Kenaupark 6 in het noorden van het centrum van Haarlem.

Vica is misschien één van de tweehonderd mensen geweest die bij de open dagen in 1938 komen kijken. Het verhuren gaat in het begin niet zo goed. Als Vica er in februari 1939 komt wonen, zijn de meeste woningen wel verhuurd. (7) De moderne woningen hebben een badkamer met ligbad en ingebouwde strijkplank, een kitchenette (toen iets heel nieuws), een opklapbaar bed en allemaal een eigen voordeur met ingebouwde kastjes waardoor de melkboer e.d. ook kunnen leveren als de bewoonsters niet thuis zijn. Het complex is dan ook nadrukkelijk bedoeld voor alleenstaande werkende vrouwen. Ofschoon dit soort woningen emanciperend bedoeld is, is trouwen voor vrouwen nog absoluut de norm. Maar een paar procent van de bevolking is alleenstaand. In de volksmond heet dit soort woningen dan ook “juffenflats” of “hunkerbunkers”. (8)

Symbolisch verzet

Op het moment dat Nederland bezet wordt, woont en werkt Vica al iets meer dan een jaar in Haarlem. Ze wordt waarschijnlijk meer dan andere Nederlanders dagelijks geconfronteerd met de bezetting. Bijna alle huizen aan het Kenaupark worden gevorderd door de Duitsers en haar buren zijn instanties als de Sicherheitsdienst, de SS en het Bureau van de Rijkscommissaris .

Vica’s eerste reactie op de bezetting was er een van woede en persoonlijke gekwetsheid. Dit uit ze in wat nu “klein verzet”, “kleinschalig verzet” of “verzetjes” genoemd wordt. Individueel verzet om te laten zien dat men het niet met de bezetting eens is. (9) Vica beschrijft haar afschuw van de bezetter -in de derde persoon- als volgt: “Het liefst had zij elke Duitser in het gezicht gespuwd, was zij het Wilhelmus gaan zingen als zij langs een kazerne kwam, verstond zij geen Duits als haar de weg werd gevraagd, of wees zij baldadig de vrager precies de verkeerde richting uit”. (10) Niet alleen Vica reageert zo. Veel vroege verzetsacties zijn impulsief en vaak symbolisch.

Van huis uit kregen de vier kinderen Taselaar rechtvaardigheidsgevoel en sociale bewogenheid mee. Dit blijkt ook uit hun de studie- en beroepskeuze. Vica geeft les aan aan moeilijke lerende kinderen. Haar jongere zus Margreet doet de opleiding Maatschappelijk Werk in Amsterdam. De Taselaars zijn politiek links-liberaal. Voor de oorlog zijn ze lid van de Vrijzinnig-Democratische Bond, die in 1901 is opgericht en vanaf 1929 ook een paar jaar meeregeert. Dit is één van drie vooroorlogse liberale partijen (11). Vica’s vader Nicolaas is in 1923 kandidaat voor de gemeenteraad van Dordrecht voor deze partij. (12) De kinderen Taselaar zijn actief in de Vrijzinnig-Democratische Jongerenorganisatie (VDJO), de jeugdafdeling van de Vrijzinnig-Democratische Bond. (13)

De partijpunten van de Vrijzinnig-Democratische Bond zijn bijvoorbeeld: goede sociale voorzieningen, gelijke rechten voor de vrouw, medezeggenschap in het onderwijs, bevordering van deelname van inlanders aan het bestuur van Nederlands-Indië. Één van de boegbeelden van de partij is Aletta Jacobs, de eerste Nederlandse vrouw die een universitaire studie afrondt. In 1919 wordt op initiatief van het vrijzinnig-democratische kamerlid Hendrik-Pieter Marchant het actief kiesrecht voor vrouwen ingevoerd, waarmee Nederland het algemeen kiesrecht heeft. De Vrijzinnig-Democratische Bond wordt net als alle andere Nederlandse partijen in 1941 verboden. Alleen de NSB (Nationaal Socialistische Beweging) mag voortbestaan.

Uiteindelijk overweegt in het verzet van de familie Taselaar niet zozeer de woede, die Vica eerder noemt. Vica zegt hierover: “Voor mij was het verzet niet in de eerste plaats de bestrijding van de moffen. Natuurlijk was ik anti-Duits, maar je kwam toch in het verzet door je medemenselijkheid”. Nicolaas Taselaar heeft bijvoorbeeld voor zijn overlijden in september 1942 problemen omdat hij zijn Joodse personeel niet wil ontslaan. (14) De sociale inslag van de familie Taselaar blijkt ook uit de volgende advertentie van Nicolaas Taselaar voor zijn apotheek.

Nieuwe Apeldoornsche Courant van 17 april 1926

Vica neemt al snel na de bezetting risico’s door bijvoorbeeld op 29 juni 1940, de verjaardag van Prins Bernard, met een anjer rond te lopen. Dit soort “enthousiaste ondeugendheid uit de begintijd” zie je volgens Vica veel meer bij vrouwen. Ze onderkent dat dit geen echt verzet is maar “symbolische daden”. Ook vindt ze dat het typisch vrouwelijk is zo emotioneel, vanuit de onderbuik, te reageren. (16) Als we echter naar de -helaas incomplete- lijsten van de strafgevangenis in Scheveningen kijken, zien we dat er ook heel wat mannen opgesloten zitten voor dit soort verzet. (17)

Vooral in 1941 landen nogal wat mensen in de gevangenis in Scheveningen door anti-Duitse protesten. Vica heeft geluk en wordt niet opgepakt voor haar acties. Maar er zijn vele met Vica vergelijkbare vrouwen die er voor “symbolische daden” minder goed vanaf komen. Een lerares, geboren in 1908, zit in december 1941 twee weken vast in het Oranjehotel vanwege “Unhöflichkeit bij verhoor”, komt vrij maar verliest wel haar baan. Een andere lerares uit Hilligersberg, geboren 1907, moet eind 1942, begin 1943 zes weken uitzitten voor “bedreiging Duitse Wehrmacht.” (18) Voor dit soort daden worden de straffen strenger naarmate de bezetting langer duurt, ook voor vrouwen. Ook het karakter van het verzet verandert dan. Vica’s volgende verzetsdaad heeft misschien nog steeds een symbolisch karakter, maar is tegelijk een heel duidelijk protest tegen de steeds scherpere Jodenvervolging en ook de opmaat naar haar voltijdse verzetscarrière.

Als Vica in de loop van 1940 op haar werk geconfronteerd wordt met Duitse maatregelen, en dan in het bijzonder die die bedoeld zijn de Joodse onderwijzers en leerlingen van de scholen te verwijderen, wordt haar verzet concreter. Ze protesteert tegen elke anti-Joodse maatregel op haar school en daarin is ze, ook landelijk gezien, een uitzondering. Chris van der Heijden schrijft in Grijs Verleden dat er “maar weinig, zeer weinig Nederlanders” waren “die vanaf het eerste moment ‘nee’ tegen de Duitsers zeiden. Nog kleiner was het aantal dat uit die weigering ook consequenties trok”. (19) Vica is een van die uitzonderingen.

Joodse leraren weg uit het onderwijs

In oktober 1940 moeten alle ongeveer 200.000 Nederlandse ambtenaren, dus ook onderwijzers en leraren, de ariërverklaring invullen. Door het invullen van de gegevens van de (voor) ouders wordt het al dan niet Jood zijn vastgesteld. Jood is volgens de nazi-definitie o.a. wie drie of vier Joodse grootouders heeft. In alle naoorlogse literatuur over dit thema is de verbazing over het feit dat eigenlijk iedereen in Nederland deze ariërverklaring gewoon invulde groot. L. de Jong vermeldt in zijn standaardwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog dat maar “heel enkele gevallen” de verklaring niet invullen. (20)

Vica tekent de ariërverklaring niet. Volgens een artikel over de lotgevallen van de Haarlemse Joden in de Tweede Wereldoorlog door Jaap Temminck, oud gemeentearchivaris van Haarlem, weigeren twee onderwijzeressen de verklaring in te vullen en heeft een ambtenaar van de verantwoordelijke afdeling op het stadhuis dat voor hen gedaan. (21) Één van die twee onderwijzeressen is Vica Taselaar.

Nadat de gegevens uit de ariërverklaringen zijn verwerkt blijkt dat er in Haarlem vijftien Joden in overheidsdienst zijn. Zeven daarvan zijn leraar of onderwijzer. In ieder geval één daarvan werkt als onderwijzeres op dezelfde school als Vica. Deze ervaren lerares, Sien Spier, is in 1896 in Avereest in Overijssel geboren en werkt al sinds begin jaren twintig op scholen in de regio Haarlem. Ze woont in de Tuinwijklaan 38, in de buurt van de Buitenrustschool, samen met een collega en levenspartner die niet Joods is, Willemina Jantien Theijssen (geboren 1898 in Groningen). Vica raakt nauw betrokken bij Sien Spiers pogingen om aan deportatie te ontkomen.

Op 4 november 1940 komt de aankondiging dat Joods overheidspersoneel zal worden geschorst. (22) Op 21 november gebeurt dit ook en zitten de Joodse leraren en onderwijzers thuis. Het is hen verboden nog les te geven aan niet-Joodse kinderen. Vica dient hiertegen samen met haar collega Hendrika Joosten een protest in bij hun vakvereniging, de Bond van Nederlandse Onderwijzers. (23).

Hendrika Joosten (1901- 1996)

Hendrika (Riek) Joosten is in Haarlem geboren en getogen. Ze is elf jaar ouder dan Vica, ook ongetrouwd, en werkt op de Dr. Huetschool aan het Prinsen Bolwerk, die net als de Buitenrustschool een school voor moeilijk lerende kinderen is. Vanaf 1929 is ze daar invalster, vanaf 1936 werkt ze er vast.

Ze komt uit een rood nest. Haar vader Jan Joosten zit voor de oorlog meerdere malen voor de SDAP in de gemeenteraad van Haarlem. Hij sterft in 1935. Riek heeft een oudere broer Jan, die luitenant bij de marine is en eind 1942 als krijgsgevangene gedwongen wordt aan de Birmaspoorweg te werken. Hij is één van de bijna drieduizend Nederlandse slachtoffers van deze dodenspoorlijn. Verder een één jaar oudere zus, Adriana Cornelia, die in 1929 trouwt met de Joodse Simon Roodenburg (1893) een leraar wis- en natuurkunde op een school in Zaandam en aan het Vossius-gymnasium in Amsterdam. Ook Roodenburg wordt in november 1941 ontslagen en werkt tot 1943 op het Joods Lyceum in Amsterdam. Net als Vica heeft Riek Joosten ook nog een jongere broer en zus. Deze jongere zus Willy, een juriste, trouwt in 1935 met de Groningse dichter Halbo C. Kool en is samen met hem in de oorlog actief in het kunstenaarsverzet in Amsterdam. (24)

Riek Joosten links, zusje Willy rechts, in het midden hun moeder in de achtertuin van hun huis aan de Zaanenlaan 135. (Foto uit familiearchief)

Riek trouwt niet en verhuist na het overlijden van haar vader weer naar haar ouderlijk huis in het noorden van Haarlem aan de Zaanenlaan 135. Ze wordt in 1932 in het Haarlemse bestuur van de Bond van Nederlandse Onderwijzers gekozen. (25) Als Vica Taselaar en Riek Joosten tegen het ontslag van de Joodse leraren protesteren bij de Bond van Nederlandse Onderwijzers is dit in het geval van Riek een protest bij haar eigen bestuur. Maar de Bond doet -tot grote frustratie van Vica en Riek- helemaal niets met dit protest van de twee onderwijzeressen.

Riek Joosten heeft in haar persoonlijke en in haar beroepsleven contact met Joodse docenten. Haar zwager, Simon Roodenburg, en haar en Vica’s collega Sien Spier, die ook op de Buitenrustschool werkt, zijn volledig geassimileerde Joden. Roodenburg laat zich bijvoorbeeld, wellicht door de toegenomen oorlogsdreiging na de Duitse aanval op Polen op 1 september 1939, op 29 december 1939 via een brief van het Gerechtshof aan het hoofdbestuur van de Nederlands-Israëlitische Gemeente in Amsterdam, uitschrijven als lid van de joodse gemeente. (26) Sien Spier heeft een niet-Joodse vrienden- en werkkring en is actief in de plaatselijke roeivereniging waar ze de stuurvrouw is in het stijlroeien bij de damesvier-seniores, die in de jaren dertig zeer succesvol is en vaak de eerste plaats haalt in wedstrijden. (27)

Sien Spier (1896-1982)

Sien is midden veertig als ze ontslagen wordt als onderwijzeres op de Buitenrustschool in Haarlem omdat ze Joods is. Ze werkt dan al meer dan twintig jaar in het onderwijs. Ze komt uit een groot Joods gezin in Avereest in Overijssel en heeft de kweekschool in Zwolle gedaan. Ze geeft een paar jaar les op scholen in Drenthe en Overijssel en wordt rond 1920 onderwijzeres op een school in Hoofddorp. Vanaf begin jaren dertig woont en werkt ze in Haarlem. Zoals gezegd heeft ze een niet-Joodse werk- en vriendenkring. Hetzelfde geldt in iets mindere mate voor de meeste van haar broers en zussen, die verspreid door Nederland wonen. Wel trouwen die allemaal met Joodse partners.

Sien Spier als stuurvrouw. Haarlem’s Dagblad, 28-5-1934.

Na haar ontslag zit Sien werkeloos thuis. Ondertussen krijgt Haarlem als reactie op de Februaristaking van 1941, die van Amsterdam is overgeslagen, op 10 maart 1941 een nieuwe burgemeester oftewel regeringscommissaris. Deze overtuigde NSB’er, S.L.A. Plekker (‘Slaap Lekker’ genoemd door de Haarlemmers) gaat voortvarend aan de slag en besluit dat het vanaf april 1941 voor Joden verboden wordt in allerlei publieke gelegenheden zoals café’s, schouwburgen, bioscopen e.d. te komen. Hiermee loopt Haarlem een half jaar voor op de rest van Nederland, waar deze verboden rond september 1941 van kracht worden.

Haarlemse Joden kunnen op geen enkele manier meer deelnemen aan het maatschappelijke en culturele leven. Tegelijk is er ook een verhuisverbod voor Joden afgegaan. Amsterdamse Joden die kort tevoren naar Haarlem zijn verhuisd moeten terug naar Amsterdam en Haarlemse Joden moeten eerst een verhuisvergunning aanvragen als ze elders willen gaan wonen.

De Duitse decreten reiken begin 1941 tot in Vica’s schoolklas. Er komt een verbod op rood-wit-blauwe fietsvlaggetjes op kinderfietsen, waarbij “het onderwijzend personeel er op zal hebben toe te zien, dat deze vlaggetjes in voorkomende gevallen van de fietsen worden verwijderd”. (28) Zo’n honderdvijftig kinderboeken, zowel studie- als (voor)leesboeken worden verboden. Bijvoorbeeld omdat de auteur Joods is of er teveel in wordt gerefereerd aan het Nederlandse koningshuis. Maar de druppel die de emmer doet overlopen voor Vica en haar collega Riek Joosten komt in de zomer van 1941.

Ontslag als protest

Er wonen aan het begin van de bezetting ongeveer 1500 Joden in Haarlem. Ze wonen over heel de stad verspreid, er is geen Jodenbuurt. Concrete informatie over de kinderen op Vica’s school of in haar schoolklas is er niet. Omdat haar school één van de twee scholen voor Buitengewoon Lager Onderwijs in Haarlem is, komen de kinderen waarschijnlijk uit een groter gebied rondom de school dan bij een reguliere lagere school het geval is. Er zullen waarschijnlijk wel enige Joodse kinderen bij haar op school of in de klas gezeten hebben. Er zijn op dat moment ongeveer dertig openbare scholen in Haarlem en iets meer dan honderd Joodse kinderen in de basisschool leeftijd. Dat zou gemiddeld zo’n drie à vier Joodse kinderen op elke openbare school betekenen.

Dat de anti-Joodse maatregelen de Joodse kinderen direct zullen gaan treffen wordt al voor de zomervakantie 1941 duidelijk. In juni mogen de Joodse kinderen niet meer meedoen met het schoolzwemmen. Dit komt voort uit het algemene verbod op strand- en zwembadbezoek door Joden. Maar de grote klap komt in Haarlem na de zomervakantie, als alle schoolbesturen van de burgemeester een oproep krijgen “tot verwijdering van Joodsche leerlingen van de scholen”.

Het eerste schrijven van de gemeente Haarlem komt op 28 augustus 1941, met een tweede oproep op 3 september. De Christelijke Scholen schrijven terug hieraan niet mee te willen werken. Maar er zitten niet veel Joodse kinderen op de katholieke en protestante scholen. De openbare scholen (waar Vica Taselaar en Riek Joosten werken en waar de meeste joodse kinderen zijn) hebben er minder moeite mee om aan de eisen van de Duitse bezetters te voldoen. Blijkbaar wordt het aan de schoolhoofden overgelaten om een lijst op te stellen van Joodse leerlingen op hun school. Die kan dan per leerling of via een docent voor een hele klas informatie verlangen. In Haarlem is ook sprake van een ariërverklaring, die ouders voor hun kinderen moeten invullen en die via de school naar de gemeente teruggestuurd moet worden. Hoe het er op Vica’s school aan toegaat is niet bekend. Misschien wordt er van haar verlangd een lijst te maken van de Joodse kinderen in haar klas. (29)

Net als na het ontslag van de Joodse leraren negen maanden eerder, protesteren Vica en Riek weer bij hun vakvereniging, de Bond van Nederlandse Onderwijzers. Ook deze keer zonder resultaat. Maar nu blijft het voor beide vrouwen niet bij protesteren. Als duidelijk wordt dat de maatregel doorgaat en de Joodse kinderen echt van school moeten nemen ze allebei ontslag. Volgens L. de Jong in Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog zijn zij de enige: “Er zijn voor zover bekend, slechts twee leerkrachten geweest (twee onderwijzeressen uit Haarlem, mej. A.M. Taselaar en mej. H. Joosten) die in de segregatie aanleiding vonden, het onderwijs de rug toe te keren.” (30) Historicus Jacques Presser voegt hier in zijn boek Ondergang aan toe: “Schrijver dezes heeft dit nog eens nagevraagd en het bleek hem, dat een van deze beide dames onmiddellijk haar betrekking neerlegde, de andere met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn”. (31)

Het is waarschijnlijk Vica die direct stopt met werken. Ze moet bij de NSB-wethouder komen die haar zegt dat ze niet op staande voet ontslag kan nemen omdat er een opzegtermijn is. Hierop antwoordt ze: “Ja ik heb een contract maar dan wel een als leerkracht aan een openbare school en u hebt dat contract geschonden want u verwijdert van die openbare school een bepaalde groep, dus ik hoef me ook niet aan die overeenkomst te storen”. (32) Haar keus om naar Amsterdam en dan specifiek naar het Nieuwe Suikerhofje te verhuizen, toont ook aan dat voor haar de maat vol is en dat ze serieus verzet wil gaan plegen. De andere bewoners van het Nieuwe Suikerhofje wonen er dan al bijna een jaar en zijn allemaal druk bezig met illegale activiteiten. Met het afleggen van de kloostereed, het studentikoze reglement van het Nieuwe Suikerhofje, trekt ze de deur van het normale leven achter zich dicht. In de beslotenheid van het hofje, met gelijkgezinden als buren, begint ze een bestaan in de illegaliteit.

De beide onderwijzeressen worden ondanks hun protest, in Vica’s eigen woorden: “Door de Duitsers als ongevaarlijke idioten ongemoeid gelaten”. Hun collega’s zien hun protest als een “hysterische” actie “zonder nut of zin” en “voorkomende uit haar ongehuwde staat”. (33) Inderdaad was het voor een getrouwde onderwijzer met kinderen een grotere stap om ontslag te nemen. (34)

Het zelf ontslag nemen wordt door de omgeving van deze twee onderwijzeressen gezien als dwaas. Maar Vica was zeker niet irrationeel en goed geïnformeerd over de politieke situatie in Duitsland, vooral wat betreft haar eigen vakgebied. Ze zegt hierover: “Toch had men sinds 1933 kunnen waarnemen hoe slim het nazi-regime zijn ambtenaren wist in te wikkelen en voor zijn karretje te spannen, en welke funeste resultaten dit opleverde voor de jeugd.” (35) Dit laat zien dat ze goed op de hoogte is van het verloop van de antisemitische maatregelen op Duitse scholen. Joodse kinderen in Duitsland worden vanaf 1933 door allerlei pesterijen al afgezonderd van niet-Joodse kinderen met daarop volgend een officiële segregatie in november 1938, daarna mogen Joodse kinderen alleen nog naar Joodse scholen. Bovendien worden Duitse schoolkinderen in de klas geïndoctrineerd in de nazi-ideologie. Het vak biologie is bijvoorbeeld afgeschaft en vervangen door rassenkunde. Het vooruitzicht dat Vica zelf gedwongen zou worden dit soort lessen te geven zal haar niet meer zo onwaarschijnlijk geleken hebben.

Opvallend is dat zowel Vica als Riek les geven aan een klas met moeilijk lerende kinderen die lichamelijk, zintuiglijk of verstandelijk gehandicapt zijn. Voor deze kinderen is de impact van het van school af moeten een stuk groter, en de kans dat ze op een uitsluitend Joodse school nog passend onderwijs krijgen veel kleiner. Alleen in Amsterdam wordt voor deze kinderen een school voor Joods BLO (Buitengewoon Lager Onderwijs) opgericht. In kleinere plaatsen zijn daar niet genoeg kinderen voor. (36)

In haar Haarlemse tijd heeft Vica zich niet afgevraagd “of door haar houding aan de vijand schade werd toegebracht”. Beide onderwijzeressen hebben door hun vrijwillige ontslag wel aangegeven dat ze niet verder voor een nazi-karretje gespannen willen worden. Dit protest is geen grotendeels onschuldig “verzetje” meer. Vica blijft daarna woedend op de bezetters: “Het was opvallend dat bij vele vrouwen deze gevoelshouding aanhield en in de loop van de bezettingsjaren niet verzwakte”. (37) Haar verhuizing naar Amsterdam begin 1942 valt samen met de eerste oproepen voor Joden voor werkkampen in Nederland (januari 1942), de invoering van de Jodenster (mei 1942) en het begin van de deportaties naar vernietigingskampen via kamp Westerbork (juli 1942).

De moedige stap om ontslag te nemen betekent voor Vica en Riek ook een keuze voor een verzetscarrière. Beide vrouwen gaan zich voltijds en met volle overtuiging bezighouden met verzorgingswerk. Eerst vooral voor Joodse vrienden en bekenden, daarna ook voor anderen. Ze kiezen uit medemenselijkheid de kant van de mensen die het meest te vrezen hebben van de nazi’s – de Joden. Het verzorgingswerk; het laten onderduiken van Joden, later ook van verzetsmensen en arbeidsdienst-weigeraars, met alles wat daarbij komt kijken -valse papieren en bonkaarten, adressen zoeken, financiële ondersteuning regelen, contact houden- neemt in de loop van 1942 steeds meer van hun tijd in. Ze gebruiken in het begin hun eigen -meestal vrouwelijke- netwerk van onderwijzers en leraren om onderduikadressen te vinden.

Vrij snel nadat Vica op het Nieuwe Suikerhofje komt te wonen, duikt haar voormalige collega Sien Spier daar onder. Sien helpt op haar beurt Vica met het vervalsen van documenten. Vica zet zo haar eigen verzetsnetwerk op. Ze zegt ook dat ze “eerst betrekkelijk laat opgenomen (is) in het georganiseerde verband” van het verzet. (38) Ze werkt samen met haar jongere zus Margreet, die al in Amsterdam woont en in de zomer van 1942 ook in de grachtengordel komt wonen, op de Herengracht 175. Beide vrouwen proberen Joden in hun vriendenkring te helpen. Margreet heeft constant onderduikers op haar kamer. Dan woont ze zelf zolang op het hofje bij haar zus Vica, waar altijd wel plek is in één van de zeventwintig kamertjes of in de kapel.

Margreet is in haar verzet misschien nog wel fanatieker dan Vica en heeft het geluk dat ze in tegenstelling tot Vica een baan vindt in een anti-Duitse instantie (de Amsterdamse afdeling van de jeugdzorginstelling Pro Juventute) waar ze samen met haar chef en meerdere collega’s Joodse kinderen en jongeren probeert te redden.

Verzetsfamilie

In de zomer van 1942 sterft plotseling Nicolaas Taselaar, de vader van Vica en Margreet. Dit lijkt de verzetswil van de rest van de familie nog meer aan te wakkeren. Moeder Maria (Didi) Taselaar-Selckmann (1886-1961) krijgt na de dood van haar man financiële problemen en koopt op de Catharijnesingel 72 in Utrecht een groot huis om daar een pension voor ouderen te beginnen. Arie (1915-1999), de broer van Vica en Margreet, die nog thuis woont en geografie studeert, helpt haar daarbij. Binnen de kortste keren zitten in het pension zo’n twintig onderduikers; Joden, verzetsmensen en Engelse piloten, die op de verdieping boven de reguliere pensiongasten wonen. Arie houdt zich samen met andere studenten bezig met het verzorgen van valse papieren voor al deze mensen en later ook voor mede-studenten die niet in Duitsland tewerkgesteld willen worden. (39)

Arie Taselaar

Er zijn twee naoorlogse getuigenissen van Joodse echtparen die in dit pension van mevrouw Taselaar ondergedoken zaten. Anna (Ans) de la Parra-Pool, (1916-1996), een jonge, net afgestudeerde tandarts en haar man Max, ook tandarts (1914-1995) hebben er al een paar onderduikadressen op zitten als ze via Johan Marius (Jan) de Haas (1916-na 1965), een vriend en studiegenoot die half-Joods is, in oktober 1942 het adres van de Taselaars op de Catharijnesingel 72 krijgen. Het is hun derde onderduikadres en ze krijgen direct te horen dat het tijdelijk is. Ans beschrijft haar verblijf als volgt: “We hadden een prachtige kamer met bedden en boekenkasten vol, dus we hebben de hele dag gelezen. En eens een babbeltje met ze gemaakt natuurlijk. Of tenminste zij met ons want we kwamen niet die kamer af. Ik weet niet wat er nog meer in huis was hoor. En toen zeiden ze, ze waren dus aan het zoeken voor ons: ”We hebben het gevonden, jullie gaan naar Leeuwarden.” (…) Ze hebben treinkaartjes voor ons gekocht. En we hadden toen al geen ster meer.” (40). Ans en Max de la Parra overleven de oorlog, net als hun dochtertje Nora, dat ergens anders in onderduik zit.

Een ander Joods echtpaar, Netta Hein-Jacobs (1907-2000) en Paul Hein (1904-1987), zit twee keer ondergedoken bij mevrouw Taselaar. De eerste keer ongeveer een jaar na de la Parra’s, eind 1943. Ook zij hebben een jong kind, een zoon, die elders ondergedoken zit. Deze zoon, Peter Hein, geboren in 1939, schreef een boek over de onderduikgeschiedenis van zijn ouders. Daarin wordt mevrouw Taselaar beschreven als zeer Duitsvijandig en doortastend: “Ze had wel wat weg van koningin Wilhelmina”. (41) Ook de Heins wonen tijdens hun onderduik in het pension Taselaar op een kamer met veel boeken, de kamer van zoon Arie, op de derde verdieping aan de voorkant van het huis. De Heins hebben bij een inval op een eerder onderduikadres hun persoonsbewijzen verloren en mevrouw Taselaar gaat naar Amsterdam om nieuwe persoonsbewijzen voor ze te regelen. Ze komt terug met twee “verloren PB’s” die op de Catharijnesingel veranderd worden. Er komt iemand die alles bij zich heeft voor het afnemen van vingerafdrukken en ook een fotograaf. Uit de beschrijving van Peter Hein blijkt dat de Taselaars een enorme routine ontwikkeld hebben in het bezorgen van valse persoonsbewijzen: “De juiste stempels werden gezet. Meneer Jan vertrok geruisloos. De fotograaf was al weg. Binnen een half uur was alles voor elkaar en waren mijn ouders ‘legaal’”. (42)

In de winter van 1943-1944 is er een Duitse inval in het pension van mevrouw Taselaar. De Heins weten te ontsnappen. Later in de oorlog duiken ze noodgedwongen nog een keer onder op de Catharijnesingel 72, maar voelen zich daar erg onveilig: “het huis was na de inval nog onveiliger dan voorheen.” (43). Netta en Paul Hein hebben in totaal op twaalf adressen ondergedoken gezeten. Zowel de Heins als de la Parra’s vertellen dat de kinderen Taselaar vaak bij hun moeder op bezoek komen. Ook het feit dat mevrouw Taselaar naar Amsterdam gaat om valse PB’s op te halen wijst erop dat ze met haar dochters Vica en Margreet samenwerkt.

Henk van Gelderen, geboren in 1921, beaamt dit. Hij, maar vooral zijn vriendin Lidia Schöffer (1918-1980) en zijn oudere broer Matthieu (1914-1945), hadden verzetscontacten op het Nieuwe Suikerhofje. Henk van Gelderen, die in Enschede woont, is hoog in de negentig maar herinnert zich mevrouw Taselaar nog goed. Ze was volgens hem een vrouw met humor. Als het nodig was kon “iedereen aankloppen” bij haar. Dat deed hij ook als hij voor verzetswerk in Utrecht was. (44)

Henk zegt dat hij veel contact had met de groep Utrechtse studenten die Joodse kinderen weghaalde uit Amsterdam. Hij herinnert zich vooral Frits Iordens (of Jordens 1919-1944), één van de mensen van het eerste uur van het Utrechts Kindercomité. Henk van Gelderen vond ze “leuke studenten, een gezellig contact”. (45) Wellicht had Frits Iordens, die uit Arnhem komt maar rechten studeert in Utrecht, ook contact met mevrouw Taselaar. Hij richt zich na 1943 minder op het helpen onderduiken van Joodse kinderen en meer op het opzetten van een pilotenlijn, samen met zijn vriendin/vrouw Anne Maclaine Pont. In het pension van Didi Taselaar zitten ook piloten ondergedoken, die via België en Frankrijk naar Zwitserland of Spanje moeten worden gebracht. (46) Frits Iordens sterft op 2 maart 1944 in het Belgische Hasselt als hij op zo’n reis met geallieerde piloten in België neergeschoten wordt. Henk van Gelderen, die Joods is, overleeft de oorlog. Zijn broer Matthieu, die met Vica samenwerkt, helaas niet. Matthieu wordt eind 1944 met zijn zakken vol met vervalste persoonsbewijzen gearresteerd op het Nieuwe Suikerhofje en naar kamp Vught gestuurd. (47)

Verhuizing naar het Nieuwe Suikerhofje

Vica vindt haar kamer op het Nieuwe Suikerhofje waarschijnlijk via haar zus Margreet die mensen op het hofje kent. Margreet woont en werkt al langer in Amsterdam en studeerde in 1939 af op de School voor Maatschappelijk Werk. Lotta Clara Hudig (1913-2002), die sinds het voorjaar van 1941 op het hofje woont, deed dezelfde opleiding als Margreet Taselaar en werkt ook in de jeugdzorg. (48) Vica betrekt de woning van Lotta Hudig, die in het voorjaar van 1942 trouwt en naar Enschede verhuist. (49)

Er woonden al meer vrouwen op het hofje. in 1941 betrekken twee jonge verpleegsters een woning. Dit zijn Willy Gutteling (1915), een nicht van Dick van Stokkum en haar vriendin Alida Silver (1914). Ze verhuizen in oktober 1941 naar de Rozenstraat 56 in de Jordaan waar tekenaar Neeltje (Toby) Vos (1918) woont. (50) Toby Vos maakte de tekening hierboven van Vica’s kamer op het hofje. Toby kent verschillende mensen op het hofje en werkt in de illegaliteit met hen samen. (51)

Op het moment dat Vica op het Nieuwe Suikerhofje komt woont Lotta Clara Hudig er al bijna een jaar. Tegelijk met Vica verhuist ook Lotta’s jongere zus Britta (1915) naar het hofje. Britta woont er tot november 1942. Na het vertrek van Britta is Vica de enige vrouw die officieel op het hofje woont. Er is natuurlijk genoeg aanloop van vriendinnen en zussen van de overige bewoners. Als Margreet onderduikers op haar kamer aan de Herengracht heeft verkast ze ook naar haar zus in het hofje. Met zevenentwintig kleine kamertjes, zes zoldertjes en een kapel met een grote zolder is er genoeg ruimte voor loges. Bovendien staan er al snel nadat Vica er komt wonen twee kamers leeg. Vica woont net een paar maanden op het hofje als medebewoner Hugo Brandt Corstius op 30 april 1942 voor zijn spionagewerk voor de Amsterdamse tak van de Inlichtingendienst gearresteerd wordt door de Sicherheitsdienst. (52)

Hugo hangt de doodstraf boven het hoofd. Uiteindelijk zit hij in Utrecht, Haaren en Amersfoort gevangen. Hij komt pas in de zomer van 1944 vrij en gaat dan niet meer terug naar het hofje. Na zijn arrestatie is het voor Vica en de de overige bewoners duidelijk dat verzet geen “enthousiaste ondeugendheid” meer is maar bittere ernst. De Duitse rechtspraak is gebaseerd op schijnprocessen en willekeur, maar in de praktijk staat op hulp aan Joden negen maanden gevangenis. Dat is dan vaak in het Oranjehotel in Scheveningen of Kamp Amersfoort. Dat kamp wordt al gauw te klein en vanaf januari 1943 worden er ook mensen gevangen gezet in een nieuw concentratiekamp bij Vught.

Op het Nieuwe Suikerhofje begint de volgende fase in Vica’s verzet; het helpen onderduiken van Joodse jongeren en kinderen. Hierbij gebruikt ze naast haar Amsterdamse netwerk ook haar Purmerendse, Haarlemse en Utrechtse contacten. Ook werkt ze veel samen met haar zus Margreet, die ambtenaar is en contacten heeft op het Amsterdamse stadhuis en binnen de kinderbescherming/jeugdzorg (Pro Juventute). Maar voordat het zover is biedt ze eerst hulp aan een oude bekende, haar vroegere collega van de Buitenrustschool in Haarlem, Sien Spier.

Sien weer aan het werk op de Joodse school

Sientje Spier wordt in 1896 in Avereest (nu Dedemsvaart) in Overijssel geboren als het vijfde kind van Meijer Spier -zakenman in textiel- en Sara Hemelrijk. Ze heeft zes broers en zussen. Het is een “opgewekte en vrolijke” familie. Volgens Nanny de Goede-Spier, de jongste dochter van Sien Spiers oudere broer Heiman (1892) zijn het intelligente, ten deel zelfs hoogbegaafde mensen. (53) Siens oudste broer Filip Spier (1890) neemt de zaak van hun vader over en blijft in Avereest. Hij is actief in allerlei verenigingen en zit in de gemeenteraad. Hij heeft een zoon en een dochter. (54)

Andere broers en zussen van Sien Spier vinden elders werk en verlaten hun geboortedorp. De oudste zus Johanna (Anna) trouwt in 1914 met de Joodse godsdienstonderwijzer Izak Denneboom, die in de synagoge in Avereest werkt en verhuist met hem naar Hilversum waar ze drie zonen krijgen en een instelling voor geestelijk gehandicapte Joodse kinderen, de S.A. Rudelsheimstichting, leiden. Zus Rebekka, getrouwd met de directeur van een knopenfabriek in Spakenburg, lukt het om in 1940 via Liverpool naar de VS te emigreren. Oudere broer Heiman, de vader van bovengenoemde Nanny, is handelsreiziger en woont in Scheveningen met vrouw en twee jonge dochters, Sonny en Nanny. Twee jongere broers van Sien wonen ook niet meer in Avereest maar in het westen van het land. Sien Spier heeft zelf geen kinderen, maar dus wel heel wat neefjes en nichtjes. Sien heeft een werk- en vriendenkring die bijna volledig niet-joods is. Haar zus Johanna in Hilversum woont en werkt wel in een joodse omgeving. Haar andere broers en zussen zijn geassimileerd maar wel allemaal met Joodse partners getrouwd.

We zagen hiervoor dat Sien door de anti-Joodse maatregelen in 1940 haar baan op de Buitenrustschool kwijt raakt. Ironisch genoeg krijgt ze weer werk nadat de Joodse kinderen in september 1941 gedwongen van school af moeten. Er worden namelijk voor de Joodse kinderen overal in het land nieuwe -uitsluitend Joodse- scholen gesticht en daar mogen ook uitsluitend Joodse onderwijzers werken. Sien solliciteert op de Joodse scholen van Leiden en Haarlem en wordt in Haarlem aangenomen. (55)

In Haarlem komt er pas begin 1942 een Joodse Lagere School in het gebouw Insulinde aan de Zijlweg 123, waarvoor zich honderddertien kinderen opgeven. (zevenenzestig uit Haarlem, zesenveertig uit randgemeenten). Ook komt er een Joods Lyceum voor negentig kinderen in de Wilhelminastraat, die door de bezetters al snel omgedoopt wordt in Schouwburgstraat. In het gemeentegebouw van de Nederlands-Israëlitische Gemeente komt een Joodse kleuterschool. Sommige ontslagen Joodse docenten kunnen in deze scholen weer aan de slag. Sien Spier werkt op de nieuwe Joodse lagere school, die bestaat tot februari 1943, samen met drie Joodse collega’s: Alfred Max Cohen (1913), Jacques Elion (1907) en Jeannette Beatrice Andriesse (1919). (56)

Collega’s van Sien op de Joodse Lagere School in Haarlem

Deze vier Joodse leerkrachten overleven alle vier de oorlog in onderduik. Het aandeel van Vica aan de onderduik van Sien Spier op het Nieuwe Suikerhofje is bekend. Waren zij en/of Riek Joosten ook bij de onderduik van de andere drie onderwijzers met hun familie betrokken? Alleen voor Jacques Elion (1907) en zijn vrouw Johanna Elion-van Weezel (1909) kan ik de onderduikgeschiedenis vinden. Omdat zij nog maar een paar maanden in Haarlem (Delftlaan 87) wonen als ze onderduiken, kennen ze er weinig mensen en zijn ook niet geholpen door Vica of Riek, maar door oude vrienden. (57)

lees meer

Het echtpaar Elion trouwt in 1932 en verhuist daarna naar Texel, waarschijnlijk werkt Jacques daar op een lagere school. Daarna is hij onderwijzer in Den Helder. In die tijd raken de Elions bevriend met een ander jong stel dat niet-Joods is, Piet Ott (1916-1981) en zijn vrouw Nelly Ott-Gootjes. (1914-1994) Als Jacques Elion ontslagen wordt omdat hij Joods is, gaat hij net als Sien Spier een tijd later weer aan de slag op de Joodse school in Alkmaar. Ook Piet Ott werkt in Alkmaar, namelijk op het gewestelijk arbeidsbureau. In Alkmaar is Jacques de enige leraar voor zeventien kinderen en het Joodse schooltje wordt in maart 1942 al weer gesloten. (58) Daarna verhuizen de Elions naar Haarlem, waar Jacques ook weer op de Joodse school onderwijst. Daar komt het echtpaar Ott nog een keer op bezoek: Piet Ott schrijft hierover: “Midden juni 1942 zochten we hen daar op. Ze vertelden over angstaanjagende maatregelen tegen de joden in Amsterdam. Je denkt dan; dat is afschuwelijk, het moet toch zulke mensen bespaard worden zoiets te moeten meemaken”. (59) De Otts nodigen de Elions uit naar hun toe te komen als het nodig mocht zijn. Het gezin Ott woont in Schagerbrug, het centrum van de gemeente Zijpe, in de kop van Noord Holland in een vrijstaand huis aan de Groote Sloot, net iets buiten de bebouwde kom – een ideale locatie voor een onderduik.

Jacques Elion heeft geen “Sper” en werkt pas een paar maanden op de Joodse School in Haarlem als hij en zijn vrouw, net als meer dan 600 andere Joodse Haarlemmers op 23 augustus 1942, een zondag, een oproep krijgen om klaar te staan om naar Westerbork gedeporteerd te worden. Ze ontvluchten Haarlem en reizen naar het noorden, volgens Piet Ott “op een ingewikkelde manier, om geen spoor naar ons dorp (Schagerbrug) te laten leiden. Ze hadden het meest noodzakelijke mee. Maar hoe weinig was dat!”

Piet Ott, die dan al diep in het verzet zit als “districtscommandant” voor de hele regio Zijpe onder de schuilnaam van Reewijk, beschrijft hoe de Elions arriveren: “Op 24 augustus 1942, ‘s morgens heel vroeg, zó vroeg dat het nog ‘compleet nacht’ was, werd er aan ons slaapkamerraam geklopt. Daar waren ze.” De Elions kenden Schagerbrug en wisten waar ze moesten zijn. Hebben ze de ster van hun kleren afgetornd en zijn ze die maandag met de eerste trein naar het noorden gegaan? Of zijn ze zondag al vertrokken en hebben ze misschien de zomernacht van 23 op 24 augustus buiten geslapen? In ieder geval zijn ze die maandagochtend zodra ze genoeg licht hebben om zich te oriënteren naar hun onderduikadres gelopen, waar ze de rest van de oorlog blijven.

De Elions wonen in een kamer op de bovenverdieping van het huis en komen alleen ‘s nachts af en toe buiten. De Otts proberen zo weinig mogelijk mensen in te wijden. Ze hebben dan al een peuterdochter en krijgen in januari 1943 een zoon. De kinderen wordt geleerd tegen hun eigen ouders papa en mamma te zeggen en tegen de Elions vader en moeder, zodat kinderverhalen in de buitenwereld onverdacht zijn. Spannend wordt het als vier Duitse soldaten in 1943 een paar dagen ingekwartierd worden. Jacques moet al die tijd op de vliering zitten terwijl Johanna Elion, die haar haren blondeert en blauwe ogen heeft, doorgaat voor dienstmeid. De Elions overleven de oorlog in onderduik en melden zich na de bevrijding op het Oude Raadhuis van Spanbroek, ingericht als Witte Kruis post, als “opduikers”. In 1946 wonen ze weer in Haarlem. (60)

Foto van na de bevrijding voor het huis in Schagerbrug. Links een gedeserteerde Russische of Georgische soldaat die de laatste oorlogsmaand ook onderduikt bij de familie Ott en vol bewapend op de vliering slaapt. Staande het echtpaar Jacques en Johanna Elion, zittend Piet en Nelly Ott.

Over de onderduik van de twee andere onderwijzers is niet veel bekend, dus ook niet of Vica of andere niet-Joodse onderwijscollega’s hierbij betrokken zijn. Alfred Max Cohen (1913) is waarschijnlijk het hoofd van de Haarlemse Joodse Lagere School. Hij woont met zijn vrouw, moeder en twee jongere zussen op de van Riebeecklaan 3 in Haarlem. Zijn vader is kort voor de bezetting overleden. Zowel hij als zijn zus Henny Johanna (1920) hebben een “Sper”. Zijn andere zus Freddy (Margaretha Frederika) Cohen is een zioniste en actief in de Joodsche Jeugdfederatie. Na de oorlog verhuist ze naar Israel

Jeannette Beatrice Andriesse (1919), is de jongste onderwijzer. Ze is kort voor de bezetting geslaagd voor de kweekschool in Haarlem. Zij woont met haar ouders en jongere zus Betty Carla (1922) in Haarlem op de Prof. v.d. Waalstraat 33. Haar vader Leon, geboren 1888, is handelsvertegenwoordiger voor snoepfabriek de Faam. De hele familie duikt onder als ze op 23 augustus 1942 een oproep krijgen, maar misschien niet op hetzelfde onderduikadres. Op 4 februari staat er een opsporingsbericht voor Leon in het Algemeen Politieblad. Hij is daarna verraden en via Westerbork naar Auschwitz gestuurd. Daar is hij op 28 februari 1943 vermoord. (61) Jeannette, haar zus en moeder hebben in onderduik de oorlog overleefd. Na de oorlog gaat Jeannette weer als onderwijzeres aan het werk op de van Zeggelenschool in Haarlem.

Het schijnhuwelijk

Hoewel Sien nu weer werk heeft op de Joodse school, heeft ze waarschijnlijk geen “Sper” (voorlopige vrijstelling van deportatie) en dreigt deportatie. (62) Het is ook wel duidelijk -gezien het feit dat haar drie Joodse collega’s uiteindelijk alle onderduiken- dat ze in een omgeving verkeert, waar geen illusies gekoesterd worden ten aanzien van de bedoelingen van de Duitse bezetters. Toch is haar volgende stap om aan de Duitse vervolging te ontkomen opmerkelijk. Ze trouwt, op haar vijfenveertigste, met een jongere, niet-Joodse man.

Dat het de verkeerde kant uitgaat wordt de meeste Joden in de loop van 1942 wel duidelijk. Helemaal als ze vanaf begin mei de Jodenster moeten dragen. Waarschijnlijk bespreekt Sien met haar collega’s en vrienden in het voorjaar van 1942 verschillende scenario’s om aan vervolging te ontkomen. Siens niet-Joodse collega en vriendin/huisgenote/partner Willemina Theijssen blijft in hun huis aan de Tuinwijklaan 38 in Haarlem wonen. Riek Joosten is door haar Joodse zwager bekend met de Duitse regelgeving m.b.t. de gemengd-gehuwelijkten en draagt misschien het idee aan dat Sien zou kunnen trouwen met een niet-Joodse man. In de loop van 1942, dus in de tijd dat Vica op het Nieuwe Suikerhofje komt te wonen, neemt dit plan vorm aan. Tegelijkertijd raakt ook Sien Spiers Joodse familie -ze heeft zeven broers en zussen verspreid over Nederland- steeds meer in het nauw. Of Sien ook al nadenkt over een eventuele onderduik? In ieder geval zal Vica haar verteld hebben over haar nieuwe woning op het Nieuwe Suikerhofje, dat verstopt ligt in de grachtengordel, en over haar betrouwbare medebewoners, die allemaal in het verzet zitten.

Siens toekomstige echtgenoot is Jacobus (Ko) Tersmitten (1903-1989), een etaleur/binnenhuisarchitect die in Haarlem woont. Zijn vader is daar boekbinder. Hij is acht jaar jonger dan Sien, die bevriend is met zijn ouders. Hij en Sien trouwen op 21 maart 1942, waarschijnlijk in Den Haag of omgeving. Vermoedelijk vinden ze het veiliger in een andere provincie dan Noord-Holland te trouwen. (63). Daarna is Sien Spier gemengd gehuwd en op dat moment als Joodse inderdaad veiliger.

Het is duidelijk een schijnhuwelijk. Siens nicht Nanny Spier vermoedt dat Ko Tersmitten homoseksueel is en ook Sien Spier heeft tot dan toe geen interesse getoond in trouwen, al helemaal niet met een niet-Joodse man. Haar broers en zussen zijn allemaal met Joodse partners getrouwd. In ieder geval is dit huwelijk met een niet-Joodse man iets waar een achternicht van Sien, Miriam Rosenbloom-Denneboom, een Canadese die in de VS woont, nu nog steeds versteld van staat. (64)

Volgens Nanny Spier zijn de huwelijkspartners in dit verstandshuwelijk zeker wel op elkaar gesteld. Maar Sien Spier en Ko Tersmitten, die allebei de oorlog overleven, wonen volgens haar de eerste jaren na de oorlog niet bij elkaar. Sien woont op het Nieuwe Suikerhofje en daarna op de Oudezijds Voorburgswal, pas later gaan zij en Ko Tersmitten samen in Siens huis in Haarlem wonen, maar op verschillende verdiepingen. Siens vriendin en collega Willemina Theijssen woont daar dan ook. Op het moment van overlijden van Sien in 1982, na verpleegd te zijn door Ko vanwege dementie, zijn ze bijna 40 jaar getrouwd. Tersmitten overlijdt in 1989. (65)

Een verzetsman uit Zaandam, Remmert Aten (1895-1984), met wie de zussen Taselaar in de oorlog in de illegaliteit samenwerken, verklaart na de oorlog dat hij hen in de oorlog aan de Prinsengracht op het Nieuwe Suikerhofje geregeld bezocht: “Daar kwam ook Sien Spier regelmatig, een joods meisje, dat werkte als onderwijzeres op dezelfde school als Vika Taselaar. Ko Tersmitten en Sien Spier trouwden met elkaar om Sien Spier voorlopig enige bescherming/veiligheid te bieden.” (66)

Het woord “voorlopig” is veelzeggend, want gemengd getrouwden hebben het in Duitsland makkelijker dan in Nederland. In Duitsland worden Joodse vrouwen die met niet-Joodse mannen getrouwd zijn met rust gelaten (“priviligierte Mischehe”) en dragen geen ster. In Nederland is hun positie onduidelijker. Vooral Hanns Albin Rauter, baas van de SS in Nederland, zoekt naar mogelijkheden om ook Joodse partners in een gemengd huwelijk te deporteren en wordt in zijn ijver op een gegeven moment zelfs vanuit Berlijn teruggefloten. In Nederland zijn er op dat moment iets meer dan zevenduizend Joodse vrouwen met een niet-Joodse man getrouwd en ongeveer achtduizend Joodse mannen met niet-Joodse vrouw. (67)

Een ander aspect van dit huwelijk is Tersmitten’s vermoedelijke homoseksualiteit. In Duitsland worden homoseksuele mannen door de nationaal-socialisten actief vervolgd. Daar worden 50.000 homoseksuelen veroordeeld, waarvan er 15.000 in een concentratiekamp opgesloten worden. In Nederland worden homoseksuelen niet structureel vervolgd, maar “niettemin zijn er ruim honderd gevallen bekend waarin een zaak met een ‘homoseksueel karakter’ leidde tot een veroordeling door een Duitse rechter”. (68)

We weten niet of Ko Tersmitten het voor zichzelf veiliger vindt om getrouwd te zijn of dat hij uitsluitend Sien Spier aan de veiligere status gemengd gehuwd wil helpen. In ieder geval trouwt het paar op zaterdag 21 maart 1942 net op het nippertje want op 25 maart 1942 worden huwelijken tussen Joden en niet-Joden verboden. In de laatste twee weken voor die datum wordt er druk getrouwd. In de tweede en derde week van maart zijn er in Amsterdam bijna vierhonderd Joodse huwelijken. In iets minder dan tien procent gaat om een gemengd huwelijk. (69) Het kersverse paar Tersmitten-Spier is nu wel officieel gemengd getrouwd, maar in die staat worden daarna door de bezetters voortdurend gradaties aangebracht (wel of geen kinderen etc.) en ook het feit dat het huwelijk nog zo vers is zal het toch al niet grote gevoel van veiligheid niet bevorderd hebben. Dit blijkt misschien ook uit de herinnering van Roberta Spier, een nichtje van Sien uit Avereest die in Haarlem onderduikt. Zij meent in een naoorlogs interview dat Sien een dag te laat getrouwd zou zijn om veilig te zijn. Volgens Roberta’s -niet geheel correcte- herinnering was de deadline voor gemengde huwelijken 30 maart 1942 en waren Sien en Ko op 31 maart getrouwd. (70)

Omdat Sien gemengd gehuwd is krijgt zij geen oproep als in Haarlem de deportaties beginnen. Op 23 augustus 1942 worden de meeste Haarlemse Joden jonger dan zestig opgeroepen voor zogenaamde tewerkstelling in het oosten. De bezetters willen ongeveer 650 Haarlemse Joden deporteren. Omdat slechts honderd mensen reageren op de oproep, wordt er de dag daarna een razzia gehouden waarbij 170 Joodse Haarlemmers opgepakt worden. (71)

We weten van haar nichtje Roberta dat Sien die zomer van 1942 nog in haar huis in Haarlem woont. (72) Haar collega’s Andriesse en Elion op de Joodse school staan wel op de deportatielijst van 23 augustus 1942 en duiken onder met hun families. Waarschijnlijk werken Sien en Alfred Cohen na de zomervakantie verder op de Joodse school, die steeds kleiner wordt omdat ook veel kinderen onderduiken of gedeporteerd worden. Cohen heeft als hoofd van de school nog een “Sper”. Ook Sien, nu gemengd gehuwd, wordt nog met rust gelaten, maar sommige nazi’s blijven in Nederland naar mogelijkheden zoeken om ook Joodse partners in gemengde huwelijken te deporteren. Coen Stuhldreher schrijft in De legale rest, het standaardwerk over gemengd gehuwden tijdens de bezetting in Nederland, over de Duitse wetgeving ten aanzien van Joodse partners in een gemengd huwelijk: “Het bezette Nederland zou aldus een proefterrein moeten worden, en ten dele is dat ook het geval geweest”. (73)

Uiteindelijk duikt het echtpaar Spier-Tersmitten onder. Door Vica komen ze op het Nieuwe Suikerhofje terecht. Waarschijnlijk wonen ze in de herfst van 1942 op het hofje en is de aanleiding een registratie van gemengde huwelijken op 12 september 1942 om een vrijstelling of “Sper” te krijgen. Misschien hebben ze zich nog wel laten registreren, maar de uitkomst van de registratie in oktober is definitief reden genoeg om onder te duiken: “In oktober 1942 beschikte men over de gegevens van de registratie van 12 september. Joodse mannen en vrouwen die getrouwd waren met een niet-Joodse persoon mochten toen bij de Duitse politie een Zurückstellungsstempel halen. Dit stempel werd echter geweigerd aan Joodse echtgenotes van niet-Joodse mannen zonder kinderen die wel opgeroepen waren om zich te laten registreren.” (74) Sien valt in deze laatste groep. (Joodse mannen met een niet-Joodse vrouw zonder kinderen zijn niet eens opgeroepen voor de registratie en hebben dus sowieso geen vrijstelling.) Het plan is om de Joodse partners in deze groep van gemengd getrouwden zonder kinderen ook te deporteren. Uiteindelijk wordt pas op 24 maart 1943 besloten de Joodse vrouwen zonder kinderen uit gemengde huwelijken toch niet te deporteren. Alle Joodse mannen en vrouwen onder de vijfenveertig moeten zich laten steriliseren om van hun ster af te komen. (75) Sien zit dan al lang ondergedoken met valse papieren en zonder ster.

Daarmee komen ook Sien Spier en Ko Tersmitten volledig in de illegaliteit. Vanaf de zomer van 1942 duiken veel Joodse Haarlemmers onder. Volgens Jaap Temminck in 1942 ongeveer honderdtwintig, in 1943 nog eens vierhonderd. Uiteindelijk overleeft ongeveer de helft van de Haarlemse Joden de Jodenvervolging. (76)

Sien Spier heeft lang genoeg gewerkt om wat spaargeld te hebben, een belangrijke voorwaarde om te kunnen onderduiken. Ze heeft bovendien een sociaal netwerk met veel niet-Joden erin. Onderduiken betekent ook dat ze valse papieren, bonkaarten etc. nodig heeft. Op het hofje is genoeg know-how en zijn er genoeg contacten om deze te bezorgen. In deze eerste periode van onderduik tekenen de bewoners van het hofje vaak nog zelf stempels bij op gestolen of afgestane persoonsbewijzen. Van Henk Pelser en Antony IJssennagger is dit bekend. (77) Margreet Taselaar, de zus van Vica, kan ook aardig tekenen. (78) Bewoner Frits Denters is reclametekenaar van beroep. Later zijn het vooral (grafische) kunstenaars uit hun vriendenkring die zich fulltime met vervalsen bezighouden. Vica en Margreet krijgen o.a. vervalste persoonsbewijzen van Lidia Schöffer en Toby Vos. Margreet kan via haar contacten op het stadhuis (Piet Laroo, Joop Colson) later ook registratiekaarten uit de officiële kaartenbak van de gemeenteadministratie laten toevoegen of verdwijnen.

Een belangrijk kenmerk van het verzorgingswerk op het Nieuwe Suikerhofje en van veel verzorgingsgroepen in Amsterdam is dat Joden met goede valse PB’s en een onopvallend uiterlijk vaak weer zonder ster en met hun valse identiteit naar buiten gaan en mee gaan helpen met het verzorgingswerk, bijvoorbeeld door PB’s en andere papieren te vervalsen of zelfs door het stelen van PB’s of bezorgen van bonkaarten op onderduikadressen. Men moet daarbij bedenken dat dit een enorm risico is. Verzetsmensen die zich in deze tijd bezig houden met verzorgingswerk en gearresteerd worden komen in de gevangenis of in kamp Amersfoort of Vught, wat zeker geen pretje is, maar Joden worden als strafgeval naar Westerbork gestuurd en zo snel mogelijk op transport naar de vernietigingskampen gezet.

In de herfst van 1942 woont het echtpaar Spier-Tersmitten ondergedoken op het Nieuwe Suikerhofje. Waarschijnlijk wonen ze in bij Vica Taselaar maar het zou zelfs kunnen dat ze de twee kamers van Hugo Brandt Corstius betrekken. Die zit in de gevangenis en het gevaar van een inval op zijn adres, Prinsengracht 393, is dus gering. Sien en Ko beginnen daar Vica te helpen met het bezorgen en vervalsen van PB’s. Ko Tersmitten vraagt deze aan “vrienden en zakenrelaties” of steelt ze en geeft ze aan Vica. Sien Spier helpt met het vervalsen van de persoonsbewijzen. Van Vica of Margreet krijgt Tersmitten ook bonkaarten voor Joodse onderduikers, die hij dan rondbrengt naar de verschillende onderduikadressen. (79) Hieruit blijkt dat de zussen Taselaar al een verzorgingsnetwerk hebben. Meestal gaat het dan om zo’n tien tot twaalf adressen waar mensen ondergedoken zitten en die verzorgd moeten worden met bonkaarten, boeken, brieven, informatie etc.

Na enige tijd op het Nieuwe Suikerhofje duiken Sien Spier en Ko Tersmitten onder op een ander adres in Amsterdam, Prinsengracht 54. (80). Dit is een klein grachtenpandje met een winkelpui in de buurt van de Noorderkerk. De hoofdbewoner is kapper, maar is waarschijnlijk al gepensioneerd. Zijn jongste zoon is sigarenwinkelier, dus misschien zit er in die tijd op de begane grond een kapperszaak of sigarenwinkel. De oudste zoon is in 1939 getrouwd en woont niet meer thuis. Sien en Ko wonen mogelijk op zijn kamer. De middelste van de drie volwassen zonen van het gezin is onderwijzer in het buitengewoon onderwijs. Het zou goed kunnen dat Vica en Sien hem kennen via hun werk en zo aan dit onderduikadres gekomen zijn.

Sien Spier en Ko Tersmitten blijven ook vanuit dit nieuwe onderduikadres in contact met de verzetsmensen op het Nieuwe Suikerhofje. In 1944 komt Ko via Dick van Stokkum in aanraking met de koeriersgroep Rolls Royce en werkt hierin mee. (81) Sien blijft ook helpen met het verzorgingswerk. Ze heeft een vals persoonsbewijs, blondeert haar haar en verlaat regelmatig haar onderduikadres. We weten dat ze op bezoek gaat bij haar jongvolwassen neef Menno Denneboom (1922-1989), zoon van Siens oudere zus Johanna uit Hilversum, die vanaf midden 1943 bij de Amsterdamse familie Meijer-Oosterveen in de Haringstraat ondergedoken zit. (82) Na de oorlog woont Menno Denneboom op het Nieuwe Suikerhofje.

Roberta Boom-Spier: “De rugzakken lagen klaar voor Polen”.

Ik spreek Nanny Spier, een nichtje van Sien Spier, in Amsterdam. Ze is een energieke tachtigjarige met een woning vol moderne kunst. Haar vader Heiman was de broer van Sien Spier. Nanny is net geen twee jaar als Nederland bezet wordt en heeft een negen jaar oudere zus, Sonny. De familie woont in Scheveningen maar wordt gedwongen naar Amsterdam te verhuizen. Daar is er tijdens een razzia een inval in hun woning waarbij de ouders meegenomen worden. De twee meisjes willen met hun ouders mee, maar worden om onbekende reden samen achtergelaten.

Ik vraag me af of Sien geholpen heeft bij het onderduiken van Nanny en Sonny. Maar dat blijkt niet zo te zijn. Nanny vertelt hoe zij en haar zus naar een andere tante in Amsterdam lopen, een zus van hun moeder. Van daaruit hebben de twee meisjes meestal gescheiden van elkaar op verschillende onderduikadressen gezeten o.a. in Zeeland, waar ze uiteindelijk bevrijd zijn. Hun ouders, Heiman Spier en Eva Spier-Schaap zijn op 30 september 1942 vermoord in Auschwitz. Ná de oorlog is er wel contact tussen Sien en haar twee nichtjes.

Voor een ander nichtje van Sien, Roberta, geboren in 1924, de dochter van Siens oudste broer Filip in Avereest, vindt Sien wel een onderduikplek. Roberta is in 2012 overleden maar heeft in 1996 haar verhaal gedaan in het kader van de Spielberg Shoah-interviews/2000 getuigen. (83) Uit haar verhaal blijkt dat Sien en Vica haar behoeden voor deportatie en meerdere onderduikadressen voor haar vinden.

Aan het begin van de oorlog gaat Roberta, die bij haar ouders in Avereest woont, naar het Joods Lyceum in Zwolle. Al snel wordt het te gevaarlijk om te reizen. Als de Joden in mei 1942 een ster moeten dragen krijgt Roberta’s vader Filip die in de Joodse Raad van Avereest zit de taak deze te verdelen. Als hij met een Verkade-blik vol sterren voor zijn winkel staat, pakken ook niet-Joodse inwoners van Avereest er een paar en lopen er mee rond. Naar aanleiding van dit incident wordt Filip Spier gearresteerd en zit hij gevangen in Arnhem, Amersfoort en Westerbork. Hij wordt vermoord in Auschwitz op 18 augustus 1942. Roberta’s oudere broer Menno duikt begin juli 1942 onder. Dan krijgt Roberta, die met haar moeder nog in hun huis in Avereest woont, een oproep.

Ze vertelt dat ze, als de meeste Nederlanders toen, gezagsgetrouw is en niet erg bezig met politiek: “De rugzakken lagen klaar voor Polen. ik was wel van plan om te gaan. Daar kreeg je een huisje en ging je werken”. Er komt een brief van haar tante Sien voor haar moeder: “Niets doen, niets tekenen, stuur haar naar mij”. Daarna is Roberta zonder ster op door de buurman met de trein naar Haarlem gebracht. Het is dan augustus 1942. Haar moeder duikt kort daarna onder in Overijssel. Roberta is een week bij haar tante Sien in Haarlem. Roberta zegt over haar: “Een geweldig mens, dezelfde eigenschappen als mijn vader”. Verder zegt Roberta dat Sien vrij snel daarna onderduikt in Amsterdam: “Ze liep zonder ster, was niet bang”.

Roberta vertelt dat haar onderduikadressen geregeld worden door Sien en haar niet-Joodse vriendin die ook in het onderwijs zit. We kunnen aannemen dat dat Vica is, omdat Roberta zegt dat Sien een tijdje bij deze vriendin woont. Roberta’s eerste onderduikadres is in Haarlem Noord op de Kleverlaan 94 bij een jonge Joodse balletdanseres en mimekunstenares, Lizzy Sara May (officieel Lissie Sara Maij-na de oorlog wordt ze schrijver en dichter), geboren in 1918 en haar niet-Joodse communistische man, Michael (Miek) Proper. Lizzy en Miek hebben een peuterdochter, wat Lizzy in dit gemengde huwelijk veiliger maakt dan Sien in het hare. Toch kan Roberta hier niet lang blijven omdat het gezin naar Amsterdam moet verhuizen.

Ze is dan kort in huis bij de moeder van Miek, Jacoba Hermine Proper-van Lessen (1881) in Bloemendaal. Die is niet Joods, net als het volgende gezin waarin ze terecht komt, waar ze hard moet poetsen en het niet naar haar zin heeft. Uiteindelijk komt ze terecht bij een aardige jonge familie waar ze de rest van de oorlog blijft. Dit is een onderwijs-connectie van Vica, Roberta zegt dit uitdrukkelijk in het interview.

Jan (1909-1986) en Helena (Leentje) Thomassen-van der Kooij (1914-2008) wonen in Haarlem in de L. van Daalelaan 52 in het Ramplaankwartier ten westen van het centrum met twee jonge kinderen. Hun huis is een nieuwbouwhuis uit 1938, een hoekwoning van 110 m2. Jan is leraar scheikunde, Leentje heeft de tekenacademie gedaan en maakt vervalsingen, pasfoto’s en vingerafdrukken voor valse documenten. Roberta zegt over hen: “Ze zouden hun leven hebben gegeven om mensen te helpen”.

Het huis heeft een erker met veel glas, “je kon bij elkaar naar binnen kijken” en de buurman is een NSB’er. Naar de buitenwereld toe wordt Roberta dus het dienstmeisje met valse papieren op naam van Willy Heistra uit Velsen. Ook Roberta steelt voor het verzet persoonsbewijzen uit tasjes, vooral in de zomer als ze naar het zwembad gaat. Later krijgt ze zelf een beter persoonsbewijs, een echte waarbij ook de vingerafdruk klopt, op naam van Klazina Visser uit Overijssel. Die naam en achtergrond passen ook beter bij haar eigen afkomst. Roberta wordt na Dolle Dinsdag met haar onderduikfamilie geëvacueerd omdat hun huis in het duingebied ligt. De bevrijding vieren ze op de Kleverparkweg in Haarlem waar de buren het goede nieuws op de radio horen. (84)

Vica helpt dus Sien Spier en Roberta Spier aan onderduikplekken. Ook Vica’s zus Margreet biedt op haar kamer een onderduikplek aan vrienden en kennissen. In die tijd woont ze zelf zo lang bij Vica op het Nieuwe Suikerhofje.

NOTEN

  1. Behalve Vica wonen nog de volgende vrouwen op het hofje. Kinderverzorgster Lotta Clara Hudig (1913), verpleegster Alida Cornelia Silver (1914), verpleegster Wilhelmina Maria (Willy) Gutteling (1915) en sociaal verzorgster Britta Hudig (1915).
  2. Op de website: arolsen-archives.org is Vica’s kampkaart uit Vught te vinden. Op de eigenlijke kaart staat haar voornaam correct, maar met hele vage letters. Iemand (in Arolsen?) heeft dat verkeerd gelezen en er de voornaam Nicolle van gemaakt. Onder die naam is ze op bovenstaande website te vinden. Dit is dus geen schuilnaam/verzetsnaam.
  3. Vica schrijft kort na de oorlog een artikel over vrouwen en meisjes in het verzet, waarin ze veel van haar eigen ervaringen -maar wel in de derde persoon- verwerkt. A.M.J. Taselaar, Vrouwen en Meisjes in het Verzet, in: J.J. van Bolhuis e.a. (red.) Onderdrukking en Verzet. Nederland in Oorlogstijd, III (Arnhem/Amsterdam 1952), p. 818-827. Hier p. 819.
  4. Idem, p. 818.
  5. De Prinses Julianaweg wordt door de bezetters omgedoopt in Laan 1942.
  6. Onderwijswet van 1920. In 1929 zijn er ongeveer 75 van deze scholen in Nederland.
  7. Deze witte villa is net door de Stichting “vóór Vrouwen dóór Vrouwen” verbouwd tot appartementen voor alleenstaande vrouwen. Geïnspireerd door de Women’s Pioneering Housing ltd. in Engeland en ideeën over de modernisering van het huishouden, waardoor vrouwen meer tijd zouden hebben voor hun ontwikkeling, krijgt Gerrit Rietveld in 1938 opdracht om in het grote pand vijftien appartementen en een conciërgewoning te ontwerpen. Een paar woningen worden daarna door binnenhuisarchitecten ingericht als modelwoning, Het geheel krijgt de naam EKAWO (EenKamerWoning). In 1958 kwam Kenaupark 8 erbij. Dit is ook een witte villa. De huur is laag en het is uitsluitend bedoeld als huisvesting voor alleenstaande vrouwen.
  8. Renzo Verwer, Van oude vrijster tot happy single, in: Onze Taal 2013- 2/3, p. 50-51. Hunkerbunker is eerder een naoorlogse benaming.
  9. Chris van der Heijden, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam/Antwerpen, 2001, p. 271. Hij noemt het “verzetjes”. “Symbolische daden waarmee ze hun onvrede toonden maar geen gevaar liepen”. Volgens mij kon dit soort verzet ook best gevaarlijk zijn en tot gevangenisstraf of baanverlies leiden.
  10. A.M.J. Taselaar, Vrouwen en Meisjes in het Verzet, in: J.J. van Bolhuis e.a. (red.) Onderdrukking en Verzet. Nederland in Oorlogstijd, III (Arnhem/Amsterdam 1952), p. 818-827. Hier p. 818.
  11. De moeder van Herman Maillette de Buy Wenniger, Louise C.M. Hulsebos, is actief in een andere liberale partij, die wat behoudender is. Ze doet in 1923 mee aan de Provinciale Staten verkiezingen op de lijst van de Vrijheidsbond/Liberale Staatspartij. Zij is ook actief in de Vrouwenbond van die partij (1928).
  12. Krantenbericht in: Voorwaarts: sociaal-democratisch dagblad 1-3-1923.
  13. H.J.L. Vonhoff, De zindelijke burgerheren. Een halve eeuw Liberalisme, Baarn 1966, p. 25
  14. Het Parool, 1-5-19. Peter Hein, De onderduikers. Een verhaal van verraad, ontsnapping, wanhoop, honger en angst, Amsterdam 2013, p. 178.
  15. Vervallen
  16. A.M.J. Taselaar, Vrouwen en Meisjes in het Verzet, in: J.J. van Bolhuis e.a. (red.) Onderdrukking en Verzet. Nederland in Oorlogstijd, III (Arnhem/Amsterdam 1952), p. 818.
  17. https://www.oranjehotel.org/downloads/gedenkboek-oranjehotel-namenlijsten-van-_103.pdf
  18. idem
  19. Chris van der Heijden, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam/Antwerpen, 2001, p. 271.
  20. L. De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4-2, p. 763.
  21. Jaap Temminck, Vertrokken Onbekend Waarheen. De lotgevallen van de Haarlemse joden in de Tweede Wereldoorlog. In: Jaarboek Vereniging Haerlem 1995, Haarlem 1996, p. 139-170.
    “Er zijn enkele, weinige, uitzonderingen. Twee onderwijzeressen van lagere scholen weigerden, maar hun formulieren vulde een ambtenaar van de afdeling Bevolking toen maar in”. Die twee onderwijzeressen moeten in het licht van alles wat we weten wel Vica Taselaar en Hendrika Joosten geweest zijn.
  22. De Joodse ambtenaren worden eerst ontheven met behoud van salaris en per 1 maart 1941 definitief ontslagen.
  23. A.M.J. Taselaar, Vrouwen en Meisjes in het Verzet, in: J.J. van Bolhuis e.a. (red.) Onderdrukking en Verzet. Nederland in Oorlogstijd, III (Arnhem/Amsterdam 1952), p. 818.
  24. Willy Joosten en Halbo Kool zijn Nora en Arend Wortel in het boek de Avonden van Gerard Reve. zie: Nick van Tilburg, Halbo C. Kool: zijn rol in de Avonden en relatie tot Gerard Reve, in: Tirade, jaargang 53, nr. 427, p-69-78. Uitgebreide bespreking van Kools leven en een interpretatie van de betekenis van het personage “Arend Wortel” in de Avonden. “Alleen al omdat Kool in de Avonden –dé klassieke roman van onze naoorlogse letterkunde- model heeft gestaan voor de belangrijke (bij)figuur ‘Arend Wortel’, die de bedreigende heteroseksualiteit symboliseert waarmee Frits van Egters wordt geconfronteerd, heeft hij postuum alsnog recht op eeuwige literaire roem”. Gerard Reve woont na de oorlog ook korte tijd op het Nieuwe Suikerhofje.
  25. Het Bloemendaalsch Weekblad, 5 april 1935.
  26. Website: https://www.joodsmonumentzaanstreek.nl/roodenburg-simon/
    en http://www.jodeninnederland.nl.
  27. Stijlroeien moet mooi synchroon zijn. Als de deelneemsters te moe lijken als ze over de finish komen worden ze gediskwalificeerd. Raceroeien komt pas in de jaren twintig op voor vrouwen. Pas in 1976 doen de eerste roeisters mee bij de Olympische Spelen. Wat betreft “Seniores”: Sien Spier is op de foto eind dertig. De andere vier vrouwen lijken nog wat jonger.
  28. Brief van de Secretaris-Generaal van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming van 2 juli 1941.
  29. De website http://www.eenkleineheldendaad.nl beschrijft de situatie op een Amsterdamse school. Per gemeente, en ook per school, waren er verschillen. Voor Haarlem: Jaap Temminck, Vertrokken Onbekend Waarheen. De lotgevallen van de Haarlemse joden in de Tweede Wereldoorlog, in: Jaarboek Vereniging Haarlem 1995, Haarlem 1996, p. 139-170.
  30. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Deel 5, eerste helft, maart ’41-juli’42, p. 556. Wetenschappelijke editie.
  31. J. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom, ‘s Gravenhage 1985, p. 143.
  32. Het Parool, 1-5-1976.
  33. A.M.J. Taselaar, Vrouwen en Meisjes in het Verzet, in: J.J. van Bolhuis e.a. (red.) Onderdrukking en Verzet. Nederland in Oorlogstijd, III (Arnhem/Amsterdam 1952), p. 818.
  34. Voor het verhaal van een getrouwde onderwijzer met een gezin die wel protesteert., zie de al eerder geciteerde, zeer informatieve en door mij veel gebruikte website: http://www.eenkleineheldendaad.nl. De zoon van de Amsterdamse onderwijzer Laurens Janszen (1905), die tijdens de bezetting op de openbare Watergraafsmeerschool les geeft, schrijft op deze website over het protest van zijn vader tegen de verwijdering van de Joodse kinderen in zijn klas in 1941. Het schoolhoofd verlangt van Laurens Janszen een lijst van namen van de Joodse kinderen in zijn klas. Tussen schoolhoofd en leraar botert het toch al niet zo en Janszen weigert dit te doen: “Ik antwoordde hem (het schoolhoofd) dat ik alleen Nederlandsche kinderen in mijn klas had en ik niet in staat was uit te maken wie van hen Joodsche kinderen waren.” Janszen wordt nog voor de zomervakantie door de wethouder van onderwijs geschorst met behoud van salaris, maar mag na de vakantie beginnen op een andere school. Deze school wordt dan aangemerkt als een Joodse school, waardoor hij daar ook weg moet naar weer een andere school.
  35. A.M.J. Taselaar, Vrouwen en Meisjes in het Verzet, in: J.J. van Bolhuis e.a. (red.) Onderdrukking en Verzet. Nederland in Oorlogstijd, III (Arnhem/Amsterdam 1952), p. 818-819.
  36. http://www.eenkleineheldendaad.nl
  37. A.M.J. Taselaar, Vrouwen en Meisjes in het Verzet, in: J.J. van Bolhuis e.a. (red.) Onderdrukking en Verzet. Nederland in Oorlogstijd, III (Arnhem/Amsterdam 1952), p. 818.
  38. Idem, p. 819.
  39. Peter Hein, De onderduikers. Een verhaal van verraad, ontsnapping, wanhoop, honger en angst, Amsterdam 2013, p. 59 e.v.
  40. USC Shoah Foundation Visual History Archive Online, Anna de la Parra, opgenomen 2 april 1996. Digitaal te bekijken.
    Voor Jan de Haas zie: https://www.joodserfgoedrotterdam.nl/bergweg/
    Jan de Haas komt in dit verhaal nog een keer voor. Zie daarvoor het artikel over Margreet Taselaar en de onderduik van Saartje van Gigch op deze website.
  41. Peter Hein, De onderduikers. Een verhaal van verraad, ontsnapping, wanhoop, honger en angst, Amsterdam 2013, p. 160.
  42. idem, p. 163.
  43. idem p. 212.
  44. Telefonisch gesprek met Henk van Gelderen op 17-1-2018.
  45. idem
  46. Maria Taselaar-Selckmann staat op een lijst met Nederlanders die geallieerde piloten geholpen hebben: WWII Netherlands Escape Lines -Compiled from the list at the National Archives of the U.K. of Dutch helpers of Allied airmen and other military personnel during World War II who were trying to evade capture by the Germans: Taselaar-Selckman, Maria A. Th. W., Staalstraat 27 Utrecht.: https://wwii-netherlands-escape-lines.com/. De onderscheidingen voor deze hulp zijn er in vijf klassen. De meeste helpers in Nederland hebben klasse 4 (onderdak geboden aan acht tot twintig piloten of transport over een lange afstand of in een bijzonder gevaarlijk gebied) of 5 (hulp aan een enkele piloot of kortstondige hulp aan meerdere piloten, kortstondige hulp direct na een landing). Bij mevrouw Taselaar staat geen klasse vermeld. Dat betekent hele simpele hulp, in de orde van een piloot een keer wat te eten brengen. Als het klopt dat er meerdere piloten ondergedoken zaten in het pension, had ze eigenlijk klasse 4 of 5 moeten krijgen.
  47. Over Matthieu Leonard van Gelderens vriendschap met Vica en hun samenwerking in het verzet meer in het artikel over Vica Taselaar latere verzet op deze website.
  48. Lotta Clara Hudig studeerde in 1938, één jaar voor Margreet Taselaar, af op de School voor Maatschappelijk Werk in Amsterdam in de richting volksontwikkeling en kinderbescherming. In 1939 werkt ze in Montfoort bij Utrecht in de Rijkstuchtschool voor meisjes die daar in een kasteel gevestigd is. In Amsterdam werkt ze mogelijk, net als Margreet, als ambtenaar voor de Kinderwetten.
  49. Zie het artikel over de zussen Hudig op deze website.
  50. Zie het artikel over Gutteling en Silver op deze website.
  51. Toby Vos werkt voor de Paroolgroep, net als Henk Pelser en Dick van Stokkum. Meer over haar in de artikelen over Henk Pelser en over de oud-Spanjegangers op deze website.
  52. Zie het artikel over Hugo Brandt Corstius op deze website.
  53. Gesprek met Nanny de Goede-Spier in Amsterdam op 28 november 2018.
  54. Peter Makaske, De Joodse gemeenschap van Avereest, Bunne 1992, p. 77-111.
  55. W. F. van Zegveld , De Joden van Leiden dl. 3, december 1989. In Leiden is aan het Pieterskerkhof 4A een schooltje met veertig kinderen in twee klaslokalen opgericht onder leiding van een Amsterdamse leraar, Bernard van Praag (1910). “Naast zich heeft hij een onderwijzeres van bijstand, welke functie achtereenvolgens door verschillende vrouwen wordt vervuld”.
    op http://www.eenkleineheldendaad.nl staat in het onderdeel “Joodse scholen in de Mediene” een overzichtelijke lijst met Joodse lagere scholen in Nederland en de daar werkende Joodse onderwijzers, gemaakt aan de hand van bewaard gebleven enquêtes over het aantal Joodse leerlingen in heel Nederland van eind oktober 1941 in het archief van het Nederlands Israëlisch Kerkgenootschap [N.I.K.]: SAA toegang 1407 map 443.
  56. Deze leraren staan op de lijst van het N.I.K.
  57. Johanna Elion van Weezel heeft als tweede voornaam Louise, op haar kaart bij de Joodsche Raad (via www. Arolsen-archives.org) is haar tweede voornaam Maria. Op de slecht te lezen gezinskaart in het Stadsarchief Amsterdam lijkt haar beroep modiste te zijn.
  58. http://www.eenkleineheldendaad.nl
  59. Piet Ott, Hoe het begon met onze Joodse onderduikers, in: De Zijper Historie Bladen, 23e jaargang, nr. 2, mei 2005, p. 27-28. Ook de twee citaten hierna komen hieruit.
  60. Joodsche Raad kaarten via http://www.arolsen-archives.org.
  61. http://www.joodsmonument.nl.
  62. Siens kaart bij de Joodse Raad is niet bewaard gebleven. Die van haar broers Heiman, Philip en Louis en zus Johanna bijvoorbeeld wel.
  63. De huwelijksaankondiging staat in de Residentiebode van 23 maart 1942.
  64. Gesprek met Miriam Rosenbloom-Denneboom in Amsterdam op 10 mei 2019.
  65. Gesprek met Nanny de Goede-Spier in Amsterdam op 28 november 2018.
  66. SAA-5443 Inventaris van het Archief van het Wetenschappelijk Comité van Toezicht op het Onderzoek naar Amsterdamse Panden die een Belangrijke Rol in het Verzet 1940-1945 Hebben Gespeeld (Begeleidingscommissie van Tellingen) 17-VGA (Vrije Groepen Amsterdam) Groep Karel (de Vries), Suykerhofje.
  67. C. Stuldreher, De legale rest. Gemengd gehuwde Joden onder de Duitse bezetting, Amsterdam 2007, p. 189.
  68. Bas von Benda-Beckmann, Het Oranjehotel. Een Duitse gevangenis in Scheveningen, Amsterdam/Antwerpen 2019, p. p.165-166. Hij baseert zich op Anna Tijseling, Schuldige seks. Homoseksuele zedendelicten rondom de Duitse bezetting. Academisch proefschrift Universiteit Utrecht (2009).
  69. https://www.tweedewereldoorlog.nl/onderzoekuitgelicht/liefde-in-tijden-van-oorlog/een-wanhoopsdaad-van-liefde/ geraadpleegd 30-3-2020.
  70. Roberta Boom-Spier, USC Shoah Foundation, visual archive online, 28-2-1996. Bekeken in het Joods Historisch Museum (2000 getuigen vertellen) op 19 januari 2018.
  71. Jaap Temminck, Vertrokken Onbekend Waarheen. De lotgevallen van de Haarlemse joden in de Tweede Wereldoorlog. Jaarboek Vereniging Haerlem 1995, Haarlem 1996.
  72. Roberta Boom-Spier, USC Shoah Foundation, visual archive online, 28-2-1996. Bekeken in het Joods Historisch Museum (2000 getuigen vertellen) op 19 januari 2018.
  73. C. Stuldreher, De legale rest. Gemengd gehuwde Joden onder de Duitse bezetting, Amsterdam 2007, p. 279.
  74. Idem p. 277
  75. Idem.
  76. Jaap Temminck, Vertrokken Onbekend Waarheen. De lotgevallen van de Haarlemse joden in de Tweede Wereldoorlog. Jaarboek Vereniging Haerlem 1995, Haarlem 1996.
  77. Henk E. Pelser. Vluchtweg Zwitserland. Verhalen uit een ondergronds verleden, Amsterdam 1996, p. 49.
    Paul Arnoldussen, Geheimen van het Studentenklooster, Het Parool, zaterdag 21 november 1998: “Er zijn in het hof valse persoonsbewijzen gemaakt, daar was Tonny IJssennagger nogal goed in”.
  78. Annejet van der Zijl, Anna. Het leven van Annie M.G. Schmidt, Amsterdam/Antwerpen, 2017, p. 82.
  79. SAA-5443 Inventaris van het Archief van het Wetenschappelijk Comité van Toezicht op het Onderzoek naar Amsterdamse Panden die een Belangrijke Rol in het Verzet 1940-1945 Hebben Gespeeld (Begeleidingscommissie van Tellingen) 3-17-VGA (Vrije Groepen Amsterdam) Groep Karel (de Vries), Suykerhofje.
  80. Idem. Op dit adres woonde een familie Schiering. Een andere bron geeft Prinsengracht 72 III als onderduikadres.
  81. Idem. Voor meer over koeriersdienst Rolls Royce zie “Het laatste oorlogsjaar”.
  82. Website Miriam Rosenbloom-Denneboom:
    https://www.holocaustmemorial-vt.org/rosenbloom
    en
    https://righteous.yadvashem.org
    zoekbegrip: Hendrik Meijer en Roelfina Anna Meijer-Oosterveen
  83. Roberta Boom-Spier, USC Shoah Foundation, visual archive online, 28-2-1996. Bekeken in het Joods Historisch Museum (2000 getuigen vertellen) op 19 januari 2018.
  84. Na de oorlog helpt Vica Roberta aan werk. Zie hiervoor het hoofdstuk “Het laatste oorlogsjaar”.