Inval van de SD in april 1944

Elke keer in april

Hier wordt het verloop van de inval van de Sicherheitsdienst op het Nieuwe Suikerhofje in de vroege ochtend van dinsdag 25 april 1944 beschreven. Er waren al eerder invallen en arrestaties in het hofje geweest, toevallig elke keer in april. Op 2 april 1941 wordt Herman Maillette de Buy Wenniger gearresteerd en in het Oranjehotel opgesloten. Hij is bestuurslid van de landelijke padvinderij, die door de bezetter verboden wordt. Eind april 1942 wordt bewoner Hugo Brandt Corstius opgepakt. Het is niet zeker of dit op het Nieuwe Suikerhofje plaatsvindt. Hij is lid van de Amsterdamse tak van de spionagegroep Inlichtingendienst (ID) en komt pas in de zomer van 1944 vrij. Op 2 april 1943 is er een inval in het Nieuwe Suikerhofje door Nederlandse nazi-agenten. Nu worden alle aanwezige bewoners en bezoekers opgepakt en meerdere bewoners belanden voor lange tijd achter de tralies. Vervolgens wordt bewoner Bram Kuiper op 29 juni 1943 in Brussel gearresteerd. Hij wordt voor zijn aandeel in de verzetsgroep CS6 ter dood veroordeeld. Op 25 april 1944 volgt de inval die hier beschreven wordt. Op 29 juni 1944 worden Emile en Ada Sindram ’s avonds op het hofje gearresteerd door politieagenten van de Haarlemse Inlichtingendienst. En eind augustus 1944 wordt ook nog de Joodse verzetsman Matthieu van Gelderen op het hofje opgepakt als hij vervalste persoonsbewijzen komt brengen. Hij overleeft de oorlog niet.

“Hoopvol wenkende toekomst” (1)

Eind 1943 maken de bewoners van het Nieuwe Suikerhofje de balans op van dat bewogen jaar. Na de inval van de SD in april 1943 wordt het niet meer zoals vroeger. Sommige bewoners worden gevangen gezet en wonen een tijdlang of helemaal niet meer op het hofje. Bram Kuiper wordt in juni 1943 in België voor de tweede keer dat jaar opgepakt en ter dood veroordeeld. Hij sterft op 23 oktober 1943 voor het vuurpeloton. Henk Pelser zit eerst in Nederland in de gevangenis en daarna in Duitsland in een krijgsgevangenenkamp. Hij komt pas na de bevrijding terug naar Nederland. Vica Taselaar zit tot november 1943 in Kamp Vught opgesloten, Dick van Stokkum tot december 1943 in het Oranjehotel. Zij komen allebei na hun vrijlating weer op het hofje wonen en pakken hun verzetswerk weer op.

Van de oorspronkelijke bewoners zit Antony IJssennagger kort gevangen, wordt vrijgelaten maar is daarna meestal bij zijn vriendin in Haarlem en alleen nog in de weekenden op het hofje. Herman Maillette de Buy Wenniger, Dick Swidde en Ruud Steenmeijer wonen in de loop van 1943 wel weer permanent op het hofje. Emile Sindram en Ada Koremans trouwen in juni 1943 en gaan op de tweede verdieping van Prinsengracht 391 wonen. Er zijn ook een aantal nieuwe bewoners die in onderduik zitten. Voornamelijk studenten die de loyaliteitsverklaring niet ondertekenen en bang zijn opgepakt te worden voor de Arbeitseinsatz. René Brugge, Sas Bunge, Dick Horringa en Adje Smulders horen bij die groep. (2)

Het ergste dat deze jonge studenten kan gebeuren is naar Duitsland gestuurd te worden om te werken, wat natuurlijk geen pretje is. Maar er komen in de loop van 1943 twee onderduikers met valse persoonsbewijzen op het hofje wonen, die het er waarschijnlijk niet levend afbrengen als ze gepakt worden. De eerste onderduiker, Bob Hanf, omdat hij Joods is. De tweede, Jo Elsendoorn, omdat hij een voortvluchtig en bewapend lid is van een communistische sabotagegroep. Hij ontsnapte op 3 augustus 1943 uit Kamp Vught en leeft daarna in onderduik. Bob Hanf heeft valse papieren op naam van Christiaan Philippus Spinhoven. Jo Elsendoorns schuilnaam is Piet van der Zande. (3) Bob Hanf zal bijna elf maanden op het hofje blijven, Jo Elsendoorn vijf.

Bob Hanf
Jo Elsendoorn

Bob Hanf duikt in juni 1943 onder op het Nieuwe Suikerhofje. Hij gaat in de kamer van Bram Kuiper op de Prinsengracht 393 wonen. Bram is dan in België en belandt daar in de gevangenis. Bram, die als jongste bewoner lang in het twee kleinste en donkerste kamertjes op nummer 395 gewoond had, had in maart de wat grotere kamers op nummer 393 gekregen.

Verzetsman Jo Elsendoorn verstopt zich eind november 1943 met de hulp van Vica Taselaar op het hofje. Taselaar is de meeste tijd bij haar moeder in Utrecht of bij haar oudere zus in Hilversum. Jo woont in haar hofjeswoning op Prinsengracht 389.

Met deze oude en nieuwe bewoners gaat het hofje het jaar 1944 in en de bezetting en onderdrukking duren voort. Iedereen snakt naar bevrijding uit deze “langdurige nachtmerrie”. (4) Jo Elsendoorn beschrijft de “neerslachtige stemming” op het hofje als volgt: “De lente begon te komen en niemand rekende meer op een invasie in het westen. Die was immers in Italië gekomen en vandaar uit zouden we blijkbaar bevrijd worden. Als het in dit tempo doorging zouden we nog jaren onder het Duitse juk zitten en zou de hele joodse bevolking zijn uitgemoord.” (5)

Elsendoorn en de andere jonge bewoners houden in de stilte en teruggetrokkenheid van het hofje de politieke en militaire ontwikkelingen op het wereldtoneel zo goed mogelijk bij. Dat geldt niet voor de a-politieke Bob Hanf. Volgens Elsendoorn is hij “het prototype van een joodse filosoof, die ook componeerde”. (6) De bedachtzame Hanf is niet alleen componist maar ook beeldend kunstenaar, schrijver en violist. Herman Maillette de Buy Wenniger noemt hem: “Een kwetsbare, zachtmoedige, overeind gehouden door zijn grote gevoel voor humor.” (7)

Bob Hanf

Op Bob Hanfs kaart bij de Joodse Raad is te zien dat hij op 30 juli 1942 een oproep krijgt om zich voor Westerbork te melden. (8) Dat heeft hij niet gedaan en hij draagt ook niet de sinds mei 1942 verplichte ster. Via zijn jongere broer Frits (1896-1967), die met zijn niet-joodse vrouw en vier kinderen op de Prinsengracht 905 woont, krijgt hij een vervalst persoonsbewijs op naam van Christiaan Philippus Spinhoven, een kantoorbediende met geboortejaar 1901. Spinhovens foto op het persoonsbewijs is verwijderd en van Hanfs foto voorzien. Hanf is nu op papier vijf jaar jonger en moet Spinhovens beroep, geboortedatum en -plaats uit zijn hoofd leren, voor het geval hij op straat gecontroleerd wordt. Het vreemdst voor hem is dat hij -model eeuwige vrijgezel- op papier ineens een echtgenote heeft. (9)

Die zomer duikt Hanf onder. Uit de café’s Reynders en Eijlders en de kunstenaarssociëteit De Kring kent hij Johan Lodewijk Thadeus (Joop) Colson (1901-1966), die fotograaf is en zich gespecialiseerd heeft op stadhuisfotografie, vooral huwelijksfoto’s. (10) Een journalist, die Colson na de oorlog leert kennen, beschrijft hem als “een man die zich van de hele Tweede Wereldoorlog geen barst heeft aangetrokken, nooit een persoonsbewijs heeft opgehaald, nooit voor een Duitser opzij gegaan is, nooit is ondergedoken”. (11) Volgens Jan Spierdijk (1919-1997), een jonge vriend van Hanf, is Colson “een meester in het vervalsen van PB’s”. (12) Twee keer zijn er Duitse invallen in Colsons huis, maar beide keren is hij op tijd weg. Colson laat mogelijk door bevriende ambtenaren ook Bobs persoonskaart in het bevolkingsregister lichten. Hanfs naoorlogse kaart is namelijk een reconstructie. De moeder van Joop Colson, Josefina (Toos/Christina) Timmer (1875-1952), heeft op de Johannes Verhulststraat 45 een kindertehuis dat door verschillende verzetsgroepen, o.a. ook door de groep van het Nieuwe Suikerhofje, gebruikt wordt als doorgangshuis voor Joodse kinderen. (13)

Colson, die met zijn vrouw Alida van Ingen (1904-1965), een onderwijzeres, op de Oudezijds Voorburgwal 189 woont en werkt, bezit nog meer panden in Amsterdam en Bob krijgt van hem een klein, onverwarmd kamertje op de begane grond van een huis aan de Passeerdersgracht. Bob heeft in zijn woning op de Lijnbaansgracht 297, waar hij sinds 1936 woont al niet veel meubels, maar nu kan hij niet eens zijn boekenkast meenemen. Vioolspelen kan ook niet, zo direct aan de straat. Hanf begint met vertaalwerk uit het Frans, leest Shakespeare en Russische auteurs. Boeken waren “drugs” in die tijd, zegt Spierdijk. (14) Verder schrijft Bob in deze eerste onderduiktijd een lang gedicht voor een zelfgemaakt tijdschriftje van zijn neefjes en nichtjes: “Mijmeringen. Over de nachtzijde des levens door Christiaan Philippus”, waarin hij zijn onderduikervaring verwerkt: “Tot den bedelstaf gebracht/door de heerschende proleten,/woon ‘k hier aan een stille gracht.” (15)

Bob blijft niet heel de tijd binnen. Hij maakt regelmatig een ommetje en gaat ook naar cafés. Zijn broer Frits Hanf en zus Jenny Bunge-Hanf (1901) zijn allebei gemengd getrouwd en wonen met hun gezinnen op de Prinsengracht. Ook voor hen zijn het angstige tijden. Frits raakt zijn baan als directeur van de Spar supermarkten kwijt omdat hij Joods is en laat zich scheiden omdat hij denkt dat zijn gezin dan veiliger is. Hij duikt in zijn eigen huis onder. Jenny en haar gezin moeten gedwongen van Aerdenhout naar Amsterdam verhuizen. Jenny’s oudste zoon Ernst Alexander (Sas), een begaafd pianist, duikt ook enige tijd op het Nieuwe Suikerhofje onder om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen. Hanf wandelt ’s avonds vaak naar de huizen van zijn broer en zus om mee te eten en zijn neefjes en nichtjes muziekles te geven. Hanfs moeder, Laura Hanf-Romberg, is al in 1927 gestorven. Bob blijft daarna nog tot 1936 bij zijn vader, Joseph Hanf, wonen. Hij is grotendeels financieel van zijn vader afhankelijk en als die in 1942 ook onderduikt, onderhouden Frits en Jenny hun oudere broer Bob.

Bobs weigering om een baan te zoeken is onderhand vanzelfsprekend geworden voor zijn familie en vrienden. Spierdijk geeft een paar mooie beschrijvingen van zijn vriend Hanf. Over zijn gebrek aan maatschappelijke ambitie zegt hij: “Misschien had hij onder andere omstandigheden al lang de roem verworven, die hij niet leek te missen. Maar hij was er ook de man niet naar om zijn eigen belangen te behartigen, laat staan roem te zoeken”. (16) En over zijn stille karakter: “Wel moest je kunnen luisteren om zijn conversatie te kunnen proeven en op waarde te schatten, want kenmerkend voor hem was, dat hij bijna nooit haast had, in elk geval nooit gehaast was. Wie wel haast had, ging aan hem voorbij. Wie te druk met zichzelf bezig was eveneens.” (17) Veel andere tijdgenoten noemen ook Hanfs langzame manier van spreken. Herman Maillette de Buy Wenniger, die Bob Hanf op het hofje leert kennen, noemt het “haperend, slisserig-zacht”. (18)

Musiceren

Na bijna een jaar aan de Passeerdersgracht komt Hanf in juni 1943 op het Nieuwe Suikerhofje wonen. Hij krijgt kamers op de tweede verdieping van Prinsengracht 393, waar eerst Henk Pelser en daarna Bram Kuiper -kort- gewoond hadden. Het is niet groot, maar wel groter en lichter dan zijn eerdere onderduikplek en hij kan weer musiceren. In de kapel achter de hofjeshuizen -in 1775 gebouwd als katholieke schuilkerk- staan een oude piano en een vleugel. Hanf haalt zijn viool op. “Nooit hebben we hem zo zien veranderen, zo opleven en overwacht verjongen, als toen hij uit dat grote pak een vioolkist te voorschijn haalde”, schrijft Herman, die in de kapel woont. (19)

Door Bram Kuiper en Ch. Ph. Spinhoven (Bob Hanf) betaalde huur in het jaar 1943. In maart krijgt Bram een grotere kamer en gaat meer huur betalen. In april zit Bram gevangen en hoeft niet te betalen. In juni neemt Bob Hanf de kamer over. Bram is dan voor de tweede keer opgepakt en zit in Brussel in de gevangenis. Uit: Privé-archief Simcha von Benckendorff.

“Al gauw trokken we hem wat meer in de kring”, vertelt Herman verder, die voor het boek van Toke van Helmond over Bob Hanf een lange brief schreef over Bobs onderduiktijd op het Nieuwe Suikerhofje. (20) Het is een mooie beschrijving van de dagelijkse gang van zaken op het hofje; de langzame toenadering tussen de stille Bob, die negenenveertig wordt in onderduik, en de veel jongere studenten; de afleiding die ze vinden in de muziek; de grimmige buitenwereld waar de “beestachtige proletenbende” de dienst uitmaakt. In de kapel wordt gemusiceerd. Bob speelt viool. Herman of zijn vriendin Tine Anthonisse begeleiden hem op de vleugel en bewoner René Brugge speelt cello. Als Hanfs negentienjarige neef Sas Bunge, een student op het conservatorium, ook op het hofje onderduikt, neemt die soms het pianospel over. Ook Jan Huckriede (1914-2002), een verzetsvriend die pianist is, komt af en toe langs om samen te spelen. (21)

De jonge bewoners noemen Hanf, naar zijn onderduiknaam Spinhoven, “Spin” en houden hem voor “een bijzonder veelzijdige en kunstzinnige man uit het kantoorleven.” Wie hij echt is willen ze ook helemaal niet weten. “Wat je niet wist, kon je ook nooit in je stommigheid verraden”. Hij is welkom in hun kring en ze raken “op zijn gezelschap gesteld”. Vaak eet hij ’s avonds mee in de kapel; opgewarmde stamppot uit de gaarkeuken in de Nieuwe Leliestraat. (22)

Tegen het einde van 1943 lijkt het hofje weer wat in oude doen. Vica Taselaar en Dick van Stokkum keren terug. De nieuwe bewoners hebben hun plek gevonden. Hanf werkt aan een compositie, La traversée du Styx, een werk voor koor en orkest. Hij bezoekt familie en vrienden, gaat zelfs naar illegale huisconcerten en krijgt zelf ook veel bezoek op het hofje.

Kort voor het einde van het jaar brengt Vica Taselaar nog een nieuwe onderduiker naar het hofje. Jo Elsendoorn is net als zij onderwijzer en Vica zat tegelijk met zijn vriendin Riek Snel gevangen in de vrouwenbarak van Kamp Vught.

Jo Elsendoorn

Johannes (Jo) Elsendoorn past qua leeftijd beter bij de bewoners van het hofje dan Hanf. Hij is achtentwintig als hij eind november 1943 in de kamers van Vica Taselaar onderduikt. Zijn eerdere verzetswerk: verzorgingswerk, De Waarheid rondbrengen, sabotage van Duitse doelen met zelfgemaakte brandbommen en bewapende overvallen op distributiekantoren. (23)

Aan het begin van de bezetting wonen Jo Elsendoorn en zijn vriendin Diederika Bernhardina (Riek) Snel (1898-1945) in Rieks woning op de Admiraal de Ruyterweg 197 in Amsterdam-West met de twee zonen van Riek uit een eerder huwelijk. Riek is onderwijzeres op de openbare lagere Jacques Perkschool. Elsendoorn heeft ook de kweekschool gedaan en heeft een tijdje als onderwijzer gewerkt maar is begonnen met journalistiek werk en schrijft kinderboeken. In oorlogstijd verschijnen nog een aantal boeken van hem. (24)

Riek Snel

Jo en Riek sluiten zich in 1941 aan bij de linkse/communistische verzetsgroep van de onderwijzer Tjalling Bakker (1901-1944) en de oud-Spanjestrijder Johannes (Jan) Meijer (1909-1944). Ze brengen “De Waarheid” rond, plakken ‘s nachts anti-Duitse pamfletten op de muren en helpen Joodse vrienden. Elsendoorn begint samen met Tjalling Bakker brandbommetjes te maken en zet een opslagplaats van de Wehrmacht en goederenwagons op het spoorwegemplacement Oosterdok in brand. Ze experimenteren met het maken van de brandbommen: natrium, salpeterzuur en petroleum, van elkaar gescheiden door een condoom, het geheel in een puddingpoederdoosje, opgevuld met “gemakkelijk brandende poedersuiker”. (25)

Voor overvallen op distributiekantoren krijgt Elsendoorn, die afgekeurd werd voor militaire dienst, wapens: “Ik kwam voor de verdediging in het bezit van twee revolvers: een Liberty 6 mm voor dichtbij en een FN negen mm voor verderaf. Op een verlaten plek in de IJpolder, met in geen tien kilometer in de omtrek een Duitser, werd kort geoefend. (…) Ik droeg die revolvers alleen tijdens het werk, met volle magazijnen, maar de grendels gingen er pas af als schieten direct nodig zou zijn.” (26) Elsendoorn schrijft verder niets over dit gewapende verzetswerk. Het is niet bekend welke distributiekantoren hij overviel en of daarbij geschoten werd. De pistolen verstopt hij in Rieks woning “in een absoluut onvindbare plek onder het vloertje van een gootsteenkastje”. (27)

Tjalling Bakker (1901-1944). Leider van Elsendoorns sabotage-groep.

Die pistolen worden gelukkig niet gevonden als in de nacht van 29 op 30 oktober 1942 Elsendoorn en Snel van hun bed gelicht worden door een overvalcommando van de Sicherheitsdienst: drie Duitsers; Ernst Wehner, Albert Barkov, en een zekere Walther (28), en twee Nederlandse SD-ers; Arelis van Egmond (1909-1990), die bij dit soort arrestaties vaak de chauffeur van de overvalwagen is, en Nicolaas Cornelis (Nico) Jonker (1903). De SD-ers vinden wel een hele stapel communistische verzetskranten onderin de boekenkast en een bus natrium in de keukenkast. Elsendoorn en Snel worden gearresteerd en moeten mee in de overvalwagen. Riek Snel smeekt de Nederlandse rechercheur Jonker of ze een briefje neer mag leggen voor de kinderen, maar dat wordt geweigerd. (29)

In het hoofdkwartier van de SD aan de Euterpestraat blijkt dat alle leden van hun verzetsgroep zijn opgepakt. Een van hen, Hendrik de Vries (1912-1944), is gemarteld en heeft namen genoemd. Tjalling Bakker wordt ook zwaar toegetakeld maar zegt niets. Uit Bakkers en Elsendoorns beschrijvingen blijkt dat de Nederlandse SD-er Nico Jonker in de gevangenis de zogenaamde “good cop” speelt. Tjalling Bakker, die “koppig zwijgt” bij zijn verhoor wordt kromgeboeid en om de beurt door de SD-ers -ook door Jonker- met een zweep geslagen. Bakker zegt niets. In een uit de gevangenis gesmokkelde brief schrijft hij: “Tenslotte lieten ze mij maar liggen en gingen ’t parket aandweilen en verder de boel schoonmaken, want alles zat vol bloed”. Jonker, die “het minst hard sloeg” legt vervolgens -zogenaamd zorgzaam- zijn jas over Tjalling Bakker heen, in de hoop hem een bekentenis te ontlokken. (30) Elsendoorn wordt door Jonker niet mishandeld maar “dagelijks kwam de Nederlandse rechercheur Jonker om met me te praten. Hij deed zeer vriendschappelijk. Met zijn ronde goeddoorvoede kop keek hij mij met zijn blauwe ogen quasi vaderlijk aan. Hij speelde de goede buurman, natuurlijk om mij nog meer feiten te ontfutselen.” (31)

Jonker werkt op dat moment nog maar net in de Euterpestraat en moet zich bewijzen. Hij is een overtuigde nazi en was al in het oprichtingsjaar 1933 lid geworden van de N.S.B. (32) Hij werkte eerder op het Bureau Inlichtingendienst aan de Nieuwe Doelenstraat waar hij op communisten moest jagen. Op 22 mei 1942 kreeg hij bijvoorbeeld een “tevredenheidsbetuiging” en een beloning van 7,50 gulden voor het aanhouden van een “actieve communist”. Voor het arresteren van “een groep communistische verdachten” krijgt hij zelfs 15 gulden beloning. Op het SD-hoofdkwartier doen Nico Jonker en Arelis van Egmond nu “dezelfde werkzaamheden onder Duitse leiding”. (33)

In zijn boek over zijn verzets- en gevangenistijd heeft Elsendoorn het vaak over het uiterlijk van Jonker. Van het nog enigszins aardige “weldoorvoede ronde hoofd” (34) tot “dikke kop”. (35) Tjalling Bakker schrijft in een brief die bestaat uit kleine briefjes die uit de gevangenis werden gesmokkeld en door een vriend werden overgetikt: “Die Jonker heeft een meer gemoedelijke snuit en doet ook zo”. (36) Een anti-Duitse politie-collega van Jonker noemt hem “wel ruw maar niet wreed”. (37)

Nico Jonker

Bakker en Elsendoorn, die vrezen voor de doodstraf, appelleren meerdere malen aan Jonkers Nederlanderschap. Bakker zegt tegen hem “dat ik niet had kunnen denken, dat Hollanders zulke beulen waren”. (38) Elsendoorn is een heel stuk intelligenter dan Jonker: “Wat intelligentie betreft stak ik Jonker -en dat was echt geen hoogmoedige gedachte- drie maal in mijn zak”, zegt Elsendoorn. (39) Hij probeert Jonkers toenaderingspogingen in zijn eigen voordeel te gebruiken. In dit kat-en-muis spel lukt het hem van Jonker te weten te komen dat Riek opgesloten is in de gevangenis aan de Amstelveenseweg. Hij krijgt Jonker zelfs zo ver dat hij Riek een keer mag spreken. (40) Jonker zegt dat Elsendoorn hem aanbiedt de propaganda van de N.S.B. (o.a. de radio-praatjes van Max Blokzijl, die daarvoor na de oorlog de doodstraf krijgt) te verbeteren tegen clementie bij de Sicherheitsdienst. Daarom krijgt Elsendoorn een eigen cel en pen en papier. (41) Tjalling Bakker zegt zeker te zijn dat Elsendoorn sterk is en niemand verraadt. Volgens Bakker zit Elsendoorn “nu hier in een cel alleen en heeft van de commandant de speciale toestemming een boek te schrijven”. (42) In die cel komt Jonker regelmatig langs en de twee mannen leren elkaar goed kennen, waarbij ze allebei hun eigen agenda blijven houden.

Tjalling Bakker, Hendrik de Vries en Jan Meijer krijgen de doodstraf. Jo Elsendoorn en de vrouwelijke leden van de verzetsgroep worden naar Kamp Vught gestuurd. Elsendoorn komt daar op 3 maart 1943 aan. Riek Snel op 24 juni. Riek leert Margreet en Vica Taselaar hier kennen. Ze zitten alle drie in het net geopende vrouwenkamp in barak 23A, door prikkeldraad afgescheiden van het mannengedeelte van het kamp. Margreet sinds 9 juni, Vica vanaf 14 juli.

Elsendoorn weet zich in het kamp van sjouwer van bakstenen, via straatveger op te werken naar “schrijver” in de Philipsbarak. Daarna krijgt hij de opdracht met twee medegevangenen een maquette van het kamp te maken, waardoor hij zich vrij kan bewegen. Met de hulp van bouwvakkers van buitenaf, die in het kamp een nieuwe barak bouwen, krijgt Elsendoorn via briefjes contact met de buitenwereld. Hij bedenkt een plan om te vluchten. Albert (Ab) Meilink (1914), een vriend en vroegere studiegenoot aan de kweekschool, zal buiten het kamp op hem wachten om hem te helpen.

Al metend met zijn meetlat lukt het Elsendoorn op dinsdag 3 augustus 1943 tijdens de middagpauze van de bewakers aan de andere kant van het prikkeldraad te komen. Ab Meilink, die in de bosjes ligt te wachten, geeft hem een fiets, een vals persoonsbewijs en treinkaartjes. Elsendoorns vlucht lukt en die avond duikt hij onder in het huis van Ab Meilink in Haarlem waar hij enkele maanden blijft. Meilink was in augustus 1941 getrouwd en heeft een klein kind. Na een paar maanden gaat Elsendoorn door naar het volgende onderduikadres bij de moeder van Ab Meilink, Anna Meilink-Hagedoorn (1884-1972), die net weduwe geworden is en op de Tweede Kostverlorenkade 142 in Amsterdam woont. Daar zoekt Elsendoorn weer aansluiting bij het Amsterdamse verzet en als Vica Taselaar op 13 november 1943 onverwacht vrijgelaten wordt uit Kamp Vught gaan ze samenwerken. (43)

Gewapend verzet

Elsendoorn communiceert in Kamp Vught en ook vanuit zijn onderduik via kleine verstopte briefjes met zijn vriendin Riek Snel in het kamp, die op die manier ook hoort hoe het met haar kinderen gaat. Als Vica op 13 november 1943 plotseling uit het kamp vrijgelaten wordt, geeft Riek haar nog snel informatie die ze aan Elsendoorn kan doorgeven. Vica, die voorvrouw is in het Philips-Kommando, een werkplaats waar gevangenen elektrische goederen maken, wordt tijdens een bezoek van SS-chef Hanns Albin Rauter aan het kamp door hem aangesproken. Als Rauter vraagt waarom zij gevangen zit, zegt ze zeer overtuigend dat ze het niet weet en volkomen onschuldig is. Daarop beveelt Rauter dat ze vrijgelaten moet worden. (44) Dit is geen truc om Vica als lokvogel te gebruiken. Er zijn nog minstens twee voorbeelden waarbij Rauter gevangenen aanspreekt en vrij wil laten. (45) Blijkbaar gaf dit soort machtsvertoon hem een kick.

Vica gaat na haar vrijlating naar haar moeder in Utrecht. Daar zegt ze dat ze gewoon weer wil doorgaan met haar verzet. (46) Ze gaat ook snel bij Elsendoorn in zijn onderduik op de Kostverlorenkade langs om hem te vertellen hoe het met Riek is. Elsendoorn vraagt of Vica hem zijn twee revolvers kan brengen. Of die al die tijd in Rieks woning onder het keukenkastje lagen wordt niet helemaal duidelijk, maar in ieder geval moet Vica die wapens ergens opgehaald hebben en ermee over straat gegaan zijn om ze naar Elsendoorn op zijn onderduikadres te brengen. Als de moeder van Ab Meilink erachter komt dat Elsendoorn bewapend is, wordt ze bang en hij verhuist dan eind 1943, met zijn twee revolvers, naar de woning van Vica Taselaar op het Nieuwe Suikerhofje. (47)

Van sommige bewoners op het hofje weten we dat ze absoluut tegen gewapend verzet zijn. (48) De oud-Spanjegangers die aan het begin van de bezetting op het hofje wonen hebben over het algemeen geen probleem met wapengebruik. Ook van Bram Kuiper is bekend dat hij meedoet aan gewapende overvallen op distributiekantoren. En hoewel Bram, in tegenstelling tot zijn jongere broer Sape, niemand neerschiet is hij wel betrokken bij de discussie binnen CS 6 over het liquideren van collaborateurs en verraders. Of deze bewoners ook wapens in het Nieuwe Suikerhofje hebben liggen is niet bekend. Het bezit van een wapen, zelfs als men het alleen voor iemand anders vervoert, wat Vica dus doet, is voor de Duitsers genoeg om de doodstraf op te leggen. Elsendoorn heeft in het Nieuwe Suikerhofje de twee revolvers gewoon in zijn kamer naast zijn bed liggen.

Hoewel Elsendoorn nu zijn wapens terug heeft, wordt hij door het verzet niet helemaal meer vertrouwd. Hij komt weer in contact met twee illegale groepen (49) maar denkt “dat niemand in die kringen geloofde dat ik op normale wijze uit het kamp Vught ontsnapt was en men er rekening mee hield, dat ik misschien provocateur was”. (50) Hij werkt wel aan het vervalsen van persoonsbewijzen en doet andere kleine klusjes maar geen “werkelijk belangrijk illegaal werk”. Verder houdt hij zich bezig met “de voorbereiding van de voedselpakjes aan Riek, pianospelen en het bestuderen van de internationale situatie”. (51) Dat Vica hem wel vertrouwt komt waarschijnlijk omdat zij Riek Snel goed kent en omdat zij zelf ook op onorthodoxe wijze uit kamp Vught vertrok en misschien daarom aanvankelijk ook gewantrouwd wordt door verzetscollega’s.

Elsendoorn voelt zich in zijn onderduik op het Nieuwe Suikerhofje niet veilig, maar hij heeft “geen andere keus”. (52) Het is moeilijk om bij een inval uit het hofje te ontsnappen. Vica woont op de tweede verdieping van nummer 389. Elsendoorn moet om te vluchten twee steile trappen “met dikke ophijstouwen als leuning” af, dan “gelijkvloers door het pand links door een gangetje. Dat leidde naar een achtertuin met een kapel.(…) In de tuin (is) via een soort loods een verbinding met de achterkant van de huizen aan de Keizersgracht”. (53)

“Een gevaarlijk onderdak”

Uit Jo Elsendoorns beschrijving van zijn onderduik op het Nieuwe Suikerhofje krijgen we een beeld van de situatie op het hofje tussen november 1943 en april 1944. Hoewel hij het hofje “een gevaarlijk onderdak” vindt ligt hij met de bewoners wel “op dezelfde golflengte”. Net als Bob Hanf kan hij het met de bewoners goed vinden. Hij noemt Dick van Stokkum, die onder hem woont, en “zweeg als het graf over zijn eventuele illegale werkzaamheden”, verder Atje Smulders (“een wispelturige jonge hond”), Dick Horringa (“trouwhartig maar minder spraakzaam’) en de Sindrams (“een jong echtpaar met een baby”). Met Bob Hanf heeft hij “veel contact”. Vica Taselaar is de meeste tijd weg. (54)

Jan Spierdijk, een vriend van Bob Hanf, komt regelmatig op het hofje en vindt het een riskante plek: “Met dat al was het Suikerhofje geen veilige verblijfplaats. Een grote groep jonge mensen bij elkaar, illegaal werk, jeugdige overmoed. (…) En wat Bob Hanf betreft lag het voor de hand dat het eens mis zou lopen en dat het Suikerhofje de risico’s aanzienlijk vergrootte.” (55)

Alle bewoners van het Nieuwe Suikerhofje maken zich zorgen als bewoner Atje Smulders op een dag niet terugkomt uit de stad. Hij wordt op 17 april 1943 op straat opgepakt en verhoord, (56) waarbij blijkt dat hij met geboortejaar 1923 precies in de leeftijdscategorie valt van mannen die in het kader van de Arbeitseinsatz naar Duitsland moeten om daar te werken. De politieafdeling die zich o.a. bezighoudt met het opsporen van Arbeitseinsatz-weigeraars heet het Bureau Sociale Politie. De leiding van dit bureau is in handen van Nico Jonker, dezelfde “weldoorvoede” SD-rechercheur met de “dikke kop” die de verzetsgroep van Tjalling Bakker opspoorde en die Jo Elsendoorn en Riek Snel in oktober 1942 arresteerde. Nico Jonker is sindsdien opgeklommen tot opperluitenant bij de Sociale Politie. Die politiedienst spoort voornamelijk zwarthandelaren en souteneurs op, die in kamp Ommen opgesloten worden. Maar af en toe jagen ze ook op onderduikers en Arbeitseinsatz-weigeraars, die dan naar kamp Westerbork of Kamp Amersfoort gestuurd worden. (57)

In de naoorlogse processtukken die opgesteld worden in het onderzoek naar Jonkers oorlogsmisdaden en collaboratie beschrijft Jonker wat er gebeurt na Smulders arrestatie: “Op een dag had één der rechercheurs een persoon in de stad aangehouden. Deze persoon, genaamd Atje Smulders zou voor de arbeidsinzet worden ingezet. Hij zei dat hij ondergedoken was op het Prinsenhofje (Nieuwe Suikerhofje A.B.) en vroeg voorwerpen daar te willen sturen naar zijn ouders in Utrecht. Een politieagent ging daarheen en berichtte terug op het bureau dat het Prinsenhofje een uitstekende schuilplaats was voor allerlei personen, die niet graag gezien wilden worden, daar het Prinsenhofje geheel afgelegen was”. (58)

Als Smulders niet terugkomt, raden Hanfs vrienden hem aan een tijdje naar een ander adres te gaan en bieden hem onderdak, maar hij wil eventuele onderduikgevers niet in gevaar te brengen en blijft op het hofje. (59) Sas Bunge, Jenny’s oudste zoon, die een ongunstig geboortejaar voor de Arbeitseinsatz heeft en daarom op het hofje ondergedoken zit, maakt wel dat hij er wegkomt.

Jonker besluit om eens nader in het Nieuwe Suikerhofje te gaan kijken. Hij stelt een groep van acht politieagenten samen. Die worden in groepjes van twee verdeeld en in de vroege ochtend van 25 april 1944, acht dagen na de arrestatie van Smulders, vallen ze het hofje binnen. Ze kammen alle huisjes uit. Jonker zegt: “Ik ben zelf ook met een groep mee naar boven gegaan. Ik had mijn mensen opdracht gegeven, om alle personen, die niet in het bezit van geldige papieren waren beneden op de binnenplaats te verzamelen”. (60) Is het toeval dat de twee agenten waarmee Jonker naar boven gaat uitgerekend Elsendoorn aantreffen, die in 1942 al een keer door Jonker gearresteerd werd?

Elsendoorn ligt te slapen als er “aan de deur gemorreld” wordt. De avond ervoor was Laura Kuiper, de vriendin van zijn benedenbuurman Dick van Stokkum bij hem geweest om aspirine te halen voor Dick, die zich niet lekker voelt. Elsendoorn denkt eerst dat Laura weer om aspirine komt en doet open. “In mijn pyjama stond ik tegenover een Grüne Polizist. “Studentenarbeitseinsatz!” schreeuwde hij, ofschoon ik vlak bij hem stond”. Er komt nog een politieagent naar boven. Elsendoorn heeft perfecte valse papieren en in eerste instantie lijkt alles goed te gaan. Hij wordt gecontroleerd, krijgt zijn papieren terug en de twee politieagenten zakken de trap weer af. (61)

Maar dan, vertelt Elsendoorn, komt “uit het trapgat een dikke kop met daarnaast een gerichte revolver omhoog. Het was Jonker, de Nederlandse SD-rechercheur Jonker! Hij had een nog dikkere kop dan anderhalf jaar gelden, toen hij me verhoorde in de Weteringschansgevangenis. Hij fouilleerde me onmiddellijk. Ik had geen kans een stap naar mijn revolvers te doen”. (62)

Elsendoorn vraagt Jonker direct hem te laten gaan. “U kunt mij gemakkelijk laten gaan. Ik ben al gecontroleerd. Niemand weet hier iets van.” (63) Jonker reageert niet en Elsendoorn moet mee naar beneden. Elsendoorn, die goed op de hoogte is van de politieke situatie, die nu begin 1944 heel anders is dan in 1942 toen hij voor de eerste keer door Jonker gearresteerd werd, realiseert zich dat Jonker bang is voor de afloop van de oorlog en stelt hem een deal voor. Als hij hem niet aan de SD uitlevert zal Elsendoorn na de bevrijding voor Jonkers vrouw en vijf kinderen zorgen. Waarmee Elsendoorn impliceert dat Jonker dan in de gevangenis zal belanden (of erger). (64) Ook daar gaat Jonker niet op in.

Elsendoorn wordt op het kleine binnenplaatsje voor de kapel aan Bob Hanf vastgeboeid. Daar staan ook al de andere bewoners die opgepakt zijn. Toevallig zijn er die dag twee bezoekers die in de kapel overnacht hebben. Het zijn vrienden van Herman Maillette de Buy Wenniger. Hij kent Ab Stakenburg (1918-1985) en Carel Wirtz (1916-2002) nog uit zijn padvinderstijd en leidde samen met hen een Rotterdamse padvindersgroep. Stakenburg, kunsthistoricus bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie in Den Haag, is voor zijn werk in Amsterdam om schilderijen in het Rijksmuseum te controleren die eerder bij het RKD in bewaring waren en logeert op het hofje. (65) Stakenburg en Wirtz zitten na hun arrestatie een tijd gevangen in de gevangenis aan de Weteringschans maar komen na een week of twee weer vrij.

Dick van Stokkum wordt net als Elsendoorn voor de tweede keer gearresteerd. Na de inval van april 1943 zat hij tot midden december 1943 gevangen en is dus pas een paar maanden vrij. Deze keer zit hij een tijd in voorarrest maar komt weer vrij en duikt daarna een tijd onder bij een vriend, Jan Trapman (1921-2005) op de Nieuwe Keizersgracht 39. Hij blijft daar illegaal werk doen voor de distributie van Het Parool. Begin 1945 woont hij weer op het hofje met vriendin Laura Kuiper.

Alle arrestanten worden nu het Nieuwe Suikerhofje uitgeleid tot op de Prinsengracht. Ze worden vervolgens naar het politiebureau in de Marnixstraat gebracht. (66) In de Marnixstraat denkt Elsendoorn aan ontsnapping door van drie hoog naar beneden te springen. Bob Hanf loopt opeens de kamer uit “mompelend dat hij hier niets mee te maken” heeft maar wordt tegengehouden door een Nederlandse agent. (67) Het kost een paar uur om de werkelijke identiteit van Piet van der Zande (Elsendoorn) en Christiaan Philippus Spinhoven (Hanf) vast te stellen. Elsendoorn wordt daarna naar de Weteringschansgevangenis gebracht. Hanf wordt via de Zentralstelle für jüdische Auswanderung aan het Adema van Scheltemaplein doorgestuurd naar Westerbork, waar hij op donderdag 27 april, twee dagen nadat hij op het hofje opgepakt werd, arriveert. Hij belandt in de strafbarak en schrijft nog twee keer een kaart aan zijn zus Jenny en haar man Hans Bunge op de Prinsengracht 823, op 8 en 19 mei. Diezelfde 19 mei wordt hij naar Auschwitz gedeporteerd. Hij hoort daar niet bij de groep die direct vermoord wordt. Als sterfdatum staat voor hem 30 september 1944 vermeld. (68)

Bob Hanfs kaart bij de Joodse Raad met de datum van zijn oproep (30 juli 1942), van zijn aankomst in Westerbork (27 april 1944) en van zijn deportatie naar Auschwitz (19 mei 1944)

Ook voor Elsendoorn ziet het er niet goed uit. Weer opgesloten in dezelfde gevangenis als in de herfst van 1942 maar nu met een ontsnapping uit kamp Vught én wapenbezit als extra strafbare feiten.

Fie Taselaar

Het hofje wordt door agenten doorzocht op illegale spullen. Jan Spierdijk, de vriend van Bob Hanf, treft er vervolgens een “onbeschrijfelijke rommel” aan als hij komt kijken. (69) Wat voor soort huiszoeking het is blijkt wel uit het feit dat Dick van Stokkum, die een paar duizend gulden in contanten op zijn kamer heeft om zijn studie te financieren, die daarna kwijt is. (70) Naast Elsendoorns pistolen wordt er mogelijk nog meer belastend materiaal gevonden. Nico Jonker krijgt na de inval op het Nieuwe Suikerhofje van de SD-er Ernst Wehner “de opdracht om te trachten Fie Taselaar in handen te krijgen”. (71) Vica Taselaar (haar officiele naam is Avica en ze wordt o.a. ook Fie genoemd) was op de dag van de inval niet thuis en werd niet gearresteerd.

Elsendoorn maakt zich in zijn cel zorgen dat Vica alsnog gevonden wordt en hoopt dat ze op tijd gewaarschuwd wordt en wegblijft van het hofje. Hij wordt meerdere keren door de SD-er Albert Barkov ondervraagd over de revolvers. “Ik kon moeilijk zeggen dat de wapens niet van mij waren. Dan zou ik die mijn hospita Avica Taselaar in de schoenen schuiven,” aldus Elsendoorn. (72) Een Nederlandse gevangenisbewaker is hem goed gezind en brengt hem informatie van buiten de gevangenis, o.a. het hoopvolle nieuws dat de geallieerde invasie in Normandië is begonnen. (73)

Dezelfde bewaker brengt hem een bericht van Vica in zijn cel: “Ik vouwde het kleine briefje open. ‘Jo’ stond er boven. Het was Avica Taselaars handschrift. Ik begon te beven van nervositeit en las: ‘Ben ondergedoken, veilig. De revolvers zijn van mij. Ik zal dat bij de SD bekend laten maken.'” Elsendoorn verkeert in tweestrijd maar zegt bij het volgende verhoor dat de revolvers niet van hem zijn en dat ze al in de kamer op het Nieuwe Suikerhofje lagen toen hij daar kwam wonen. (74)

Vica stuurt de SD inderdaad een brief waarin ze zegt dat de wapens niet van Elsendoorn zijn maar door een eerdere logé achtergelaten werden in haar kamer. Ze schrijft ook dat ze ondergedoken is en zichzelf niet aangeeft omdat haar moeder al een zoon in krijgsgevangenschap heeft. Arie Taselaar werd eind 1943 bij een overval op het pension van de Taselaars in Utrecht opgepakt en naar een krijgsgevangenenkamp in Naumburg bij Leipzig gestuurd. (75) Ook is Vica’s jongere zus Margreet pas net uit Kamp Vught vrijgelaten. Ze zat er van 9 juni 1943 tot 17 april 1944.

Als Elsendoorns zaak voorkomt voor het “Obergericht” in Utrecht kan hij in de eerste sabotagezaak voor de verzetsgroep van Tjalling Bakker alle strafbare feiten op de andere mannelijke verzetsleden afschuiven omdat die geëxecuteerd zijn. De wapenkwestie is door Vica’s brief ook opgelost. Twee getuigen verklaren dat Elsendoorn geen communist is. (76) Elsendoorn krijgt tot zijn grote opluchting niet de doodstraf maar vijftien jaar tuchthuis in “Einzelhaft”, eenzame opsluiting. Ondertussen zijn de geallieerden al verder doorgestoten en hebben Parijs bevrijd. Elsendoorn hoopt dat zijn gevangenschap “misschien niet eens zo lang meer duren” zal. (77)

Elsendoorn wordt uiteindelijk ongeveer acht maanden later bevrijd uit een gevangenis in Bützow-Dreibergen in het noorden van Duitsland. Zijn boek heeft niet voor niets de titel “De Vermorzeling” want het scheelt niet veel of hij had het niet overleefd. Bij zijn bevrijding weegt hij nog maar 36 kilo. Hij heeft in Duitsland eerst een week in een gevangenis in Kleef gezeten. Vandaar gaat hij met de trein naar Keulen, waar hij te voet door de kapotgebombardeerde stad en over de Rijn naar een klein geïmproviseerd concentratiekamp in Keulen-Deutz moet lopen. Daar blijft hij een week en slaapt elke nacht in een half met water ondergelopen kelder. In een goederenwagon gaat hij op transport in oostelijke richting. Hij springt uit de trein maar wordt weer opgepakt. Na enkele maanden op een grote gevangeniszolder in Ziegenhain, in het noorden van Hessen, rijdt hij in een goederenwagon dagenlang naar het noorden, voor de oprukkende geallieerde legers uit. Na negen dagen wordt hij in Rendsburg in Sleeswijk-Holstein gevangen gezet. Op 16 april wordt hij in een vrachtauto geladen en naar een “uitstervingsgevangenis” in Bützow gebracht, waar hij op 3 mei bevrijd wordt door de Russen.

Over het lot van Elsendoorns vriendin Riek Snel is lange tijd geen zekerheid. Zij werd met veel andere vrouwelijke gevangenen in september 1944 van Vught naar het concentratiekamp Ravensbrück ten noorden van Berlijn gebracht. Daarna was ze in Reichenbach, nu in Polen, ten zuiden van Breslau waar ze werkte in een Siemens fabriek. In februari 1945 ging ze omdat ze waterpokken had in een ziekentransport met voornamelijk Joodse vrouwelijke gevangenen op transport naar Trautenau, nu Trutnov in Tsjechië, maar is daar nooit aangekomen. Waarschijnlijk stierf ze op 19 februari 1945. (78)

Elsendoorn wordt na de oorlog beroemd als perschef (vanaf 1951) en muziekprogrammeur (vanaf midden jaren ’60) van het Holland Festival, het grootste internationale podiumkunstenfestival van Nederland. Hij overlijdt in 2014 op 99-jarige leeftijd. Zijn boek “De Vermorzeling” is gebaseerd op de briefjes die hij en Riek Snel elkaar tijdens de bezetting schreven en op kleine boekjes die hij stiekem maakte in de gevangenissen in Nederland en Duitsland.

Briefjes van Jo Elsendoorn aan Riek Snel

Elsendoorn heeft na zijn terugkomt in Nederland een ontmoeting met Vica Taselaar, die uit handen van de Sicherheitsdienst wist te blijven, en schrijft het volgende: “Avica Taselaar, die mijn revolvers voor haar rekening nam. Een vrouw wie ik mijn leven lang veel verschuldigd zal blijven, waarvoor ik een zeer diepe sympathie heb. Van mijn zwager hoorde ik nu pas dat ze zich tijdens mijn proces in een café in Utrecht had opgehouden, voor het geval dat haar brief met bekentenis niet als voldoende beschouwd zou worden door het Obergericht om mij van revolverbezit vrij te pleiten. Ze zou zich dan zelf zijn komen aangeven.” (79)

Proces tegen Jonker

In mei 1948 verschijnen er krantenartikelen waarin mensen die informatie hebben over de daden van Nicolaas Cornelis Jonker in oorlogstijd opgeroepen worden zich te melden bij de Politieke Recherche Afdeling. (80) Jo Elsendoorn, die twee keer door Jonker werd gearresteerd, geeft daaraan gehoor en geeft een uitgebreide getuigenverklaring waarbij hij zegt: “Van 1942 tot 1945 heb ik voortdurend in een positie geleefd van erop of eronder”. (81)

Tegen Jonker wordt de doodstraf geëist voor de manier waarop hij “zijn minderwaardige taak” uitvoerde, voor het accepteren van beloningen voor het aangeven van communistische verzetsmensen en Joden en voor “het laten voorbij gaan van de vaak gemakkelijke gelegenheden om zijn landgenoten voor ellende en mogelijkerwijze de dood te behoeden”. (82)

Tjalling Bakker, Hendrik de Vries, Jan Meijer, Bob Hanf, Riek Snel en een ander vrouwelijk lid van de sabotagegroep van Elsendoorn, Lena Bagmeijer-Krant (1903), verloren na de arrestatie door Jonker hun leven. Lena Bachmeijer-Krant was een van de tien dodelijke slachtoffers van het bunkerdrama in Kamp Vught op 15 januari 1944, waarbij 74 vrouwelijke gevangenen als straf veertien uur in een cel van negen vierkante meter werden opgesloten.

Nico Jonker krijgt twintig jaar cel met aftrek van voorarrest. In 1951 dient hij een gratieverzoek in en krijgt een strafvermindering van één jaar. Hij komt in 1957 vrij.

Opsporingskaart

Door de SD gebruikte opsporingsfoto’s van (vooral) leden van CS6. (SAA, verzetsgroepen in het politiearchief). De tweede van rechts in de onderste rij lijkt erg op Jo Elsendoorn.
Twee keer Jo Elsendoorn.

NOTEN

  1. Toke van Helmond, Bob Hanf 1894-1944, De Engelbewaarder/Amsterdam 1982, p. 162.
  2. Zie het artikel over onderduikers op deze website voor meer informatie.
  3. Lijst met namen van bewoners. Privé-archief Simcha von Benckendorff. Elsendoorn vertelt in zijn boek “De Vermorzeling” dat hij na zijn ontsnapping uit Vught een vals persoonsbewijs op naam van Piet Klaassen krijgt. In de lijst met bewoners van het Nieuwe Suikerhofje is Piet van der Zande de enige onbekende. Ook de datum waarop Piet van der Zande op het hofje komt wonen (oktober/november 1943) klopt met die van Jo Elsendoorn.
  4. Toke van Helmond, p. 163.
  5. Jo Elsendoorn, De vermorzeling. Het verhaal van een overlevende, Amsterdam 1979, p. 155.
  6. Idem, p. 150.
  7. Toke van Helmond, p. 162.
  8. https://collections.arolsen-archives.org/en/search/person/130302303?s=Robert%20Hanf&t=2574942&p=0
  9. Bob Hanf raakt, misschien ook uit verveling, ietwat geobsedeerd door zijn onderduiknaam. Hij fantaseert een leven bij Christiaan Philippus Spinhoven, kantoorbediende, geboren 1901 in Amsterdam. In werkelijkheid was Spinhoven een kleine crimineel met een slecht huwelijk. Spinhoven trouwde in 1937 met de in Letland geboren Emilie Lemke en ze hebben twee kleine kinderen, geboren in 1940 en 1941. Of Christiaan Philippus Spinhoven zijn persoonsbewijs vrijwillig afstaat om een Joodse medeburger aan een PB zonder “J” te helpen, of dat zijn persoonsbewijs gestolen wordt, is niet duidelijk. Waarschijnlijk het laatste. Spinhoven komt de hele oorlog door elke keer weer in aanraking met de politie. In 1940 bedreigt hij de Duitse vrouw van de heer Michael van de “Amtliche Deutsche Beratungsstelle von den Beauftragten des Reichskommisars”, die hiervan aangifte doet. Spinhoven wordt overgedragen aan de Sicherheitspolizei. Dit zou nog een soort verzetsdaad kunnen zijn. Mogelijk wordt hij daarna naar Duitsland gestuurd om te werken. Van augustus 1940 tot augustus 1941 werkt hij in Leipzig bij een metaalbedrijf. Daarna ook nog in Magdeburg als constructieschilder. Begin 1942 is hij weer terug in Amsterdam. Zijn huwelijk is slecht en hij woont op kamers bij een weduwe aan de Karel du Jardinstraat. Zij beschuldigt hem eind augustus 1942 van het stelen van een gouden ring. De politie zoekt op zijn kamer maar vindt de ring niet. In januari 1943 wordt hij weer verdacht van diefstal en vastgezet. In april 1943 gaat het weer mis. Hij probeert een paspoort aan te vragen omdat hij opnieuw in Duitsland wil gaan werken, daarbij merkt de politie dat hij nog twee maanden gevangenisstraf moet uitzitten vanwege heling. Hij woont op dat moment in een logement op de Oudezijds Voorburgwal 11. In augustus van dat jaar scheidt hij officieel van zijn vrouw. Hij is waarschijnlijk ook de heer Spinhoven die genoemd wordt op p. 312 van Bianca Stigters Atlas van de Bezette Stad. Op de derde verdieping van de Jan van Galenstraat 179 zit bij de onderwijzeres Gerritje Mulder van juli 1942 tot november 1943 het Joodse gezin Aussen ondergedoken. De ouders en twee zonen Aussen worden door Mulder voorgesteld aan de heer Spinhoven, een kennis van haar, die mensen zoekt die tegeltjes willen beschilderen, die hij dan verkoopt. Spinhoven begint vervolgens het Joodse gezin te chanteren. De Aussens gaan dan tijdelijk op een ander adres wonen. In november 1943 overlijdt Gerritje Mulder en duikt het gezin Aussen onder in de Banstraat.
  10. Jan Spierdijk (1919-1997), een jongere vriend van Bob, beschrijft deze twee mannen in De Telegraaf van 3-6-1966: “Bob Hanf, het vergeten, onvergetelijke genie. Joop Colson, de faun onder de avonturiers”.
  11. Boelie van Leeuwen in Amigoe di Curaçao : weekblad voor de Curaçaosche eilanden van 14-08-1976.
  12. De Telegraaf 1-3-1976.
  13. Zie het artikel over “Vica en Margreet Taselaar-Pro Juventute” op deze website.
  14. Toke van Helmond, p. 154.
  15. Gepubliceerd in het familieblad Duinrosia Heraut. Huisorgaan van de Duinroos in 1942. In november 1942 gaf Bob het gedicht op zijn onderduikadres aan de Passeerdersgracht aan zijn broer Frits ter illegale publicatie, welke door “De Bezige Bij” tot stand werd gebracht in 1944. In 1967 verscheen het bij de Arbeiderspers. Zie p. 114 van Wim van der Beek e.a., Bob Hanf 1894-1944. veelzijdig kunstenaar, Zwolle 2007. Het klopt niet dat Bob Hanf dit gedicht op het Nieuwe Suikerhofje schreef. De beschrijvingen van het huis waarin hij woont stemmen niet met zijn woning in het hofje overeen en hij kwam ook pas na de publicatie op het hofje wonen.

16. Toke van Helmond, p. 150.

17. Idem, p. 149.

18. Idem, p. 162.

19. Idem.

20. Toke van Helmond, p. 158-165, hier p. 161.

21. Idem, p. 163.

22. Idem, p. 161 en 163.

23. Jo Elsendoorn, De vermorzeling. Het verhaal van een overlevende, Amsterdam 1979, p. 19-81.

24. In 1940 de novelle “De eeuwige strijd” en de kinderboeken “De jeugd van Ruuntje, het reekalf” en “Ben Moent en de goudzoekers van Bernina”. In 1941 en 1942 twee liedbundels; “Kornuiten I en II”.

Blijkbaar verdient hij met boeken schrijven niet genoeg want hij neemt ook nog een kantoorbaan aan bij de ANWB op de Keizersgracht. Hij en Riek kunnen om financiële redenen niet trouwen. Getrouwde vrouwen worden ontslagen en zonder Rieks inkomsten als onderwijzeres is er niet genoeg geld om van te leven.

25. Jo Elsendoorn, De vermorzeling, p. 47-48.

26. Idem, p. 74.

27. Idem, p. 82.

28. Ernst Wehner (1903-1945) wordt in maart 1945 in een vuurgevecht op de Stadhouderskade door het verzet gedood. Albert Barkov (Elsendoorn noemt hem Barkow) werkt vanaf 1942 als leider van het Referat IV-A van de Sicherheitsdienst dat belast is met de opsporing van communisten. Walther wordt door Elsendoorn “de snor” genoemd. Elsendoorn wordt bij verhoren door hem uitgescholden en geslagen.

29. Jo Elsendoorn, De vermorzeling, p. 83.

NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inventarisnummer 421 (Bijzondere Raad van Cassatie), Nicolaas Cornelis Jonker.

30. NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inventarisnummer 421 (Bijzondere Raad van Cassatie), Nicolaas Cornelis Jonker.

31. Jo Elsendoorn, De vermorzeling, p. 107.

32. Hij heeft het lage stamboeknummer (lidmaatschapnummer) 824. Mensen met een stamboeknummer onder de 1000 mogen zonder een afspraak te maken binnenlopen in de werkkamer van de leider en oprichter van de N.S.B., Anton Mussert, die natuurlijk stamboeknummer 1 heeft.

33. NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inventarisnummer 421 (Bijzondere Raad van Cassatie), Nicolaas Cornelis Jonker.

34. Jo Elsendoorn, De vermorzeling, p. 83.

35. Idem, p. 156.

36. NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inventarisnummer 421 (Bijzondere Raad van Cassatie), Nicolaas Cornelis Jonker.

37. Idem.

38. Jo Elsendoorn, De vermorzeling, p. 108.

39. Idem, p. 110.

NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inventarisnummer 421 (Bijzondere Raad van Cassatie), Nicolaas Cornelis Jonker.

40. NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inventarisnummer 421 (Bijzondere Raad van Cassatie), Nicolaas Cornelis Jonker.

41. Idem.

42. Idem.

43. Jo Elsendoorn, De vermorzeling, p. 149 en 153.

44. Idem, p. 148.

Zie ook: Peter Hein, De onderduikers. Een verhaal van verraad, ontsnapping, wanhoop, honger en angst, Amsterdam 2013, p. 166.

45. Rauter deed dit niet alleen bij vrouwen. Ook de gevangene Klaas Bosma (1908), een arts uit Rotterdam, wordt door Rauter vrijgelaten als die Vught bezoekt. Bosma zit van 24 februari 1943 tot 26 juni 1944 gevangen. Zie hiervoor: A. A. Verhey, CPN Verzet in de regio Rotterdam 1940-1945, Rotterdam 1999, p. 223-224: “Een ongelofelijke en onwezenlijke ervaring, ook voor Bosma zelf”. Voor de artsen-verzetsgroep waar Bosma lid van was zie in ditzelfde boek ook p. 157.

J. Presser vertelt in zijn boek de Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945, Den Haag, 1985, op p. 396-397 over een vrouwelijke gevangene in Vught die ook opeens door Rauter aangesproken wordt: “Op een goede dag kwam Rauter en ineens stond hij naast mij. Ik viel hem natuurlijk op, omdat ik zo blond ben. “Hoe lang werkt u hier al?” Ik mocht niet opkijken volgens de Duitse discipline, maar was inwendig heel erg verbaasd. “Zeven maanden”, “Je zit zeker wegens Judenbegünstigung?”, zei hij, niet onvriendelijk. “Welneen, ik ben zelf een Jodin!!!” Rauter wist niet hoe vlug hij moest wegkomen”.

46. Peter Hein, De onderduikers. Een verhaal van verraad, ontsnapping, wanhoop, honger en angst, Amsterdam 2013, p. 165.

47. Jo Elsendoorn, De vermorzeling, p. 149.

48.

49. NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inventarisnummer 421 (Bijzondere Raad van Cassatie), Nicolaas Cornelis Jonker.

Hij zegt niet welke groepen dit zijn. Vica werkt voor de Raad van Verzet (RVV) en het Nationaal Steunfonds (NSF). Jo Elsendoorn wordt nu ook tot CS 9 gerekend.

50. Jo Elsendoorn, De vermorzeling, p. 151.

Mogelijk speelt ook mee dat hij in de gevangenis -volgens Nico Jonker- aan de N.S.B. propaganda werkte. Zie noot 41 en 42.

51. Idem.

52. Idem, p. 150.

53. Idem.

54. Idem.

De baby van de Sindrams wordt pas in oktober geboren, als Elsendoorn niet meer op het hofje is. Mogelijk herinnert hij zich dat Ada Sindram zwanger was in de tijd dat hij op het hofje woonde.

55. https://bobhanf.nl/jan-spierdijk/

56. SAA, Politierapporten ’40-’45. Zoeken op Albert Maria Smulders.

NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inventarisnummer 421 (Bijzondere Raad van Cassatie), Nicolaas Cornelis Jonker.

Jo Elsendoorn, De vermorzeling, p. 156.

Toke van Helmond, Bob Hanf 1894-1944, De Engelbewaarder/Amsterdam 1982, p. 163 en 165.

57. NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inventarisnummer 421 (Bijzondere Raad van Cassatie), Nicolaas Cornelis Jonker.

58. Idem.

59. Toke van Helmond, Bob Hanf 1894-1944, De Engelbewaarder/Amsterdam 1982, p. 165.

60. NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inventarisnummer 421 (Bijzondere Raad van Cassatie), Nicolaas Cornelis Jonker.

61. Jo Elsendoorn, De vermorzeling, p. 156.

62. Idem, p. 156-157.

63. Idem, p. 157.

Bij Jonkers naoorlogse proces ontkent hij dat hij alleen met Elsendoorn boven was en hem had kunnen laten gaan. Elsendoorn zegt: “Ik ben er heel zeker van dat het boven was”. Jonker zegt ook dat hij Elsendoorn niet kon laten gaan omdat ze zijn wapens direct vonden. Volgens Elsendoorn werden zijn revolvers pas later gevonden. Het feit dat de revolvers naast zijn bed lagen betekent niet dat ze direct te zien waren. Op het hofje zijn bedsteden en mogelijk waren de revolvers daarin verstopt.

64. NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inventarisnummer 421 (Bijzondere Raad van Cassatie), Nicolaas Cornelis Jonker.

65. https://vrijheid.scouting.nl/scouting-in-de-oorlog/database-bestanden/verzet

In deze website is sprake van een arrestatie in 1943. Dit blijkt niet te kloppen. Volgens recente informatie van Edward Grasman in het artikel “Het RKD tijdens Stakenburg (1942-1945), p. 57” werd Stakenburg (en waarschijnlijk ook Wirtz) gearresteerd op 25 april 1944 op het Nieuwe Suikerhofje. Ze hebben tot de tweede week van mei in voorarrest gezeten in de gevangenis aan de Weteringschans.

Zie ook het artikel over Herman Maillette de Buy Wenniger op deze website.

66. Jo Elsendoorn, De vermorzeling, p. 157.

67. Jo Elsendoorn, De vermorzeling, p. 157.

68. Toke van Helmond, p. 166-168.

69. https://bobhanf.nl/jan-spierdijk/

70. 98. IISG, Archief Tineke Ribbelink-van Norden, ARCH03048, Correspondentie met medewerk(st)ers van het Parool, met nabestaanden van tijdens de Tweede Wereldoorlog gefusilleerde of anderszins om het leven gekomen medewerk(st)ers van Het Parool, met de Stichting 1940-1945 over hulpverlening 1945-2001. Hier: Correspondentie met en betreffende medewerkers van het illegale Parool, nabestaanden en Hulpverlening door de Stichting 1940-1935, alfabetisch geordend. 1945-1956, map 4. Brief van Dick aan de Stichting het Parool van 3 maart 1946.

71. NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inventarisnummer 421 (Bijzondere Raad van Cassatie), Nicolaas Cornelis Jonker.

72. Jo Elsendoorn, De vermorzeling, p. 166-167.

73. Idem, p. 167.

74. Idem, p. 169 -170.

75. Idem, p. 173-174.

76. Dit zijn dr. Haeck, directeur van het Luthers weeshuis en Herman van den Eerenbeemt, uitgever van boeken van Elsendoorn. Ook Nico Jonker wordt gevraagd of Elsendoorn communist is waarop hij antwoordt: “oranje-Bolsjewiek”. Elsendoorn zegt daarover dat hij wel de indruk had dat Jonker hem daarmee wilde helpen.

77. Jo Elsendoorn, De vermorzeling, p. 178.

78. Medegevangene Tineke Wibaut-Guilonard schrijft over haar in Zo ben je daar. Kampervaringen, Amsterdam 1983: “Het blijft onbegrijpelijk. Je was zo sterk en vitaal. Ik kan me je niet anders herinneren dan kordaat rondstappend. Je was een mens om veel van te houden. Je had ook veel liefde om te geven. Je maakte je zoveel zorgen, om Jo, je man, om Hans en Paul, je kinderen. Vlak voor we op transport gingen uit Reichenbach kreeg je koorts. Waterpokken, wat een vreemde ziekte om te krijgen. Je voelde je doodziek en wilde niet mee. Je bleef achter met Nelleke en nog een tiental zieke joodse vrouwen. Zo ziek als je je voelde, je kwam je bed uit. Je zwaaide ons na.”

79. Idem, p. 437.

80. De Waarheid 12-5-1948 en Nieuw Israelietisch Weekblad 28-5-1948.

81. NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inventarisnummer 421 (Bijzondere Raad van Cassatie), Nicolaas Cornelis Jonker.

82. Idem.