Vica en Margreet Taselaar – Pro Juventute

Vanaf eind 1942, begin 1943 beginnen de Duitsers ook de inwoners van Joodse instellingen (ziekenhuizen, weeshuizen, kindertehuizen etc.) zonder genade op transport te zetten. Margreet -die door haar baan bij Pro Juventute in veel kindertehuizen komt- en Vica helpen meerdere Joodse jongeren en kinderen, sommige uit Joodse tehuizen, aan onderduikplekken. Die onderduikplaatsen zijn soms in niet-Joodse tehuizen. Dit doen de twee zussen niet meer op eigen vuist, maar in georganiseerd verband. Ze vormen samen met Margreets chef bij Pro Juventute, Jaap Koekebakker, een klein groepje binnen de grotere verzetsgroep Westerweel. Als de twee zussen eind maart/begin april gearresteerd worden en opgesloten in Kamp Vught, kunnen ze dit werk niet verder doen. Tegen de tijd dat ze vrijgelaten worden, Vica op 13 november 1943, Margreet op 17 april 1944, hebben de Duitsers na een laatste grote razzia in Amsterdam op 29 september 1943 Nederland “Judenrein” verklaard.

Pro Juventute

Terug naar de tijd voor hun arrestaties. Terwijl Vica en Margreet allebei onderduikers in hun woning hebben, verzorgen ze ook steeds meer onderduikers op andere adressen. Voor deze mensen moeten ze onderduikadressen zoeken en valse papieren en distributiebonnen regelen. We zagen al dat ze in eerste instantie Joodse vrienden en kennissen helpen en vervolgens ook onbekenden, zoals Saar van Gigch. Maar naast volwassen onderduikers gaan ze ook steeds meer Joodse kinderen helpen. Hier is minder over bekend en de zussen Taselaar worden niet vermeld als lid van de vier (studenten)verzetsgroepen die zich bezighouden met dit kinderwerk. (1)

Margreet werkt vanaf de zomer van 1942 voor Pro Juventute. Haar officiële titel is assistent-ambtenaar van de Kinderwetten. Pro Juventute is een vereniging die onderdeel uitmaakte van het jeugdstrafrecht. Met invoering van de Kinderwetten in 1905 kan een rechter de ouders van een minderjarige uit de ouderlijke macht ontheffen en een gezinsvoogd aanwijzen. De ambtenaren voor de Kinderwetten hebben toezichthoudende en voorlichtende taken en contact met het gezin van het “criminele” kind, het eventuele pleeggezin en met verschillende tehuizen en instellingen waar deze kinderen ondergebracht worden. Verschillende medewerkers van Pro Juventute Amsterdam gebruiken dit netwerk om Joodse kinderen te verstoppen. Vaak worden Joodse kinderen in niet-Joodse tehuizen ondergebracht.

De regering ziet het voogdijwerk als een particuliere opgave en niet als een regeringstaak, daarom is Pro Juventute een vereniging met leden die een bijdrage betalen. Voogdijkinderen komen soms terecht in een pleeggezin maar meestal in een kindertehuis. In 1905 zijn er 67 tehuizen, in 1930 is dit gestegen naar 121. Deze tehuizen zijn -in lijn met de verzuilde Nederlandse samenleving- van een bepaalde levensbeschouwelijke richting, vaak protestants of katholiek. (2) In de praktijk zijn de kinderen die onder toezicht komen te staan vaak afkomstig uit één-oudergezinnen en arme gezinnen waar werkeloosheid en alcoholisme spelen.

Tijdens de bezetting moeten door de anti-Joodse verordeningen bij Pro Juventute eind 1940 een Joods bestuurslid, een Joods geneeskundig adviseur en alle Joodse leden (ongeveer 15% van het totale aantal leden) opstappen. Dit gaat met vertraging en niet van harte, maar Pro Juventute vindt de voortgang van de werkzaamheden belangrijker: “Onder alle omstandigheden heeft ons volk belang bij een gezonde ook zedelijk en geestelijk gezonde jeugd die aan een nieuwe toekomst bouwen kan”. (3) Een bestuurslid dat naar aanleiding van het ontslag van de Joodse medewerkers dreigt op te stappen blijft uiteindelijk toch aan. Een geschiedschrijving over honderd jaar Pro Juventute merkt hierbij aan: “Daarnaast hield het opstappen van bestuursleden het risico in, dat er van Duitse zijde een nieuw bestuurslid zou worden toegevoegd. Dit laatste is bij Pro Juventute niet gebeurd”. (4)

In de crisisjaren is het voor Margreet Taselaar moeilijk een baan te vinden in het maatschappelijk werk. Wrang genoeg wordt dat juist door de oorlog makkelijker. Direct aan het begin van de oorlog wordt al duidelijk dat er meer beroep gedaan zal worden op Pro Juventute. Steeds meer kinderen raken in problemen. Er is een “toenemende ondeugd onder Amsterdamsche boefjes” door “de invloed van de oorlog, die ontbindend en verruwend is. De lange winteravonden in de verduisterde stad (…) het feit dat vele huisvaders soms maandenlang afwezend waren en geen leiding konden geven in hun gezin.” (5)

Kinderen stelen vooral meer, tot aan de hongerwinter niet zozeer omdat ze honger hebben: “Zwarte handel, suggestie en sensatiezucht bleven steeds de voornaamste prikkels uitmaken, benevens snoepen en roken”. (6) Vanaf ongeveer 1943 zitten de tuchtscholen en Rijksopvoedingsgestichten waar minderjarigen hun straf uitzitten zo vol, dat er uitgeweken wordt naar gewone gevangenissen of jeugdrechters zelfs geen vonnissen meer uitspreken. Ook worden er steeds meer kinderen onder voogdij geplaatst (in Amsterdam 2.432 in 1938, 3.792 in 1943). (7)

Pro Juventute heeft in Amsterdam in 1940 vijf ambtenaren voor de Kinderwetten. Eind 1941 keurt het Ministerie van Justitie de aanstelling van nog eens acht assistent-ambtenaren voor de Kinderwetten goed. Er worden drie vrouwen en vijf mannen aangenomen. Margreet is er daar één van. Behalve Margreet heeft nog één andere persoon de School voor Maatschappelijk werk gedaan. Dit zou Betty Spaander kunnen zijn, de vroegere studiegenoot en vriendin met wie Margreet een woning deelt op de eerste verdieping van de Herengracht 175. Drie andere zijn onderwijzer geweest met ervaring in het leiden van werkkampen voor jonge werklozen, één is jurist met ervaring in het katholieke maatschappelijk werk en iemand heeft een aantal jaar Engels gestudeerd en daarna zes jaar in een weeshuis gewerkt. (8)

De bovengenoemde geschiedschrijving naar aanleiding van het honderd-jarig bestaan van Pro Juventute Amsterdam bespreekt wel de oorlogsjaren maar gaat voorbij aan de verzetsactiviteiten van een aantal medewerkers van Pro Juventute, hoewel dit duidelijk in werktijd en met gebruikmaking van hun ambtelijk gezag en Pro Juventute middelen (briefpapier, tehuizen, pleeggezinnen) gebeurt. Pro Juventute is in de jaren negentig van de vorige eeuw met andere jeugdzorginstellingen gefuseerd tot Bureau Jeugdzorg. Het archief van Pro Juventute ligt in het stadsarchief van Amsterdam maar de meeste documenten die betrekking hebben op de Tweede Wereldoorlog zijn nog niet openbaar. Vandaar dat het moeilijk is een overzicht te krijgen van de verzetsactiviteiten waar Vica en Margreet in dit verband aan deelnemen.

Overigens is Pro Juventute in oorlogstijd ook in andere steden werkzaam. Verzetswerk zoals in Amsterdam is niet vanzelfsprekend. Bij Pro Juventute in Leeuwarden werkt een NSB’er, die na de oorlog bijna twee jaar gevangenisstraf krijgt en tien jaar lang geen openbaar ambt mag bekleden. (9) In Rotterdam ligt het werk van Pro Juventute tijdens de oorlogstijd zo goed als stil, de leden komen in vijf jaar tijd maar twee keer bijeen om te vergaderen. (10)

In sommige andere steden zijn de Pro Juventute medewerkers wel “goed”. Pro Juventute Amsterdam werkt in de oorlogsjaren op verzetsgebied samen met ambtenaren voor de Kinderwetten in Groningen, Delft en Utrecht, zoals we hieronder nog zullen zien.

In de loop van 1942 groeit Pro Juventute Amsterdam dus van vijf naar dertien medewerkers. Van minstens negen medewerkers zijn verzetsactiviteiten bekend. Naast hun normale werk met kinderen die dreigen van het rechte pad af te raken, helpen ze ook joodse baby’s, kinderen en jongeren onder te duiken. Een Pro Juventute ambtenaar heeft een breed scala aan contacten. De leden van de vereniging Pro Juventute zijn over het algemeen notabelen, die soms ook optreden als voogd (familiebegeleider), daarnaast hebben de Pro Juventute ambtenaren contacten met de politie, kinderrechters, tehuizen en pleeggezinnen. Margreet en haar collega’s hebben dus genoeg mogelijkheden om onderduikplaatsen te zoeken. Tegelijkertijd hebben de meeste van de negen Pro Juventute verzetsmensen, net als Margreet, (tijdelijk) onderduikers in hun eigen woning. (11)

Deze negen medewerkers vormen niet één groep. Zelfs in zo’n kleine groep werkt de verzuiling van de Nederlandse samenleving door. Margreet werkt samen met haar chef Jaap Koekebakker en haar zus Vica. Zij hebben contact met de linkse (of non-conformistische) verzetsgroep Westerweel, die ontstaat als in de zomer van 1942 in Loosdrecht een tehuis met vijftig jonge Joodse Palestina-pioniers gedeporteerd dreigt te worden. In de Westerweel-verzetsgroep werken veel Joodse verzetsmensen mee. Margreet, Vica en Jaap werken vooral samen met Menachem Pinkhof (1920) en Mirjam Waterman (1916) die elkaar kennen uit Loosdrecht. Menachem is een van de groepsleiders bij de jonge Palestina-pioniers. Mirjam Waterman is onderwijzeres en komt uit een Joods gezin dat in Loosdrecht woont. Jaap Koekebakker en Margreet en Vica Taselaar zijn daarnaast ook nog betrokken bij het onderbrengen van gevlucht Joods personeel na de deportatie van de Joodse psychiatrische instelling Het Apeldoornsche Bos. Ook verzorgen ze jongere kinderen met voogdijpapieren op valse namen (kinderen onder de vijftien jaar hebben geen persoonsbewijs) en zoeken ze voor deze kinderen pleeggezinnen of tehuizen waar ze onder kunnen duiken.

Naast Margreet Taselaar en Jaap Koekebakker helpen nog minstens zeven medewerkers van Pro Juventute kinderen onder te duiken. Dit zijn Henriëtte Cornelia (Jet) Wichers Hoeth, Leon Marie (Leo) van der Hulst, Hilbertus Gerard (Bert) van Veen en Hendrik (Henk) Stouten. Verder Herman Maillette de Buy Wenniger en Rudolf Steenmeijer, die net als Vica op het Nieuwe Suikerhofje wonen. En ook nog Margreets vriendin en huisgenoot Betty Spaander. (12) Betty, Margreet en Ruud Steenmeijer zijn in 1942 vijfentwintig jaar oud. De andere zes zijn rond de dertig en behalve Jaap Koekebakker (nog) ongetrouwd.

Jet Wichers Hoeth en Leo van der Hulst zijn leden van de verzetsorganisatie Groep 2000. (13) Henk Stouten werkt samen met Jaap Koekebakker aan de opening van een tehuis voor “moeilijke” schoolgaande en werkende jongens in Hillegom, waar voornamelijk onderduikkinderen terecht kunnen. Over Bert van Veen weet ik niet veel, maar hij wordt wel vanwege zijn illegale werk begin 1944 door de SD gearresteerd. (14) Daarop worden Herman Maillette de Buy Wenniger en Ruud Steenmeijer, die allebei op het Nieuwe Suikerhofje wonen, ook door de SD gezocht. Ze maken dat ze wegkomen uit Amsterdam. Herman verhuist naar Rotterdam, Ruud Steenmeijer naar Hummelo.

Verzorgingswerk Pro Juventute Amsterdam

  • Groep 2000

Pro Juventute medewerkers Jet Wichers Hoeth (1911) en Leo van der Hulst (1912) werken samen met de groep 2000. Deze verzetsgroep wordt geleid door Jacoba van Tongeren (1903-1967). De hele administratie van de groep wordt gecodeerd gevoerd, maar de sleutel tot deze code is pas in 2014 gevonden. We weten nu de namen van ongeveer 140 leden. Jacoba’s codenummer is 2000, vandaar de naam Groep 2000. Jacoba is kerkelijk maatschappelijk werkster en omdat haar vader vrijmetselaar is, heeft ze ook in die kring veel contacten. De onderduikadressen die door deze groep gevonden worden, liggen vaak in de christelijke hoek (hervormd en doopsgezind).

lees meer

Pro Juventute medewerkster Jet Wichers Hoeth heeft in de Groep 2000 het codenummer 2301 en Leo van der Hulst 2301H. Ze werken veel samen en reizen voor hun verzetswerk door Nederland waarbij ze zo doen alsof ze een echtpaar zijn. (15) In vergelijking met Margreet en Vica komen Leo en Jet uit conservatievere en christelijkere families. Via Jacoba van Tongeren heeft de Groep 2000 voor het vervalsingswerk contact met de Persoonsbewijzencentrale (PBC). Vooral met Gerrit van der Veen en Frieda Belinfante.

Jet Wichers Hoeth woont in 1938 op hetzelfde adres als Margreets vriendin en studiegenoot Miny te Winkel, dus het is waarschijnlijk dat Margreet en Jet elkaar al voor de oorlog kennen. Het is ook Jet die na Margreets arrestatie in maart 1943 een paar keer naar de SD schrijft met het verzoek Margreet te mogen bezoeken in de gevangenis om haar voogdijkinderen bij Pro Juventute over te kunnen nemen. (16) Mogelijk betreft het niet alleen legale cliënten maar ook onderduikkinderen en wil Wichers Hoeth hierover met Margreet overleggen. Als verzetstrijders gearresteerd worden moeten andere illegale werkers inspringen en hun werk overnemen. Wichers Hoeth sterft in 1968 en over haar illegale activiteiten is niet veel bekend. Ze staat op een internet-lijst van de groep 2000 leden ook nog als koerierster van bonnen en wapens vermeld. (17)

Pro Juventute medewerker Leo van der Hulst krijgt in 1980 een Yad Vashem onderscheiding waardoor we meer over zijn illegale werk weten. Hij begint met illegaal werk na de ontruiming van de Joodse psychiatrische instelling Het Apeldoornsche Bos. Hij schrijft in een verklaring aan Yad Vashem: “Voordat Koekebakker ons betrok bij het werk voor joodse kinderen, gaf hij ons proefopdrachten, of wij geschikt en gemotiveerd waren voor dit speciale werk”. Hij helpt onder andere kinderen van twee uit Duitsland gevluchte orthodoxe Joodse families, de familie Gellert en de familie Neubauer. (18)

Cecilia (Cilly) Gellert, geboren in 1926, vlucht met haar ouders Jakob en Rosa, twee broers en een zus op 29 februari 1938 vanuit Düsseldorf naar Amby bij Maastricht. Haar ouders zijn allebei in Polen geboren en het gezin Gellert heeft de Poolse nationaliteit. De burgemeester van Amby is gastvrijer voor Joodse vluchtelingen uit Duitsland dan de burgemeesters van de meeste andere plaatsen in de Limburgse grensstreek.

Vermoedelijk duikt de hele familie Gellert eind augustus 1942 onder. Op 24 augustus 1942 krijgen de gezinsleden Gellert en de meeste andere in Amby wonende Joden een oproep tot deportatie naar Westerbork. (19) Een broer en zus van Cilly, Bernard en Paula, komen terecht in het gezin van predikant en missionaris Pieter Johannes Lambooij en Anna Magdalena Lambooij-Verhoef en hun negen kinderen in Hilversum, waar ze de oorlog overleven. Vroegere buren van de Lambooijs waren vrienden van de familie Gellert. (20)

Waar de ouders Gellert onderduiken is niet bekend. Cilly en haar oudste broer Oskar (officieel heet hij Ossias Pinkas) komen in Amsterdam terecht. Oskar duikt samen met een andere Joodse jongen uit Limburg (Walter Benedik 1920) onder bij de familie van de Montel-Boeken in de Ruyschstraat 60 III. (21). Onderduikgever Christiaan van de Montel, die uit Suriname komt, en Hendrika Boeken, een Joodse Amsterdamse, hebben twee dochters, Louise (1926) en Debora (1927). Het hele gezin is al voor de oorlog actief anti-fascistisch binnen de Bond van Surinaamse Arbeiders in Nederland. (22) De twee Limburgse Joodse jongens, Oskar Gellert en Walter Benedik, worden verraden door hun onderbuurvrouw aan de Ruyschstraat 60, Roza Busnach (1916), en samen met Chris van de Montel op 8 maart 1943 opgepakt. (23)

Oskar en Walter worden vastgehouden, ondervraagd en op 26 juni 1943 naar Westerbork gestuurd. Al op 2 juli worden ze in Sobibor vermoord. Christiaan van de Montel komt in kamp Vught terecht. Van daaruit wordt hij doorgestuurd naar Sachsenhausen waar hij de oorlog weet te overleven. Zijn vrouw en twee dochters gaan na de arrestaties door met hun verzetswerk, maar worden op 12 juni 1943 opgepakt. Volgens Sytze van der Zee in Vogelvrij. De jacht op de Joodse onderduiker ook door toedoen van hun onderbuurvrouw Roza Busnach. Nu alle gezinsleden opgepakt zijn rooft Roza Busnach hun woning leeg. Ze verkoopt onder andere een bontjas voor 2200 gulden. De dochters Louise en Debora overleven de oorlog, moeder Hendrika van de Montel-Boeken wordt vermoord in Auschwitz. Louise van de Montel is met zeventien jaar een van de jongste vrouwelijke politieke gevangenen in Vught. Ze zit er tegelijk met Vica en Margreet. Ze staat in het kamp bekend als de Vughtse nachtegaal omdat ze zo mooi zingt.

Werd Oskar ook geholpen door Pro Juventute? Zijn lot laat wel zien hoe moeilijk het verzorgingswerk is en hoe alert alle illegale werkers en onderduikers moeten zijn op verraders en Jodenjagers. (24)

Of Cilly Gellert tijdens dit drama met haar broer al in Amsterdam ondergedoken zit is niet duidelijk. Ze wordt door Leo van der Hulst/Pro Juventute/Groep 2000 eerst in de Wieringermeer ondergebracht. (25) In de pas tien jaar daarvoor drooggelegde polder in de kop van Noord-Holland wonen zo’n 1000 tot 2000 onderduikers op de boerderijen.

Cilly is daar erg ongelukkig en Leo zoekt voor haar een onderduikadres in Amsterdam. Ze krijgt een vals persoonsbewijs met haar eigen naam en geboortedatum, met als geboorteplaats Maastricht en gefingeerde niet-Joodse ouders. Via connecties op het gemeentehuis krijgt ze ook een officiële archiefkaart op die naam. Die kaart is nog steeds aanwezig maar er is na de oorlog met potlood groot “Valsch” overheen geschreven. Cilly kan nu “legaal” in Amsterdam wonen. Als adressen staan er op haar archiefkaart Heerengracht 292 en Nieuwe Jonkerstraat 19 III. Op het laatste adres staat ze ingeschreven samen met Johanna Maria Hooijen, geboren in 1920. (26) Dit is een fictieve naam, Johanna is ook een onderduikster, vermoedelijk Hanna Neubauer (1920). Net als Cilly is Hanna in de jaren dertig met haar familie uit Duitsland gevlucht.

Archiefkaarten met de valse identiteit van Cecilia (Cilly) Gellert en haar huisgenoot Hanna Neubauer. (Stadsarchief Amsterdam, Archiefkaarten)

Omdat Cilly en Hanna goede papieren hebben, kunnen ze, zoals zo vaak gebeurt in het Amsterdams verzorgingsverzet, de straat op en helpen met het brengen van distributiebonnen en valse papieren naar onderduikadressen. Hanna is bovendien een goede vervalser. Ze maakt ook valse papieren voor de Westerweelgroep. Ze neemt veel risico’s en fietst met fietstassen vol vervalste documenten rond. (27) Cilly brengt onder andere papieren naar het onderduikadres van haar broer en zus in Hilversum, zodat ze elkaar ook kunnen zien. Haar broer Bernard krijgt een goed vervalst persoonsbewijs en kan uiteindelijk zelfs naar school. Zus Paula Gellert moet nog een keer elders onderduiken. (28)

Voor die onderduik zoekt onderduikgever Anna Lambooy samen met Hanna Neubauer een nieuwe plek. Hanna Neubauer komt net als Cilly Gellert uit een van Duitsland naar Nederland gevluchte orthodoxe Joodse familie. Haar vader Jakob (1895) is een bekende rabbi, die met zijn gezin van zes kinderen in 1933 vanuit Würzburg naar Amsterdam verhuist omdat hij een baan aanneemt als leraar op het Nederlands-Israëlitisch Seminarium. Hanna is dan dertien jaar. Ze is voor de oorlog actief in de Nederlandse Zionistische jeugdbeweging. Haar oudste broer en zus emigreren midden jaren ’30 naar Palestina. Ze is bevriend met Lion Nordheim, de charismatische leider van de Joodse Jeugdfederatie. De leden van deze groep zijn tijdens de bezetting sterk gemotiveerd om niet alleen onder te duiken, maar vooral om uit Nederland te ontsnappen en Palestina te bereiken. De oudere zus van Hanna, Lea Neubauer vlucht met man Simon (Sieg) Gitter naar Spanje. (29)

Leo van der Hulst helpt op zijn beurt weer de jongere zus van Hanna, Mirjam Neubauer (1923). Zij wordt met haar ouders en jongere broer eind 1943 opgepakt. Het gezin Neubauer heeft een tijdje bescherming door hun Turkse passen. De Neubauers stammen oorspronkelijk uit de Roemeense grensplaats Iasi en konden kiezen uit de Roemeense, Hongaarse of Turkse nationaliteit. De SS beweert echter dat ze van de Turkse ambassade in Berlijn gehoord hebben dat de Neubauers statenloos geworden zijn. Daarop worden de Neubauers naar de Hollandse Schouwburg gebracht. Als de bussen naar Westerbork klaar staan zegt Mirjam Neubauer dat ze haar tas binnen vergeten is en lukt het haar via het dak te ontsnappen. (30)

Mogelijk raakt ze bij deze ontsnapping gewond want Leo van der Hulst zorgt ervoor dat ze in 1943 onder een valse naam in een Amsterdams ziekenhuis behandeld wordt. Daarna organiseert hij dat ze door een katholieke priester naar Nijmegen gebracht wordt, waar ze bij een jong gezin met twee kinderen onderduikt. (31) Haar ouders en broer komen via Westerbork in Bergen-Belsen terecht. Haar moeder overleeft de oorlog, haar vader en jongste broer komen om.

Behalve onderduik in gezinnen of met goede papieren in een eigen woning, zoals Cilly Gellert en Hanna Neubauer, gebruikt Pro Juventute ook kindertehuizen om kinderen te laten onderduiken. Ook neemt Leo van der Hulst onderduikers op in zijn eigen huis. Hij woont met zijn vader, die in het voorjaar van 1944 sterft, en meerdere van zijn broers en zussen (hij is het achtste kind van tien) op de Keizersgracht 240. Zijn moeder is in 1939 gestorven.

Bertha Renée (Bep) Bendiks (1919) een Joodse verpleegster uit Zwolle zit in de buurt van Alkmaar ondergedoken maar wordt verraden. Via een niet-Joodse vriend komt ze in contact met het studentenverzet in Amsterdam, ze krijgt valse papieren en woont op meerdere onderduikadressen. In het voorjaar van 1943 duikt ze onder bij de familie van der Hulst op de Keizersgracht 240. Ze werkt er als huishoudster voor dertig gulden per maand. Ze blijft er tot bijna aan het einde van de bezetting. (32) Ook haar jongere zus Anneke (1923) (en misschien haar nicht Selma Israels, geboren in Hoogezand in 1910) zitten in Amsterdam ondergedoken. Beide vrouwen zijn net als Bep verpleegster. Anneke wordt tijdens haar onderduik geholpen door Pro Juventute chef Jaap Koekebakker (33.)

  • Henk Stouten

Bijzonder is dat Pro Juventute Amsterdam in 1943 een jongenstehuis in Hillegom opent, dat extra bedoeld is om Joodse jongens en Arbeitseinsatz-weigeraars te laten onderduiken. (34) Hillegom is uitgezocht omdat de politie daar “goed” is. Opperwachtmeester Pieter van Dam (“de Bul”) zit zelf in het verzet. (35) Zo kan er bijvoorbeeld een verzetsman uit zijn cel ontsnappen omdat de politie “vergeet” zijn cel op slot te doen. (36) Waar in Hillegom dit tehuis is en hoeveel kinderen er wonen is niet bekend. Het tehuis bestaat maar twee jaar, van 1943 tot 1945. Er is weinig over te vinden omdat het relevante Pro Juventute archief nog niet openbaar is.

Henk Stouten, die eerder leraar was, woonde in de jaren dertig in Hillegom, dus hij zal de taak gehad hebben een geschikt pand voor het tehuis te vinden. Stouten krijgt in 1943, het jaar dat het tehuis geopend wordt, een baan als hoofd van Pro Juventute in Groningen. Jaap Koekebakker en Leo van der Hulst blijven het tehuis tot aan de bevrijding gebruiken voor onderduikers; Joodse kinderen en jongeren en jongens die niet naar Duitsland gestuurd willen worden voor de Arbeitseinsatz.

Stouten sluit zich in Groningen ook aan bij het verzet. Hij is lid van de Nulgroep onder de schuilnamen Ido en Karel de Stoute. De Nulgroep is verbonden aan de De Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) en het Nationaal Steunfonds (NSF). Deze groep zorgt met gewapende overvallen op distributiekantoren ook voor distributiebonnen. In oktober 1944 moet Henk Stouten onderduiken na een aantal arrestaties van NSF-leden. (37) Na de oorlog werkt hij bij de Bijzondere Rechtspleging, hij is onder andere adjunct-directeur van een kamp voor zeer jonge jongens die aan Duitse kant gevochten hebben. (38)

  • Hilbertus Gerard (Bert) van Veen

Pro Juventute medewerker Bert van Veen (1912) wordt begin 1944 op het kantoor van Pro Juventute op de 2e Helmersstraat 16 door de SD gearresteerd. (39) Hij zit in Vught en Dachau gevangen maar overleeft de oorlog. (40). Hij staat niet op de lijst met medewerkers van de groep 2000, dus misschien werkt hij zelfstandig of met andere Pro Juventute collega’s.

Hij werkt eind jaren dertig in het kindertehuis Saluti Juventutis in Hilversum. Zoals we nog zullen zien, gebruikt de Westerweelgroep dit tehuis voor de onderduik van Joodse kinderen. In 1940 werkt van Veen in het jongenshuis van de Hulp voor Onbehuisden aan de Prins Hendrikkade 165 in Amsterdam. De stemming daar is niet erg Duitsvijandig, in 1941 willen er jongens bij de NSB, in 1943 probeert een jongen zich zelfs aan te melden bij de Waffen-SS. De directie en het bestuur van Hulp voor Onbehuisden schipperen zich door de oorlog heen. (41) Mogelijk dat van Veen daarom een nieuwe baan bij Pro Juventute zoekt met collega’s die wel actief anti-nazi zijn.

Bert van Veen trouwt in 1954 met Alida Anna (Lied) de Weerd. Ze kennen elkaar in de oorlog al en werken samen. Lied de Weerd studeert rechten en is gelieerd aan de vervalsingsgroep Persoonsbewijzencentrale. (42) Ze doet ook “kinderwerk” en brengt baby Rob Hompes in de zomer van 1943 naar de advocaat en verzetsman Kees Chardon in Delft, die rechten aan de VU gestudeerd had. Kees Chardon runt in Delft o.a. een overgangshuis voor Joodse kinderen. In het onderduikverhaal van Rob Hompes wordt uitdrukkelijk vermeldt dat hij met hulp van Klara Oudkerk (1911) en Pro Juventute onderduikt. (43) Klara Oudkerk is de zus van Sarah Oudkerk, de vriendin van Henk Pelser, die op het Nieuwe Suikerhofje woont. Klara werkte voor de oorlog voor het Joodse kindertehuis van de Bergstichting in Laren. Rob Hompes ligt met darmklachten in het Nederlandsch Israëlitisch Ziekenhuis aan de Nieuwe Keizersgracht 110, waar Sarah Oudkerk, de vriendin van Henk Pelser en de zus van Klara, op het laboratorium werkt. Klara Oudkerk werkt voor de afdeling Medische Zaken van de Joodse Raad op de Lijnbaansgracht 366. Taak van deze afdeling is het bevorderen van de medische verzorging van de Joden in Nederland en het behartigen van de belangen van medisch personeel.

De verschillende Pro Juventute medewerkers helpen niet alleen Joodse kinderen onderduiken, maar ook meerdere Joodse verpleegsters, mogelijk dat Klara Oudkerk hier ook een rol in speelt.

De arts Dr. J. Jacobs en Klara Oudkerk van de afdeling Medische Zaken van de Joodse Raad. (collectie NIOD BeeldbankWO2)
  • Herman Maillette de Buy Wenniger en Rudolf (Ruud) Steenmeijer 

Zij wonen allebei op het Nieuwe Suikerhofje. Herman als hoofdhuurder vanaf december 1940. Ruud Steenmeijer vanaf eind 1941. Waarschijnlijk komt Steenmeijer via Herman, die hij kent van de padvinderij, op het hofje. Beide blijven er met onderbrekingen tot begin 1944 wonen. Officieel woont Steenmeijer tijdens de bezetting op het adres van zijn moeder, eerst in Zandvoort, vanaf juni 1943 op de Meerhuizenstraat in Amsterdam. Steenmeijer werkt vanaf 1942 voor Pro Juventute. Herman Maillette de Buy Wenniger werkt een tijd in een Rijksopvoedingsgesticht (ROG), een jeugdgevangenis voor jongens, in Doetinchem. Hij keert begin 1943 terug naar Amsterdam en gaat daar als assistent ambtenaar voor de Kinderwetten werken. Mogelijk vervangt hij Henk Stouten, die naar Groningen verhuist. Als Bert van Veen begin 1944 op het kantoor van Pro Juventute gearresteerd wordt, worden Herman en Ruud ook door de Sicherheitsdienst gezocht en maken ze dat ze uit Amsterdam wegkomen. Steenmeijer verhuist naar Hummelo waar hij gaat werken in het jeugdkamp “de Tol”. Na de oorlog werkt hij voor het Ministerie van Sociale Zaken om in heel Nederland heropvoedingskampen voor jongeren die lid geweest waren van de NSB op te zetten. Herman Maillette de Buy Wenniger gaat terug naar zijn geboortestad Rotterdam, maar meldt zich daar niet aan. Hij krijgt een baan als ambtenaar voor de Kinderwetten in Delft. Voor meer over het verzetswerk van Herman Maillette de Buy Wenniger zie het artikel over hem op deze website.

  • Betty Spaander

Betty Spaander, de studie- en huisgenoot van Margreet heeft voor de oorlog op de Bergstichting in Laren gewerkt, een tehuis voor Joodse kinderen waarvan de ouders uit de ouderlijke macht ontzet zijn. Ik weet niet helemaal zeker of Betty net als Margreet in 1942 voor Pro Juventute gaat werken. In ieder geval laten zowel Betty als Margreet mensen op hun kamer onderduiken. Ze moeten van elkaars onderduikers geweten hebben want ze delen een etage aan de Herengracht 175. Betty krijgt net als Margreet het verzoek van een Joodse vriendin om naar een onderduikplek te zoeken.

lees meer

Ellen Sanders (1918) zat met Margreet en Betty op de School voor Maatschappelijk Werk. Ze is in juni 1940 getrouwd met Benjamin de Swarte (1914). Het stel woont op de Velazquezstraat 5. In de herfst van 1942 moeten ze gedwongen verhuizen naar de Plantage Parklaan 12, dan is Ellen al zwanger. Hoewel ze beide nog een Sperre hebben, Ben als leraar aan de Joodse HBS -eigenlijk is hij advocaat en accountant- en Ellen als patrones van de Vereniging voor Joodsche Gezinsvoogden, (44) vragen ze Betty of ze een onderduikplek weet. (45) Bij Betty thuis gaat niet, daar zitten al twee Joodse meisjes uit de Bergstichting en het lukt niet om een ander onderduikadres te vinden. Daarom wordt de baby van Ellen en Ben op 10 maart 1943 aan de Plantage Parklaan geboren. Betty Spaander wordt dan al gezocht door de SD en heeft geen vast adres meer. (46) Ze is dus ook niet op de Herengracht 175 als Margreet en haar onderduikster Saar van Gigch daar op 19 maart 1942 door de Duitsers opgepakt worden. Ook Betty’s onderduikers zijn dan gelukkig al naar andere adressen vertrokken.

Ben en Ellen de Swarte worden bij een grote razzia op 26 mei 1943 opgepakt. Het lukt ze om de baby, een meisje dat Tsiwja heet, aan de buurvrouw te geven, die haar kan verstoppen. Betty komt de baby later halen en brengt haar in een weekendtas naar een onderduikadres in Groningen waar ze de oorlog overleeft. (47) Ben en Ellen worden via Westerbork naar Sobibor gebracht en daar op 11 juni 1943 vermoord.

Betty concentreert zich in haar verzorgingswerk vooral op kinderen uit de Bergstichting. Dit tehuis voor uit huis geplaatste Joodse kinderen geldt voor de oorlog als een van de beste in Nederland. Het wordt geleid door een niet-Joodse directeur, Jan Reitsema, die er met zijn vrouw Tine in de oorlogsjaren alles aan doet om zoveel mogelijk kinderen te redden. In 1942 verhuizen de bewoners van de Bergstichting in etappes van Laren naar drie panden aan het Rapenburg 92-96 in Amsterdam. Van daaruit worden zoveel mogelijk kinderen naar onderduikadressen gebracht. Ook regelt Reitsema Sperren voor de oudere kinderen en maakt hij de Duitsers een tijd lang wijs dat de kinderen half-Joods zijn. Uiteindelijk overleven er van de ruim honderd kinderen zestig, van de tien stafleden overleven er zes. (48)

Betty zorgt voor onderduikplekken voor meerdere kinderen uit de Bergstichting. Twee van hen, Marianne Rubens en Rachel Grijsaart, zitten een tijdje bij haar thuis ondergedoken aan de Herengracht 175. Marianne en Rachel, beide geboren in 1924, komen uit families waar alle kinderen uit huis geplaatst worden. Marianne’s moeder sterft als Marianne nog geen jaar oud is. Het lukt haar vader niet om voor zijn zeven kinderen te zorgen. In 1926 worden de kinderen uit huis geplaatst en komen in de Bergstichting terecht. De oudere kinderen doen daar de MULO en staan al op eigen benen als de oorlog begint. Zo werkt een oudere broer van Marianne, Piet Rubens, in de brillenglazenfabriek van de vader van Betty Spaander, ir. Jan Spaander, in Amersfoort. Waarschijnlijk is het Betty die dit regelt. Piet Rubens zit aan het einde van de oorlog in een gewapende verzetsgroep en wordt kort voor de bevrijding door de Duitsers neergeschoten. (49)

Marianne Rubens en haar één jaar oudere zus Henriëtte zijn bij het uitbreken van de oorlog nog wel in de Bergstichting. (50) Marianne verhuist met het tehuis naar Amsterdam. Zowel zij als haar vriendin Rachel Grijsaart krijgen een intern baantje bij de Bergstichting, waardoor ze een Sperre van de Joodse Raad krijgen. Rachel wordt assistente van de groepsleidster, ze “kan goed met kinderen omgaan” en Marianne naaister, zij wordt omschreven als “flink”. (51)

Rachel Grijsaart heeft nog wel haar beide ouders, die blijkbaar niet goed voor hun zeven kinderen kunnen zorgen want alle kinderen komen onder voogdij. Rachels oudste broer en haar zus Flora zitten begin jaren dertig eerst in het Paedagogium Achisomog, het kinderpaviljoen van de psychiatrische instelling Het Apeldoornsche Bos. (52) Hun vader Leendert Grijsaart (1894) probeert meerdere malen zijn kinderen terug naar huis te krijgen. Als hij echter in oktober 1941 in Mauthausen vermoord wordt, zitten alle kinderen nog in de Bergstichting in Laren. Behalve haar oudste broer Barend (1920) en Rachel zelf staan de kinderen Grijsaart allemaal op de lijst van omgekomen kinderen van de Bergstichting (Flora 1927, Emanuel 1928, David 1934, Grietje, 1936, Willem, 1932). Uiteindelijk overleeft van het gezin Grijsaart alleen Rachel de oorlog.

Rachel en Marianne zitten eind 1942 bij Betty Spaander ondergedoken. Het moet vol geweest zijn op de eerste verdieping van de Herengracht 175, de etage die Betty en Margreet delen. Margreet heeft immers ook voortdurend onderduikers. Afwisselend Ina en Nout van Dam en Saar van Gigch. Het is goed mogelijk dat Betty het voor haar onderduikers te gevaarlijk vindt als Ina en Nout verraden worden en op 26 januari 1943 verdwijnen. Ook Betty woont vanaf januari 1943 niet meer op de Herengracht en zet haar verzetswerk voort vanaf wisselende adressen. Margreet maakt blijkbaar een andere afweging en blijft wel op de Herengracht 175 wonen, mét onderduikers.

Betty Spaander zorgt ook voor de onderduik van jongere kinderen uit de Bergstichting. Hier is de link met Pro Juventute duidelijker aanwezig omdat ze deze kinderen onderbrengt in een tehuis in Rijswijk, dat ook door Pro Juventute voor voogdijkinderen gebruikt wordt.

Bloeme van Sister, geboren in 1935, zit met drie andere kinderen uit haar gezin in de Bergstichting. Bij het begin van de oorlog hebben haar ouders Joseph van Sister en Flora van Moppes acht in leven zijnde kinderen. Joseph is door een ongeluk begin jaren twintig blind geworden en verdient geld met manden en matten vlechten. Het gezin heeft het financieel erg moeilijk. Één dochter zit al in de Bergstichting en in 1940 worden de drie jongste kinderen, waaronder Bloeme, daar ook naartoe gebracht. (53) Betty brengt Bloeme in de winter van 1942-1943 vanuit de Bergstichting naar een onderduikadres. Daar wordt Bloeme opgepakt en naar de crèche tegenover de Hollandse schouwburg gebracht, in afwachting van deportatie. Het lukt Betty om haar eruit te halen door te zeggen dat zij haar tante is. Onder de schuilnaam Elly van den Bos gaat Bloeme naar een tehuis in Rijswijk bij “zuster Ooms”. Het is niet duidelijk wie deze vrouw is. De Yad Vashem onderscheiding in 1990 geeft geen voornaam of andere gegevens van “zuster Ooms”. (54) Mogelijk is er een verband met een familie Ooms in Amsterdam, die in 1980 ook een Yad Vashem onderscheiding zonder verdere gegevens krijgen. Deze familie is verbonden met de AJC. (55) Dat zou erop kunnen wijzen dat Piet Laroo, Betty’s en Margreets bovenbuurman op de Herengracht 175, die veel contacten binnen het AJC had, Betty hielp.

Nog een ander jong meisje duikt met hulp van Betty onder bij deze zuster Ooms. Voor haar is het geen tijdelijk adres, zij blijft tot aan de bevrijding. Elsje van Praag wordt door Atie Groeneweg (56) uit de crèche gered en naar Rijswijk gebracht. Elsjes ouders zijn Jogeva van Praag-van Praag (1913) en Gerrit van Praag (1909). Ze hebben dezelfde achternaam omdat ze neef en nicht zijn. Elsjes vader Gerrit wordt nog voor haar geboorte gearresteerd en naar Westerbork gebracht (57). Elsje wordt op 28 November 1942 geboren. Begin 1943 krijgt Jogeva een oproep om zich te melden voor Westerbork. Ze gaat zonder Elsje, die ze aan haar niet-Joodse schoonzus geeft. Daar wordt Elsje echter later opgehaald door de SD en komt in de crèche. Betty regelt dat Atie Groeneweg Elsje uit de crèche smokkelt en naar het tehuis van zuster Ooms in Rijswijk brengt. Elsjes ouders worden beide in Sobibor vermoord en ze groeit na de oorlog op bij haar oom en tante. (58)

  • Jaap Koekebakker

Margreet en Vica werken samen met Jaap Koekebakker, Margreets chef bij Pro Juventute. Hij en zijn vrouw Lydia Bellaart vormen met verschillende Pro Juventute medewerkers een klein verzetsgroepje. Volgens Yad Vashem hebben ze onderduikplekken gevonden voor minstens 42 Joden. (59)

Jaap (1907) en Lydia (1912) Koekebakker zijn in 1937 getrouwd en wonen met hun vier jonge kinderen op een bovenhuis in de van Eeghenstraat. Jaap heeft als opvoedend ambtenaar in kindertehuizen gewerkt, maar is bezig naar een meer academische rol toe te werken. In 1941 promoveert hij in Leiden met een proefschrift over Patronaat en gezinsvoogdij: paedagogisch-psychologische beschouwingen over het toezicht op kinderen en hun gezinnen. In 1944 wordt hij benoemd tot hoofd van de afdeling geestelijke gezondheid in het Instituut voor Preventieve Geneeskunde in Leiden. Na de oorlog wordt hij buitengewoon hoogleraar groepspsychologie aan de UvA .

Margreet, Vica en Jaap Koekebakker doen hetzelfde verzorgingswerk als Margreets collega’s bij Pro Juventute, dat hierboven beschreven is. Ze vinden onderduikplekken voor zionistisch ingestelde, vaak uit Duitsland gevluchte Joodse jongeren. Daarnaast brengen ze ook baby’s en kleine kinderen in veiligheid. Verder helpen ze Joodse verpleegsters die ontkomen zijn aan de deportatie van het Apeldoornsche Bos en andere Joodse instellingen.

Jaap Koekebakker maakte een studie theologie half af en kent veel dominees waar hij onderduikplekken kan vinden. Voor de onderduikplekken van linkse signatuur zijn waarschijnlijk Margreet en Vica verantwoordelijk. Anders dan bijvoorbeeld Leo van der Hulst, die vanaf januari 1943 actief wordt in het verzet (de ontruiming van het Apeldoornsche Bos gaf hem de laatste zet) en door Koekebakker begeleid wordt, hebben Vica en Margreet al veel meer ervaring in het illegale werk en hebben ze naast de samenwerking met Koekebakker en de Pro Juventute medewerkers ook andere verzetscontacten.

Koekebakker pleegt naast zijn Pro Juventute verzetswerk ook nog spionage. Hij gaat fietsend de gegevens van Duitse legeronderdelen opnemen, die doorgeseind worden naar Engeland. Hiervoor wordt hij eind 1944 opgepakt, maar hij weet in het donker te ontsnappen. Hij duikt dan een tijdje onder en gebruikt daarna het persoonsbewijs van een oom uit Middelburg die ook Jacob Koekebakker heet en predikant is. Omdat Koekebakker zijn Yad Vashem onderscheiding postuum krijgt, is het niet meer mogelijk om een goed overzicht van het kinderwerk van Pro Juventute te krijgen. Zijn vrouw Lidia is op de hoogte van het helpen van kinderen van Joodse vrienden, maar weet minder over zijn kinderwerk via Pro Juventute. (60)

lees meer

Zo helpt Koekebakker de in 1939 geboren Barbara Meter in 1943 aan een onderduikadres. Hij is bevriend met haar ouders, Leo en Elisabeth Meter-Plaut die beide in Duitsland geboren zijn. De niet-Joodse en communistische kunstenaar Leo Meter wordt in 1942 als illegaal werker gearresteerd en naar het Oostfront gestuurd waar hij in 1944 sterft. De Joodse Elisabeth en dochter Barbara wonen gedwongen in Asterdorp, een de facto Joods ghetto. (61) Barbara, opgegroeid in een progressief en cultureel stadsmilieu, duikt onder in een streng gereformeerd gezin op het platteland. Barbara is na de oorlog een bekende filmmaker geworden en maakt in 1982 een film over haar onderduikervaringen De afstand tot dichtbij.

Volgens een verslag van Leo van der Hulst i.v.m. de Yad Vashem aanvraag voor Jaap Koekebakker helpt Koekebakker ook Philip (1924) en Salomon (1926) Wagenaar. Die broers duiken in oktober 1943 in eerste instantie onder bij niet-Joodse vrienden. Na contact met het verzet zit Salomon eerst ondergedoken bij een beeldhouwer in Amsterdam en daarna in Haarlem, Hillegom en meerdere plaatsen in Friesland. Ook Flip duikt onder in Friesland. Sal en Flip Wagenaar overleven de oorlog. Ik weet niet of Jaap Koekebakker al deze onderduikadressen verzorgde. Mogelijk is het onderduikadres in Hillegom in het Pro Juventute kindertehuis voor jongens, waarvan we al zagen dat het extra opgericht werd om kinderen te laten onderduiken.

Verder noemt van der Hulst Eljah Mendels, die geboren wordt op 2-11-1940 in Apeldoorn. Zijn vader Jonas Mendels is arts bij de psychiatrische instelling het Apeldoornsche Bos en zijn moeder Hetty van Gelder is bezig aan een studie medicijnen. De onderduik van Eljah begint in januari 1943. Hij is dan twee jaar oud. Hij is aanvankelijk op meerdere adressen tot hij in april 1943 bij een jong gezin in Leeuwarden kan blijven. Op Joods Monument wordt vermeld dat hij vanuit het verzet valse papieren krijgt. (62) Volgens deze papieren is hij een niet-Joods weeskind dat zijn ouders verloor bij het bombardement op Rotterdam. (63) Waarschijnlijk zijn dit voogdijpapieren die de Pro Juventute medewerkers aan de onderduikouders van jonge kinderen die nog geen eigen persoonsbewijs hebben meegeven. Zie hiervoor verder hieronder onder “Rijksvoogdijraad”.

Volgens Lidia Koekebakker maakt haar man ook plannen om een Joodse collega te helpen ontsnappen uit Westerbork. Maatschappelijk werkster Veronica Woudhuijsen (1905) wordt in juni 1943 naar Westerbork gebracht. Ze ziet er uiteindelijk vanaf om te ontsnappen omdat ze bang is voor Duitse represailles tegen achterblijvende kampbewoners. Ze moet in augustus op transport naar Auschwitz waar ze op 3 september vermoord wordt. De Koekebakker-groep helpt Veronica’s moeder, Betje Polak (1878) aan onderduikadressen, o.a. in een ziekenhuis. Zij overleeft de oorlog wel, net als twee jongere broers van Veronica. Veronica’s jongste broer Levie/Lewis Woudhuijsen (1912-1985) vlucht in 1943 met de oudere zus van Betty Spaander naar Engeland, waar ze in mei 1944 trouwen.

Ontsnappingen uit Westerbork zijn een van de “specialisaties” van de Westerweel-groep, waar Jaap Koekebakker, Vica en Margreet mee samenwerken. Deze groep wordt hieronder verder besproken.

Kinderwerk

Er zijn weinig details bekend over het kinderwerk van de twee zussen Taselaar. In het standaardwerk van Bert Jan Flim, Omdat hun hart sprak. Geschiedenis van de georganiseerde hulp aan Joodse kinderen in Nederland, 1942-1945, worden ze niet genoemd. Dossiers bij Pro Juventute zijn zoals gezegd nog gesloten. Hoewel Vica niet bij Pro Juventute werkt, wordt ze wel uitdrukkelijk genoemd als lid van het Koekebakker-verzetsgroepje. Als ongetrouwde onderwijzeres is ze ook geschikt voor dit werk. Mirjam Waterman, een Joodse verzetsvrouw die nauw met de Westerweelgroep samenwerkt noemt de Koekebakker-groep vooral in verband met het bezorgen van adressen, valse papieren en distributiebonnen. De Koekebakker-groep helpt, zoals hieronder beschreven, in ieder geval met onderduikadressen voor de jongvolwassen Kitty Frank en Hartog van Gelder, en de kinderen Mirjam en Henri Hamerslag.

Het ophalen van de Joodse kinderen gebeurt vaak door vrouwelijke studenten. Voor Betty Spaander zien we hierboven dat Atie Groeneweg dit doet, voor Bert van Veen brengt Lied de Weerd een Joods kind van Amsterdam naar Delft. Voor Vica, Margreet en Jaap Koekebakker is er een verbinding met de Utrechtse studenten Hetty Voûte en Olga Hudig. Hetty Voûte werkt eerst voor de groep Westerweel, maar stopt daar mee en gaat verder bij het Utrechts Kindercomité. Zij haalt in opdracht van het Koekebakker-groepje de kinderen Mirjam en Henri Hamerslag bij hun ouders op om ze te laten onderduiken. Olga Hudig werkt ook voor de Westerweelgroep en gelijktijdig voor het Kindercomité. Haar twee oudere zussen, Lotta Clara en Britta Hudig wonen allebei op het Nieuwe Suikerhofje, dus de zussen Hudig kennen de zussen Taselaar.

Of er ooit Joodse kinderen op het Nieuwe Suikerhofje ondergedoken zaten is onduidelijk. Er is een indirecte -niet erg geloofwaardige- Engelstalige bron, die dit wel vermeldt. Dit betreft Klemens Brühl (1925-1986). Een jonge Joodse vluchteling uit Duitsland, die in 1938 op een kostschool in Ommen zit en later in Amsterdam onderduikt. Hij is na de oorlog op het Nieuwe Suikerhofje komen wonen, mogelijk zit hij er in de oorlog enige tijd in onderduik. Na de oorlog krijgt hij bezoek van een Canadese collega die het volgende zegt: “Clemens Bruehl lived to the end of his days in the rooms, where, during the war, an erect six-footer with blond hair and Nordic blue eyes, he was able with forged papers to pass as an officer in the Wehrmacht and ran an escape route for Jewish children, the last, perilous staging post of which was the hofje. After the war, the hofje became an official student residence of the University of Amsterdam, and the person put in charge was Clemens Bruehl. I well recall the evening when, removing a short series of shelves in his diminutive sitting-room, he pushed back a panel to reveal a hidden cupboard in which, as he said, ‘you could hide three children.’

Hoewel de beschrijving van het Nieuwe Suikerhofje wel klopt, is het verhaal van de “escape route” niet erg geloofwaardig. Het is onmogelijk en onlogisch dat het eindpunt van een “escape route” bij het Nieuwe Suikerhofje zou zijn. Wel klopt het dat er een overvloed aan ingebouwde kasten op het Nieuwe Suikerhofje is, groot genoeg om kinderen in te verstoppen. Maar “could” betekent niet dat het ook echt gebeurde. (64)

Het vermoedelijke startpunt van het kinderwerk van Margreet en Vica is de ontruiming van Joodse instellingen door de Duitse bezetters. Margreet en Vica raken betrokken bij een onderduik op grote schaal van een tehuis voor jonge Joodse Palestina-pioniers in Loosdrecht. In het Paviljoen Loosdrechtsche Rade wonen in 1942 ongeveer vijftig, vaak uit Duitsland gevluchte Joodse jongeren. Ze leren Hebreeuws en ook vaardigheden, vooral agrarische, die als noodzakelijk gezien worden voor emigratie naar het Britse mandaatgebied Palestina; de zogenaamde jeugdalijah. Negentien boeren, een smid en een kippenhouder in en rond Loosdrecht zijn leerbedrijven voor deze Palestina-pioniers, die in doorsnee achttien jaar oud zijn. Hun leiders zijn vaak maar een paar jaar ouder. De Nederlandse Menachem Pinkhof is in 1920 geboren, de Duitse Joachim Simon (Shushu) in 1919 en administratief directeur Lodewijk (Lodi) Cohen in 1917. Shushu had voordat hij naar Nederland kwam in concentratiekamp Buchenwald gezeten. Deze pioniers zijn natuurlijk in staat om te werken en staan dan ook al in de zomer van 1942 op de deportatielijst van de Duitsers. Met de ontruiming van Joodse ziekenhuizen, weeshuizen en bejaardenhuizen wachten de Duitsers in het algemeen tot het voorjaar van 1943.

Paviljoen Loosdrechtsche Rade

In totaal zitten er in de oorlogsjaren 99 Joodse jongeren in het Paviljoen, (niet allemaal tegelijk) waarvan er 89 uit Duitsland of Oostenrijk gevlucht zijn. Duits is dan ook de voertaal. Het Paviljoen op de Rading in Loosdrecht is een laag gebouw, eigendom van een Joodse familie die naar Engeland gevlucht is. Op het moment dat ze gaan onderduiken wonen er ongeveer vijftig jongeren.

Hoewel de rugzakken voor Polen klaarstaan (65) raken de jonge leiders van de groep er steeds meer van overtuigd dat vluchten naar het buitenland een betere optie is. Shushu Simon hoort begin 1942 dat het een aantal pioniers uit een andre instelling gelukt is om naar Zwitserland te vluchten. Hij overweegt dit ook voor de jongeren in het Paviljoen, maar komt uiteindelijk tot het inzicht dat het realistischer is om alle inwoners te laten onderduiken.

Het onderduikplan neemt echt vorm aan als ze hulp krijgen van Mirjam Waterman (1916-2011). Zij heeft contacten met niet-Joodse verzetsmensen die helpen bij het zoeken van onderduikplekken. Onderwijzeres Mirjam Waterman is oorspronkelijk niet verbonden aan het jeugdalijah tehuis maar komt uit een van de weinige Joodse families in Loosdrecht. Haar vader Barend Waterman die uit een groot orthodox Joods Amsterdams gezin komt verhuist in 1914 naar Loosdrecht om daar een -niet zeer succesvolle- tuinderij te beginnen. Mirjam groeit met vier jongere broers en zussen op in een seculier, pacifistisch idealistische omgeving. Haar ouders Barend en Jet sturen hun twee jongste kinderen naar de school De Werkplaats van Kees Boeke in Bilthoven. Mirjam werkt daar ook een tijdje als onderwijzeres voordat ze in 1940 ontslagen wordt omdat ze Joods is.

Op deze progressieve school komt Mirjam in contact met Joop Westerweel, die daar al vanaf 1932 werkt. De anarchistische en pacifistische Westerweel neemt in 1940 een baan in Rotterdam aan als hoofd van een Montessori-school en Mirjam Waterman zet, nadat het onderwijs gesegregeerd wordt, een schooltje voor Joodse kinderen op bij haar thuis in Loosdrecht.

Mirjam, die later met Menachem Pinkhof, de Nederlandse leider van het Paviljoen, trouwt, valt op haar contacten bij De Werkplaats terug om voor al de Joodse jongeren uit het Paviljoen Loosdrechtsche Rade onderduikplekken te vinden. Met name Joop Westerweel neemt met verve de handschoen op en de groep die rond hem en de Joodse verzetsstrijders ontstaat staat later bekend als groep Westerweel. Hoe het contact met het Pro Juventute/Koekebakker-groepje (Margreet, Vica en Jaap) tot stand komt is niet bekend. Als we uitgaan van een citaat in een biografie van Kees Boeke door Daniela Hooghiemstra is Margreet een van de helpers van het eerste uur. Zij en een aantal medewerkers en leerlingen van De Werkplaats zorgen ervoor dat de Duitsers een leeg gebouw vinden als ze komen om de jonge bewoners naar Westerbork te brengen.

Midden augustus 1942 krijgen de leiders van het Paviljoen in Loosdrecht via contacten in Amsterdam te horen dat de Palestina-pioniers op de deportatie lijst staan en binnen een week opgehaald zullen worden. Het onderduikplan moet dus snel in werking gezet worden: “Onder regie van Joop (Westerweel) werd het joodse tehuis in Loosdrecht midden augustus in enkele dagen ontruimd. Een klein legertje van (oud) werkers en medewerkers was door hem opgetrommeld: Philip Rümke, Margreet Taselaar, Willem van Maanen, Gerda Loeff, Bouke Koning, Candia Boeke, Frans Gerritsen en Jan Smit”. (66)

Margreet is in dit rijtje van (voormalige) medewerkers en leerlingen van De Werkplaats een vreemde eend in de bijt. Voor zover ik weet is zij nooit verbonden geweest aan De Werkplaats, de school van Kees Boeke in Bilthoven. Mogelijk kent ze Candia Boeke (1920), een van de zeven kinderen van Kees en Betty Boeke, die op de School voor Maatschappelijk Werk zit. Margreet heeft eerder dezelfde opleiding gedaan. Ook een verbinding via Catharina (Katy) Mulder (over haar later meer) is mogelijk. Zij is directrice van het kindertehuis Saluti Juventutis in Laren en heeft al eerder contact met de Loosdrechtse groep omdat ze voor de oorlog Thea Perlmutter (Wenen, 1924), een van de vrouwelijke pioniers, een stageplaats in het tehuis geeft. (67) Mulder heeft ook contact met Pro Juventute vanwege voogdijkinderen in haar tehuis.

Iedereen uit het bovengenoemde groepje helpers zoekt onderduikplekken bij familie en vrienden. Het onderduiken is in de zomer van 1942 nog niet op gang gekomen en het is moeilijk om zo snel veel plekken te vinden. De meeste Paviljoen-bewoners zijn uit Duitsland en Oostenrijk gevlucht en spreken Nederlands met een accent. Ze zijn energiek en gewend aan veel buiten zijn omdat ze op boerderijen in de omgeving werken, ze zien er soms heel Joods uit en sommige jongeren zijn orthodox. Al met al geen makkelijke onderduikers. Van het bovengenoemde rijtje helpers zoekt Jan Smit bijvoorbeeld adressen in IJmuiden, waar hij veel mensen kent uit de AJC. Bouke Koning in Friesland. Veel toezeggingen zijn ook maar van korte duur, zodat er eigenlijk aan de lopende band nieuwe adressen nodig zijn. Het is aan te nemen dat van de genoemde mensen Margreet degene is die onderduikplaatsen vindt in Pro Juventute tehuizen en pleeggezinnen.

Margreet is recent begonnen aan haar nieuwe baan bij Pro Juventute. Zij en Vica zijn al langer bezig met het bezorgen en vervalsen van persoonsbewijzen maar het echte onderduikwerk is nog maar net begonnen. Roberta Spier, het nichtje van Sien Spier, duikt bijvoorbeeld die zomer met hulp van Vica in Haarlem onder. (Zie hiervoor het artikel over Vica Taselaars vroege verzet op deze website.)

Voor hun onderduik doen alle pioniers hun ster af en krijgen ze valse papieren. (68) De jongeren die in de buurt van Loosdrecht kunnen onderduiken worden door de niet-Joodse medewerkers op de fiets weggebracht, degenen met een plek verder weg moeten met de trein. Ook Mirjam Waterman en haar jongere zus Elly, die er niet-Joods uitzien en de omgeving op hun duimpje kennen omdat ze in Loosdrecht opgegroeid zijn, helpen mee.

Vanaf 16 augustus 1942 wordt het Paviljoen elke dag een beetje leger als de pioniers één voor één naar onderduikadressen gebracht worden. Na een week hebben van de negenenveertig pioniers vier jongens nog geen plek. Ze verstoppen zich zo lang in het bos. Bouke Koning vindt voor één van hen onderdak in Friesland. Menachem Pinkhof brengt de andere drie naar een tijdelijk adres. Dit is een tehuis dat vaak Pro Juventute voogdijkinderen opneemt, dus mogelijk is Margreet bij deze onderduik betrokken. Het tehuis aan de Eikbosserweg 183-185 in Hilversum heet Saluti Juventutis en wordt geleid door Katy Mulder (1907-2000). (69)

Op maandagmorgen vinden de Duitsers het Paviljoen Loosdrechtsche Rade leeg. Er verschijnen voor alle bewoners opsporingsberichten in het Algemeen Politieblad maar represailles blijven uit.

  • Saluti Juventutis in Hilversum

Saluti Juventutis is een vrij groot vrijzinnig-christelijk kindertehuis dat gesticht werd in 1908 en vanaf 1915 in Hilversum gevestigd is. Margreets collega bij Pro Juventute Bert van Veen werkte hier in de jaren dertig. Er wonen vooral jonge voogdijkinderen, die in kleine groepen verzorgd worden. Het tehuis staat in nauw contact met Pro Juventute.

Directrice in de oorlogsjaren is Catharina (Katy) Mulder. Ze werd geboren in Johannesburg in 1907 waar haar vader, Johannes Adrianus Mulder, geb. Delft 1873 deelneemt aan de Tweede Boerenoorlog. Katy verhuist al vrij snel met haar moeder naar Nederland en groeit op in Den Haag. (70)

Op zondag 23 augustus 1942 neemt Katy Mulder tijdelijk de drie Palestina-pioniers, die als laatste naar een schuilplek zoeken, als onderduikers in haar tehuis op. Ze brengt ze onder in de isoleerkamer, waarvan alleen zij de sleutel heeft. Ze kan ze niet permanent in het tehuis laten wonen omdat ze te oud zijn om voor tehuis-kinderen door te gaan en niet geschikt om er medewerker te zijn omdat ze weinig Nederlands spreken.

Een andere Palestina-pionier, de Nederlandse Kitty Frank (1922), werkt vanaf april 1942 in de keuken van het Joodse Meisjesweeshuis aan de Rapenburgerstraat in Amsterdam. Zij woont niet in een tehuis voor Palestina-pioniers maar doet een zogenaamde Einzelhachscharah, een individuele opleiding die moet voorbereiden op het vertrek naar Palestina. Kitty is de jongste van zeven kinderen in een seculiere Joodse familie. Zij is de enige zionist in dit gezin. Kitty’s vader is al voor de oorlog gestorven en haar moeder Sara Frank-de Leeuwe wordt in 1941 gedwongen van Haarlem naar Amsterdam te verhuizen. Zij komt via Westerbork in Auschwitz waar ze op 11 december 1942 vermoord wordt. Ook Kitty is op haar werkplek in het weeshuis niet meer veilig, het wordt op 10 februari 1943 door de nazi’s ontruimd. Ze weet met twee anderen te ontsnappen door over een muur te klimmen. Ze duikt dan met hulp van de Koekebakker-groep onder in Saluti Juventutis. Zij blijft hier langer en kan geloofwaardig voor kinderverzorgerster doorgaan. Na verraad moet ze naar een ander adres. Ze is o.a. nog leerlingverpleegster in een kinderziekenhuis in Hooglaren waar ze tuberculose oploopt. (71)

Een duidelijke verbinding met de Koekebakkergroep is er ook voor twee heel jonge Joodse kinderen die in het voorjaar van 1943 door de Utrechtse studente Hetty Voûte (eerst Westerweel-groep, later Utrechts Kindercomité) van Amsterdam naar Saluti Juventutis in Hilversum gebracht worden. Dit zijn Mirjam en Henri Hamerslag. Mirjam is dan nog geen twee en Henri maar een maand oud. Hun ouders Karel en Amalia Hamerslag hebben een deportatie-oproep gekregen voor 20 mei 1943. Mirjam Waterman wordt door de Koekebakker-groep gevraagd om de twee kinderen op te halen om ze te laten onderduiken. Hierover verteld ze na de oorlog: “De mensen die me hielpen met distributiekaarten en valse persoonsbewijzen vroegen me soms hen te helpen met het wegbrengen van kleine kinderen van hun ouderlijk huis naar een andere plek waar andere jonge mensen ze van mij overnamen en ze naar een onderduikadres brachten. Deze groep werd geleid door een man die Jaap Koekebakker heette. Op een dag stuurde deze groep me naar een adres in Amsterdam waar een jonge vrouw (Hetty Voûte) ze van mij overnam. Het kleine meisje was twee jaar oud en haar broertje nog geen maand oud, een hele kleine baby. Ik nam deze twee kinderen weg van hun ouders, wat altijd vreselijk moeilijk was, en bracht ze naar het station waar ik ze overhandigde aan een jonge vrouw (Hetty Voûte) die ze ergens anders heen bracht, ik had geen idee waarheen. Een tijd later ging ik naar Hilversum om een van onze pionier-meisjes (Kitty Frank) te bezoeken, die daar een onderduikplek in een tehuis gevonden had, ook via deze Koekebakker-groep: het was een tehuis voor de reclassering van jeugdige delinquenten (Saluti Juventutis). De directrice van het tehuis (Katy Mulder) was erg behulpzaam en nam veel Joden op. Toen ik op bezoek kwam bij ons pionier-meisje (Kitty Frank) zei ze: “Kom hier. Ik moet je iets laten zien. Ik zorg nu voor twee kleine kinderen (Mirjam en Henri Hamerslag)”(…. ) “Hoewel er twee Duitse overvallen op het tehuis waren, waren de kinderen veilig aan het einde van de oorlog; ze ontsnapten op een of andere manier, maar hun ouders kwamen niet terug”. (72)
De ouders van Mirjam en Henri, Karel en Amalia Hamerslag werden in Sobibor vermoord op 28 mei 1943. Mirjam en Henri, die later Zvi genoemd wordt, worden met hulp van Mirjam Pinkhof-Waterman na de oorlog geadopteerd door de Israëlische familie Araten. (73)

Kindertehuis Saluti Juventitis in Hilversum. Het gebouw is gesloopt.

Ook lokale verzetsmensen weten Saluti Juventutis te vinden om er Joodse kinderen onder te brengen, bijvoorbeeld de half-Joodse Maurits (Mop) Goubitz (1908-1996), een bloemist uit Hilversum, die onder andere in contact staat met Joop Westerweel en Elly Waterman. Hij brengt kinderen naar onderduikadressen. “Hiertoe behoorden ook de joodse (wees)kinderen uit het kindertehuis Saluti Juventutis aan de Eikbosserweg 183-185. Een aantal van hen was daar ondergebracht omdat hun ouders waren gedeporteerd”. (74). Er zouden in totaal zeven onderduikers in Saluti Juventutis gezeten hebben. Bij een nachtelijke inval van de Duitsers worden vier Joodse kinderen verstopt in een ondergrondse schuilplek onder een luik dat zich in een van de slaapzalen bevindt. (75)

Kinderen worden verstopt onder de vloer. Geïllustreerde pagina uit een Sinterklaasgedicht, 5-12-1945, zie noot 75.
  • Het Witte Paard in Hilversum

Er komen ook oudere pioniers uit Loosdrecht in een ander Pro Juventute tehuis terecht. Dit is de uitspanning Het Witte Paard in Hilversum, dichtbij Loosdrecht. Dit is geen grote instelling zoals Saluti Juventutis maar meer een familiebedrijf van een ouder echtpaar genaamd Gramberg met hun twee volwassen zonen en een schoondochter.

Het Witte Paard aan de Loosdrechtse Eng 1 is in 1931 opgezet door het echtpaar Gramberg-Bieze als een theetuin en kampeerterrein. Hermanus Dirk Gramberg, geboren in 1869, was in Amsterdam diamantbewerker geweest en was een van de eerste leden van de Nederlandse Diamanbewerkersbond die in 1894 opgericht werd. In die tijd werkten er in Amsterdam zo’n 10.000 mensen in de diamantindustrie, waarvan maar 30% niet-Joods was, zoals Gramberg senior. Rond 1910 verhuist het gezin Gramberg van Amsterdam naar Hilversum en opent Het Witte Paard. Jongste zoon Petrus (Piet) Gramberg wordt er in 1913 geboren.

De theetuin wordt veel bezocht door wandelaars en fietsers, het kampeerterrein is in trek bij groepen linkse Amsterdammers, die Gramberg nog uit zijn Amsterdamse tijd kent, voor uitjes en meetings. Zoon Piet Gramberg trouwt in 1934 met de één jaar jongere Wijmpje Hogenbirk, die in Het Witte Paard Pro Juventute pleegkinderen opneemt. Piet Gramberg werkt ook in de diamantindustrie en stencilt en verspreidt tijdens de bezetting de communistische krant De Waarheid.

Het kampeerterrein van “Het Witte Paard” in Hilversum

Op dit kampeerterein wonen in de zomer van 1942 zeven Joodse onderduikers. Minstens twee daarvan komen uit het Paviljoen Loosdrechtsche Rade; Hartog van Gelder en Lodewijk Cohen. Hartog Isaäc van Gelder (Harrie), geboren in 1916, is de oudste zoon uit een Joods-orthodox gezin uit Amsterdam. Hij is wat ouder dan de meeste andere pioniers uit Loosdrecht. Voor hij in Loosdrecht komt doet hij een vergelijkbare opleiding in de Kibboets Beverwijk, die eigenlijk in Velsen-Noord is (Gildenlaan 1). Daar werkt hij ook bij boeren en tuinders in de omgeving als voorbereiding op de emigratie naar Palestina. Als deze opleiding in Beverwijk bij het begin van de Duitse bezetting opgeheven wordt komt Harrie naar Loosdrecht. Van daaruit duikt hij midden augustus 1942 met hulp van de groep Westerweel onder in Het Witte Paard. (76) Het is aan te nemen dat Margreet deze onderduikplaats organiseert. Ze werkt dan al bij Pro Juventute en is onderdeel van het groepje rond Joop Westerweel dat binnen een week onderduikplekken zoekt voor alle bewoners van het Paviljoen Loosdrechtsche Rade.

Ook de administratief directeur van het Paviljoen, Lodewijk (Lodi) Cohen, die een jaar jonger is dan Harrie van Gelder, duikt onder in Het Witte Paard. Hij was ook verbonden geweest aan de opleiding in Beverwijk dus hij en Harrie kennen elkaar goed. Lodi Cohen was op zijn dertiende wees geworden en werd in het weeshuis religieus-zionist (Mizrachie). Hij doorloopt het rabbijnseminarium en begint in 1938 aan de hachsjara, de voorbereiding voor de emigratie naar Palestina. (77)

Op 28 oktober 1942 worden bij een inval in Het Witte Paard door de Duitsers de zeven Joodse onderduikers, waaronder Harrie van Gelder en mogelijk ook Lodi Cohen, en de mannelijke leden van de familie Gramberg gearresteerd. Vader en zonen Gramberg komen na enige tijd weer vrij. (78) Harrie van Gelder wordt via Westerbork naar Duitsland gebracht en vermoord in Midden-Europa in maart 1944.

Lodi Cohen weet of te ontsnappen of was al eerder weggegaan uit Het Witte Paard. Het lukt hem om na drie mislukte pogingen de grens over te komen naar België. In juli 1944 bereikt hij Spanje. In november 1944 komt hij in Palestina aan en beschrijft dat zo: “De indruk, die de aankomst enz. op ons maakte, is moeilijk te beschrijven. Vooral het feit, dat daar vierhonderddertig mensen aankwamen midden in de oorlog, ontkomen aan het nazisme, was zo enorm”. (79)

In het boek Veldgrauw: Nederlanders in de Waffen-SS door Evertjan van Roekel, wordt aan de hand van dagboeken die geschreven zijn door negentien Nederlandse vrijwilligers in de Waffen-SS een beeld gegeven van de motivatie en levensloop van deze mensen. De echte namen van deze Waffen-SS-ers worden niet genoemd. Een van hen, genaamd Luiken, geboren 1921, wordt in 1947 veroordeeld tot drie jaar gevangenis. In zijn veroordeling staat: “Als lid van de Nederlandse SS deel te nemen aan de arrestatie door de SD van Joden die zich schuilhielden in de uitspanning ‘Het Witte Paard’ aan de Loosdrechtse Eng te Hilversum en van de eigenaar dier uitspanning en zijn beide zoons”. (80)

Katy Mulder vertelt na de oorlog dat ze na deze inval, toen de Grambergs weer vrij waren, een van de broers Gramberg zag “met een joods kind voorop zijn fiets. Hij kon het niet laten!” (81)

De Palestina-pioniers. Harrie van Gelder staat vooraan, derde van links, met zijn hand in zijn zak. Lodi Cohen in dezelfde staande rij helemaal rechts.
(www. joodsmonument.nl)

Net als in Saluti Juventutis komen er via Pro Juventute ook jonge onderduikkinderen, zoals het hierboven genoemde kind voorop de fiets, in Het Witte Paard” Het is dan vooral de vrouw van Piet Gramberg, Wijmpje Hogenbirk (1914-2003), die voor deze kinderen zorgt. Zij krijgt in 2002 een Yad Vashem onderscheiding voor hulp aan Joden.

Zo duikt de één jaar oude Simon (geb. 1941) in dit Pro Juventute tehuis onder. Hij heeft valse papieren op de voornaam Peter. (82) Simon blijft de rest van de oorlog hier en kan na de bevrijding terug naar zijn eigen familie; zijn ouders en twee broertjes overleven de oorlog ook in onderduik. (83)

Apeldoornsche Bos

De Duitsers reageren niet met represailles als ze het Paviljoen Loosdrechtsche Rade leeg vinden. Mogelijk willen ze er niet teveel aandacht op vestigen, zodat inwoners van andere Joodse instellingen niet ook op het idee komen om onder te duiken. Veel mensen geloven aanvankelijk de Duitse beweringen dat de naar het oosten gedeporteerde Joden daar moeten werken. Ze kunnen zich daarom niet voorstellen dat mensen die niet kunnen werken -kinderen, ouderen en zieken- ook gedeporteerd worden. Men denkt dat instellingen als ziekenhuizen, weeshuizen, bejaardentehuizen e.d. gespaard zullen blijven. Er is zelfs veel belangstelling om daar te kunnen wonen of werken, zodat men veilig is. Dit lijkt aanvankelijk te kloppen maar in de loop van 1943 worden overal in Nederland de inwoners van Joodse ziekenhuizen, weeshuizen, psychiatrische inrichtingen en andere instellingen op transport naar de vernietigingskampen gezet.

De Joodse psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche Bos wordt ook lang met rust gelaten. Begin 1943 wonen er 1181 patiënten en 330 personeelsleden. Die voelen zich aanvankelijk veilig, wat de inrichting de bijnaam Jodenhemel verschaft. Door een vergissing komt de Ordedienst uit Kamp Westerbork die het Apeldoornsche Bos moeten ontruimen een dag te vroeg, waardoor de helft van het personeel besluit te vluchten in de nacht van 20 op 21 januari 1943. De volgende dag worden alle patiënten en vijftig personeelsleden op mensonterende wijze in vrachtwagens geladen, naar het station gebracht en in goederenwagons gestopt. Op vrijdag 22 februari rijdt de trein met ruim 1200 mensen naar Auschwitz, waar ze direct na aankomst worden vermoord.

In de postuum toegekende Yad Vashem onderscheiding van Jaap Koekebakker staat dat hij met vier collega’s, waaronder waarschijnlijk Margreet en Vica, moeite doet om personeelsleden die uit het Apeldoornsche Bos gevlucht zijn uit Duitse handen te houden. (84) Een van hen is de verpleegster Anneke Bendiks, geboren in 1923. Hierboven zagen we dat Pro Juventute/Groep 2000 medewerker Leo van der Hulst onderdak gaf aan Bertha Bendiks. Bertha’s jongere zus Anneke werkt in het Apeldoornsche Bos en vlucht daar weg in de nacht van 20 op 21 januari 1943.

Anneke vertelt over haar tijd als verpleegster in het Apeldoornse Bos het volgende: “Ik kende Apeldoorn want ik had familie op de Loolaan wonen. Het waren allemaal paviljoenen in een bos gelegen. Je ging soms met de mensen wandelen.” Anneke begint haar werk op Rustoord, met makkelijke en rustige patienten. Daarna gaat ze naar afdeling G. Dat is moeilijker werk. De patienten zijn onrustig, klimmen soms tegen de muren op of eten hun eigen ontlasting. Ze moet ze soms injecties geven om ze te kalmeren.

Anneke vertelt verder: “Toen ik daar solliciteerde hadden ze net al het niet-Joodse personeel moeten ontslaan. Dus ze waren blij dat ik kwam. De laatste tijd dat ik er was kwamen er veel mensen uit Amsterdam want die dachten dat ze veilig waren in het bos. Wij wisten, de directeur had gezegd, het bos gaat weg. Eind december zijn de nodige meisjes (verpleegsters) weggegaan. Hij (directeur Lobstein) wou dat al het verplegende en het medische personeel meeging. Hij zei we gaan naar een instelling… dat zijn ook grote barakken, daar zullen jullie de mensen verplegen”. Anneke is hier sceptisch over: “Ja aan de ene kant wilde je wel geloven dat ze verpleegd werden ergens anders, aan de andere kant geloofde je dat absoluut niet”.

Ze besluit te vluchten: “Ik ging door een bos, je ging dit en dat en je ging naar de trein. En daar ben ik naar Amsterdam gegaan, ik heb een nacht in het Vondelpark geslapen, geloof ik. Ik had kennissen, vrienden in de illegaliteit en die hebben me een plaats bezorgd op een boerderij in de Wieringermeer”. (85)

Een onderduik in de Wieringermeer zagen we hierboven ook al bij Leo van der Hulst, die Cilly Gellert daar onderbracht. Anneke wordt er verraden en komt net als Cilly naar Amsterdam waar ze met haar zus Bertha op valse papieren een tijd in een eigen woning op Oostenburg en daarna op Wittenburg woont. Ook hier worden ze verraden en moeten er weg. Tegen het einde van de oorlog duikt Bertha onder bij Leo van der Hulst, waar ze ook werkt en geld verdient. Anneke werkt af en toe bij de familie Koekebakker en overnacht er ook vaak. Ze vertelt dat ze er andere verzetsmensen leert kennen, waaronder Mirjam Waterman, Menachem Pinkhof en Vica en Margreet Taselaar. (86) Bertha en Anneke overleven de oorlog. Hun familieleden in Zwolle worden allemaal in Auschwitz en Sobibor vermoord. De twee zussen Bendiks emigreren rond 1950 naar Israel.

Rijksvoogdijraad

Bij het laten onderduiken van jonge kinderen zorgt het Koekebakker-groepje voor valse voogdijpapieren. Kinderen onder de vijftien hebben geen persoonsbewijs en op deze manier kunnen de kinderen voorzien worden van een niet-Joodse naam en hebben de onderduikouders officieel lijkende documenten die de aanwezigheid van het kind verklaren. Meestal wordt het bombardement op Rotterdam genoemd als reden waarom de kinderen niet bij hun eigen familie kunnen wonen.

De peuter Eljah Mendels, die geboren wordt op 2-11-1940 in Apeldoorn, duikt onder met papieren van Pro Juventute. Zijn vader Jonas Mendels is arts bij de psychiatrische instelling het Apeldoornsche Bos en zijn moeder Hetty van Gelder is bezig aan een studie medicijnen. De onderduik van Eljah begint in januari 1943. Hij is dan twee jaar oud. Hij is aanvankelijk op meerdere adressen tot hij in april 1943 bij een jong gezin in Leeuwarden kan blijven. Op Joods Monument wordt vermeld dat hij vanuit het verzet valse papieren krijgt. (87) Volgens deze papieren is hij een niet-Joods weeskind dat zijn ouders verloor bij het bombardement op Rotterdam. (88)

De zesjarige Philip (Uri) Speelman uit Amsterdam duikt met een Pro Juventute verklaring onder in Holwerd. De onderduikfamilie in Holwerd krijgt van Pro Juventute een contract d.d. 22 januari 1943 waarbij Philip Speelman de naam Filippus Kooi krijgt, geboren 4 september 1936, zijn echte geboortedatum. Hij is door de rechtbank in Utrecht “bij vonnis van 13 augustus 1941 ter beschikking gesteld van de Regeering”. Hierop draagt de Vereniging Pro Juventute de verpleging van Filippus op aan Cornelis van der Hoop, een zinkwerker in Holwerd. Hiermee heeft de onderduikfamilie een document dat ze in het geval van een controle door de Duitsers kunnen laten zien. (89)

Pro Juventute voogdijpapieren voor Philip (Uri) Speelman op zijn onderduiknaam Filippus Kooi.
http://www.geheugenvanplanzuid.nl/cms/index.php/prentbriefkaarten/20-prentbriefkaarten/detail/241-hobbemakade1?tmpl=component

Uri Speelman noemt Pro Juventute een studentengroep. Dat klopt natuurlijk niet maar Pro Juventute werkt samen met Amsterdamse en Utrechtse studenten die Joodse kinderen ophalen bij hun ouders. Dat verklaart misschien ook waarom het Pro Juventute contract in Utrecht opgesteld is. Philip Speelman duikt onder vanuit Amsterdam. Hij heeft eerder een tijdje bij een echtpaar Kroes in Apeldoorn ondergedoken gezeten, maar zijn ouders, die zelf in Amsterdam onderduiken, halen hem terug naar Amsterdam waarop hij opnieuw onderduikt. (90)

Bij het begin van de onderduik van Eljah Mendels en Uri Speelman in januari 1943 zijn Vica en Margreet Taselaar nog op vrije voeten. Ze worden allebei in het voorjaar van 1943 gearresteerd. Ze hebben dus geen aandeel gehad bij de onderduik van twee andere kinderen die ook met papieren van Pro Juventure onderduiken, door Jaap Koekebakker verzorgd, die niet meer de naam Pro Juventute gebruikt op de documenten maar die van een fictieve instelling, de Rijksvoogdijraad. Blijkbaar worden “minstens twee beruchte Jodenjagers in Amsterdam hiermee om de tuin geleid”. (91)

Een voorbeeld van een Joods kind dat voogdijpapieren van deze fictieve Rijksvoogdijraad heeft is Bila Hanemann. (92) Ze wordt op 13 oktober 1941 in Amsterdam geboren. Haar ouders hebben de Litouwse nationaliteit. Haar vader Moses (Mau) Hanemann (1899) probeert voortdurend zijn familie uit handen van de Duitsers te houden. Hij zorgt voor Sperren en valse Zuid-Amerikaanse paspoorten. Het lukt om Bila bij bekenden te laten onderduiken als hij en zijn vrouw Gertrud Kelemen (Gerty, Wenen 1909) in juni 1943 naar Westerbork moeten. Daar werkt Mau Hanemann in de ijzerverwerking en daarvoor mag hij af en toe naar Amsterdam. Op zo’n reis bezorgt hij, waarschijnlijk bij Jaap Koekebakker want Vica en Margreet zitten dan al gevangen in kamp Vught, begin augustus 1943 voor Bila een document van deze zogenaamde Rijksvoogdijraad. Bila’s onderduiknaam is Catharina Johanna (Ineke) Mulder. Op die naam duikt ze onder bij de familie Sandstra in Enkhuizen. In het geval van Bila staat er een grote fout in haar valse gegevens. Haar fictieve vader sterft bij het bombardement op Rotterdam (mei 1940), wat niet past bij haar geboortedatum oktober 1941. Zowel Bila als haar ouders overleven de oorlog.

Ook de in 1939 geboren Johan Jacob (Joop) Caneel duikt op 24 juni 1943 met Rijksvoogdijraad papieren onder. Hij heeft daarop de valse naam Jopie Cornelissen en ook hier wordt het bombardement op Rotterdam genoemd. Joop is zogenaamd weeskind omdat zijn ouders bij het bombardement omkwamen. Joops echte ouders, Koos Caneel en Catharina Johanna (Ina) Caneel-Polak, kennen Jaap Koekebakker vanuit hun werk. Koos Caneel is tijdens de bezetting onderdirecteur van het Nederlands Israelitisch Jongensweeshuis Megadle Jethomim aan de Amstel 21. Op 10 februari 1943 worden de kinderen en het personeel hier door de Duitsers afgevoerd. Caneel heeft die dag vrij en ontsnapt zo aan deportatie. Ina en Koos overleven de bezetting op verschillende onderduikadressen in Woerden. Joop Caneel woont vanaf eind 1943 bij een gezin in Aalten. Ouders en zoon worden na de bevrijding herenigd. (93)

Waarom is de fictieve instantie Rijksvoogdijraad nodig? De Pro Juventute medewerkers beschikken ook over echte voogdijpapieren voor Pro Juventute pleeggezinnen. Vermoedelijk is het na de arrestatie van Margreet Taselaar in maart 1943 beter om niet Pro Juventute op onderduikpapieren te zetten. Margreet wordt vanwege Jodenhulp in kamp Vught opgesloten. Omdat ze veroordeeld is voor het hebben van een volwassen onderduiker in haar eigen woning, is er door de Duitsers geen verband gelegd met haar werk bij Pro Juventute en de onderduik van kinderen. Daarom kunnen de overige verzetsmensen bij Pro Juventute in Amsterdam hun illegale werk voortzetten, maar ze moeten wel voorzichtiger zijn.

Doorgangshuizen en kinderpensions

Naast deze onderduikplekken bij gezinnen maken de Pro Juventute medewerkers veel gebruik van het bestaande netwerk van niet-Joodse tehuizen om Joodse kinderen te verstoppen. Hierboven werd al het jongenstehuis in Hillegom genoemd, dat in 1943 extra door Pro Juventute Amsterdam geopend wordt met de bedoeling kinderen te laten onderduiken. Ook in de tehuizen Saluti Juventutis en Het Witte Paard in Hilversum zitten ondergedoken kinderen.

Margreet en Vica hebben via hun moeder en hun broer Arie in Utrecht ook contact met het verzet daar. Waarschijnlijk brengen ze ook kinderen onder in een doorgangshuis in Utrecht, de buurtcrèche Kindjeshaven van Truitje van Lier. Bert Jan Flim schrijft in Omdat hun hart sprak, dat in deze crèche niet alleen Joodse kinderen terecht komen via het Utrechts Kindercomité maar dat ook een communistische verzetsgroep uit Amsterdam hier kinderen naartoe stuurt: (94) “Wanneer er een tekort was aan adressen, zochten de studenten hun toevlucht tot tijdelijke opvangadressen: de zogenaamde doorgangshuizen.” (95) Ook het doorgangshuis van Kees Chardon in Delft werd al genoemd. Chardon woont op de Spoorsingel 28 in Delft en Joodse kinderen blijven hier een paar dagen tot er een permanent onderduikadres gevonden is.

Plaquette op het woonhuis van Chardon, die honderden onderduikers hielp maar de oorlog niet overleefde.

Er zijn nog veel meer van dergelijke adressen waar Vica, Margreet en andere illegale werkers rond het Nieuwe Suikerhofje Joodse kinderen -soms tijdelijk- onderbrengen.

  • De Viersprong in Driebergen (Utrecht)

Voor dit kindertehuis in Driebergen bestaat een duidelijke link met de verzorgingsgroep van Vica Taselaar. Vica brengt hier namelijk de twee Joodse broertjes Bernard en Joseph Waagenaar onder. Vica werkt in het verzet vaak samen met Remmert Aten (1895-1984), een houthandelaar uit Zaandam. (96) Via via brengt een Joods tandartsgezin uit Amsterdam-Zuid in de loop van 1942 hun jongste zoontje Karel Daniel Waagenaar (1939) onder bij Remmert, zijn vrouw Margaretha Hoekstra en dochter Marion in Zaandam. Om het “logeren” bij volkomen vreemde mensen voor de kleine Karel wat makkelijker te maken is zijn broertje Bernard, geboren in 1936, er de eerste twee weken ook bij. (97)

Remmert Aten

Daarna gaat Bernard terug naar zijn ouders, Anna Waagenaar-Bakker (1904) en Karel Elias Waagenaar (1906), en oudere broertje Joseph (1934). Nu moet er een onderduikplek voor Bernard en Joseph gevonden worden. Remmert neemt hiervoor contact op met Vica, die haar netwerk gebruikt om een plek voor de twee oudste Waagenaar broertjes te vinden. Hun moeder vertelt in een brief uit 1964: “Mijn twee andere jongens, op ‘t moment van onderduik 6 en 7 jaar oud, had ik aan een andere, voor mij vreemde vrouw (die later bleek Mej. Tazelaar uit Utrecht te zijn) die tot een ondergrondse organisatie behoorde, meegegeven.” (98)

Joseph en Bernard worden vervolgens naar kindertehuis De Viersprong in Driebergen gebracht. (99) Dit kinderpension voor stadse bleekneusjes was vanaf 1935 gevestigd op de Arnhemsebovenweg 40. Twee gediplomeerde verpleegsters, Wilhelmina (Mien) Deenik (1893-1976) en Susanna Elisabeth (Suus) Dermout (1889-1979), geven in de villa met twaalf kamers en twee badkamers onderdak aan ongeveer dertig kinderen. Of hier ook voogdijkinderen van Pro Juventute bij zijn is niet bekend.

Mien Deenik en Suus Dermout

Volgens een voormalig tehuiskind waren de twee leidsters behoorlijk streng (100), vooral zuster Dermout. (101) Wel kunnen de kinderen buitenspelen in de tuin en wordt er ‘s avonds voorgelezen of muziek gemaakt.

Tijdens de bezetting duiken er naast de al aanwezige niet-Joodse kinderen vijftien Joodse kinderen uit negen Joodse gezinnen onder in De Viersprong. (102) Met valse papieren gaan deze kinderen door voor half-Joods. De zusters Dermout en Deenik zeggen hierover: “Wij mochten wel half Joodse kinderen zodoende hadden wij vele papieren vervalst, doch dit was een publiek geheim in Driebergen. Van de SD wisten zij hier echter niets van“. De Joodse kinderen kunnen op die manier naar buiten en gaan ook gewoon naar school. Half-Joodse kinderen worden niet vervolgd. (103)

Leidster Suus Dermout heeft blijkbaar goed contact met de NSB-burgemeester van Driebergen, W.M. Tonnon, die sinds juni 1943 in ambt is. Tonnon was geen fanatieke nazi en wordt na de oorlog omschreven als “wel fout maar niet slecht”. (104)

Toch komt de Sicherheitsdienst de ondergedoken kinderen op het spoor. Op 6 januari 1944 vallen vier SD-mannen De Viersprong binnen. Dit zijn Nederlandse SD’ers en Jodenjagers van het Bureau Joodse Zaken in Amsterdam: de uitermate wrede Pieter Schaap (1902-1949), die na de oorlog de doodstraf krijgt, Douwe Capelle (1910-1989), die zijn collaboratie met twintig jaar gevangenis bekoopt, Klaas Cornelis Nap (1914-1976), in 1948 tot vijftien jaar gevangenis veroordeeld, en een vierde onbekende SD’er. (105)

In deze villa aan de Arnhemsebovenweg 40 in Driebergen zit vanaf 1935 tot ongeveer 1955 het kinderpension De Viersprong

De politiemannen scheiden de Joodse kinderen van de niet-Joodse. Één van de niet-Joodse kinderen geeft heel veel later een ooggetuigenverslag van deze traumatische gebeurtenis. (106) De mannen gaan in een achterkamer aan tafel zitten en laten de zusters Dermout en Deenik de Joodse kinderen rechts van hen tegen de muur zetten. Niet-Joodse links. De SD-er Pieter Schaap zegt in een na-oorlogs verhoor dat de kinderen geen persoonsbewijzen hebben omdat ze allemaal onder de vijftien jaar zijn, maar wel andere documenten, bijvoorbeeld voogdijpapieren. Volgens hem waren die papieren duidelijk als vervalst te herkennen. Hij geeft ook toe dat hij en zijn collega’s de kinderen verhoren om hun echte namen te weten te komen. In een vrachtauto worden de vijftien Joodse kinderen en de twee leidsters naar Amsterdam gebracht. Chauffeur van de auto is een Nederlandse wachtmeester van de marechaussee uit Driebergen, Gerrit Engel van Ooijen (1902-1965). Hij en Pieter Schaap zijn even oud en kennen elkaar al sinds beginjaren ’30 toen ze allebei in Amsterdam werkten. Één SD-man rijdt mee in de vrachtauto. De andere drie gaan met hun eigen dienstauto terug naar Amsterdam. (107)

Volgens meerdere verzetsmensen en onderduikgevers uit Driebergen was wachtmeester van Ooijen lid van de NSB en maakte hij jacht op ondergedoken Joden. (108) Maar verantwoordelijk voor het verraad van de Joodse kinderen in De Viersprong is volgens Pieter Schaap de Joodse V-man Philip Nort (1895-1944). (109) Deze in Den Bosch geboren Amsterdamse marktkoopman begint tijdens de bezetting in leegstaande panden in te breken. Als hij hiervoor opgepakt wordt, gaat hij om aan deportatie te ontkomen als V-man voor de SD in Amsterdam en Den Haag werken. Hij spoort overal in Nederland zwarthandelaars en Joodse onderduikers op en krijgt een premie voor het aanbrengen plus een bepaald percentage van in beslag genomen goederen of bezittingen. (110) Schaap vertelt in zijn naoorlogse verhoor niet hoe V-man Nort op het spoor van De Viersprong kwam.

De vijftien kinderen uit De Viersprong slapen donderdagnacht op het Hoofdbureau van Politie in Amsterdam. De meeste kinderen zijn ongeveer de leeftijd van de broertjes Joseph en Bernard Waagenaar, die dan zeven en negen zijn. De dertienjarige Keetje van Zanten uit Rotterdam is de oudste. Hansje Wallig, net geen twee, de jongste. De volgende dag worden ze opgesloten in de gevangenis aan de Weteringschans waar ze bijna een week blijven. (111)

De zusters Dermout en Deenik blijven de eerste nacht bij de kinderen maar mogen op voorspraak van wachtmeester van Ooijen de volgende dag naar huis en worden niet vervolgd. Normaal staat er op het helpen van Joden maandenlange gevangenisstraf, vaak in Kamp Vught. (112)

Toevallig is Marion Aten, de dochter van de Zaanse houthandelaar en verzetsman Remmert Aten, op bezoek in Wageningen op het onderduikadres van de ouders Waagenaar. Ze krijgen daar telefonisch het bericht van de inval in De Viersprong. De Waagenaars gaan met Marion mee naar Zaandam in de hoop dat hun twee oudste kinderen nog bevrijd kunnen worden. (113)

Van de meeste Joodse kinderen uit De Viersprong zijn de ouders op dat moment al gedeporteerd maar behalve de ouders Waagenaar zijn ook de moeder van Elvire en Georges Baum, de ouders van de twee zusjes van den Bergh en die van Paul Igor François Lewin in onderduik. Jolan Fried Baum, de moeder van Elvire en Georges, wil zichzelf aangeven in de hoop haar kinderen te redden en moet door haar Haagse onderduikfamilie tegengehouden worden. (114)

Er is in verzetskringen overleg om een aantal kinderen te bevrijden als ze op het station in Amsterdam in de trein naar Westerbork gaan. (115) Vica Taselaar is op dit moment weer vrij uit Vught, waar ze tot 13 november 1943 gevangen zat. Zij is betrokken bij een plan om de jongetjes Waagenaar en mogelijk ook nog andere kinderen te bevrijden. Via contacten in de gevangenis komt de verzetsgroep achter de datum waarop de kinderen van Amsterdam naar Westerbork gebracht worden, namelijk woensdag 12 januari. Behalve de vijftien kinderen uit De Viersprong zijn er nog meer dan honderd andere Joodse mensen die die dag met deze trein vanaf Amsterdam naar Westerbork gaan.

Volgens Marion Aten zijn haar vader Remmert en de ouders Waagenaar naar het Centraal Station in Amsterdam gegaan om te proberen Bernard en Joseph te redden, maar waren ze te laat. De trein was al weg. (116)

De verzetsman Jo Elsendoorn, die vanaf eind 1943 tot eind april 1944 in Vica’s woning in het Nieuwe Suikerhofje ondergedoken is vertelt: “Avica Taselaar, die mijn hospita was als zij niet in Utrecht verbleef, stelde voor om het wegvoeren via het Muiderpoortstation van joodse kinderen naar Westerbork, te verhinderen (…). Er kwam een plan.” (117) Dit verwijst waarschijnlijk ook naar de geplande bevrijding van de kinderen die op 6 januari 1944 uit De Viersprong gehaald werden.

Alle kinderen komen in Westerbork in barak 35. Dat is de weeshuisbarak. Er zijn slaapzalen, een ziekenzaal en een eigen keuken. Een van de vijftien kinderen, de vijfjarige Elvire Baum, sterft hier op 22 januari aan TBC. De meeste kinderen gaat op 25 januari op transport naar Auschwitz, de broertjes Waagenaar zijn daarbij. Een tweede groepje op 8 februari. (118) Alle veertien kinderen worden in Auschwitz vermoord.

Ziekenzaal in barak 35 in Kamp Westerbork

Karel Waagenaar, de jongste Waagenaar zoon, die nog steeds bij de Atens in Zaandam ondergedoken zit, wordt na dit drama met zijn ouders herenigd op hun onderduikadres in Wageningen. Als het front naderbij komt wordt het daar te gevaarlijk en duikt het gezin Waagenaar onder in Bennekom, waarschijnlijk bij Piet Schoorl (1903-1980) en Annie Schoorl-Borst (1908-1995) die op hun woon- en op hun werkadres in Bennekom tientallen mensen onderdak bieden. (119) Karel Waagenaar en zijn ouders overleven de oorlog.

  • Kinderhuis Colson in Amsterdam

Dit tehuis wordt in de kring rond het Nieuwe Suikerhofje vaak gebruikt voor tijdelijke onderduik. Zij noemen het het tehuis van de “moeder van Colson”. Colson is Johan Lodewijk Thadeus (Joop) Colson (1901-1966), een bekende fotograaf in Amsterdam die de stadhuisfotografie doet (veel huwelijksfoto’s) met een studio op de Oudezijds Voorburgwal. Deze “anarchistische vrijbuiter” (120) die met meerdere mensen op het hofje samenwerkt, bespreek ik verder in verbinding met Robert (Bob) Hanf, die in 1943 onderduikt op het Nieuwe Suikerhofje. (Zie het artikel over de inval van de SD in april 1944 op deze website)

Karel Louis de Vries (1918-2008), een student die samenwerkt met Margreet en tegelijk met haar op 19 maart 1943 in haar woning door de SD uit Rotterdam opgepakt wordt, zegt over dit tehuis: “Het woonhuis van zijn (Joop Colsons) moeder (…) was voor onze groepen een zeer gevaarlijk maar hoog gewaardeerd adres omdat men daar op ieder uur van de dag joodse kinderen tijdelijk kon parkeren. Dan nam je wel de verplichting op je om ze weer op te halen, want het was voornamelijk een doorgangshuis.” (121)

De leidster van dit kindertehuis voor wezen, zwakbegaafden en moeilijk opvoedbare kinderen aan de Johannes Verhulststraat 45 in Amsterdam-Zuid is Josefina Christina Luisinda (Toos/Christina) Timmer, (1875-1952). Ze is drie keer getrouwd en drie keer gescheiden en gebruikt in de jaren veertig de achternaam van haar eerste man, François Joseph Marie Colson, een schatrijke magnetiseur die ook wel de wonderdokter van Ginneken genoemd wordt. Met hem heeft ze twee zonen. De al genoemde Joop trouwt in 1930 met Alida van Ingen (1904-1965), een onderwijzeres en AJC-leidster.

Toos Colson-Timmer

De twee andere ex-echtgenoten van Toos Timmer-Colson zijn Hendrik Andreas Koomans en Harm Kolthek, respectievelijk christensocialist en revolutionair socialist. Ook Toos is voornamelijk actief in socialistische kringen. Ze is geboren op Curaçao, waar ze ook eerste ervaringen als onderwijzeres opdoet. Tijdens de Eerste Wereldoorlog zet ze zich in Nederland in voor pacifistische organisaties en zegt: “Ik kan mijn jongens niet afstaan aan het leger, dat hen zal opleiden tot moordenaars van hunne broeders”. (122) Ze is geïnteresseerd in de positie van vrouwen en in de opvoeding van kinderen in anti-militaristische zin.

In 1933 verhuist ze naar Amsterdam waar ze een kindertehuis begint dat ze Kindertehuis Colson noemt. Vanaf 1935 zit dit tehuis in de Johannes Verhulststraat. Ze wil dat in haar huis een gezin en geen instelling is gehuisvest. Over dit gezin schrijft ze onder de naam Risoti een column “Ik en Mijn Kinderen” op de pagina voor de vrouw in het Nieuwsblad van het Noorden. De teneur van haar columns en lezingen is vaak dat een probleemkind zo is omdat het problematische ouders heeft. Een voor die tijd modern inzicht dat Jaap Koekebakker ook uitwerkt in zijn in 1941 geschreven dissertatie. In 1940 en 1941 schrijft Colson-Timmer nog regelmatig in het Nieuwsblad van het Noorden, in 1942 stuurt ze elf inzendingen. In 1943 schrijft ze alleen met Oud en Nieuw. Daarna stopt ze met schrijven tot na de bevrijding.

Aan het begin van de oorlog geeft ze ook een paar drukbezochte lezingen in Groningen, waar haar wekelijkse column door veel vrouwen gelezen wordt. “In tijden als deze wordt van allen doch in het bijzonder van de huisvrouw en moeder het alleruiterste gevraagd”, spreekt ze haar publiek toe. Voor haar “leerrijke causerie” krijgt ze twee Groninger koeken. (123) Waarschijnlijk kan dan nog ieder kind in het tehuis een plakje koek krijgen. Ze heeft op dat moment zo’n vijfentwintig kinderen onder haar hoede. In de loop van 1942 komen er Joodse onderduikkinderen bij en verdubbelt het aantal kinderen bijna tot vijfenveertig.

In de zomer van 1942 (als de razzia’s in Amsterdam beginnen) vindt haar zoon Joop een huis aan het IJsselmeer te huur. Ze gaat daar naartoe met haar kinderen en veel Joodse ouders willen hun kinderen ook meegeven, “zodat ons gezin heel wat extra-leden telt”. Ze vervolgt: “Het is hier stil en rustig, ver buiten de grote stad, met al zijn leed en strijd”. (124) In 1942 schrijft ze nog enigszins regelmatig in het Nieuwsblad van het Noorden en een paar kinderen die ze beschrijft, o.a. Sascha en Mary blijken na de oorlog Joods te zijn. Ze schrijft over al haar kinderen met veel warmte.

Een Joods kind met verbindingen naar de verzetsmensen op het Nieuwe Suikerhofje dat hier tijdelijk onderduikt is Jeannette Stodel, geboren in 1941. Ze gaat daarna naar onderduikadressen in Haarlem en Lisse. Haar ouders Nathan Stodel (1911-1999) en Elisabeth Stodel-van de Kar (1912-1989) vinden met de hulp van verzetsman Piet Laroo (1911-1944) van de verzetsgroep Duller een onderduikplek in Rotterdam. Margreet Taselaar, de zus van Vica, woont in de oorlog op hetzelfde adres als Laroo en werkt mee in de groep Duller. Het gezin Stodel woont na de oorlog op de Prinsengracht 72, het adres van Britta Hudig, die tijdens de oorlog in de verzetskring rond het Nieuwe Suikerhofje zit. (125)

Ook Betty Polak, geboren in 1919, zit een tijdje in dit tehuis ondergedoken. Zij en haar man Philip waren allebei begonnen met een Palestina-opleiding. Ook werken ze om een Sperre te krijgen een tijdje in de tuin van het Apeldoornsche Bos. Ze gaan voor de ontruiming van het Apeldoornsche Bos weg en duiken apart van elkaar onder. Betty is eerst op twee boerderijen waar de boeren opdringerig worden. In het kindertehuis Colson waar ze vervolgens terecht komt, weet alleen directrice Colson-Timmer dat ze Joods is. Voor alle anderen is ze de Rooms-katholieke Jo Musch, die voor de katholieke kinderen zorgt en ook met hen naar de kerk gaat. Ze vindt het onderduiken in Amsterdam gevaarlijk omdat ze daar opgegroeid is en bang is dat mensen haar herkennen. Als de kinderen in het tehuis regelmatig een rijmpje zingen over “Jo-Joodje” duikt ze onder op de Stadhouderskade bij de familie Althoff, nog steeds als Jo Musch. In dit gezin zorgt ze voor de baby. (126)

Net als in de bovengenoemde kindertehuizen wordt ook Kindertehuis Colson meerdere malen door de Duitsers doorzocht: “Ons huis stond al heel gauw bekend als Duits-vijandig, als onbetrouwbaar. En het gevolg was talloze nachtelijke invallen, met 10 à 12 man, die met revolver in de vuist binnendrongen, de kinderen, tot de babies toe, uit bed haalden, om te zoeken naar verborgen Joodse kinderen. En wij hadden er toen twee en twintig”, schrijft directrice Colson-Timmer. (127)

Ze heeft naast Joodse onderduikkinderen ook vier kinderen in huis die officieel als Joods geregistreerd staan en die worden opgehaald: “En ik zie weer voor mij die vreselijke dag, 18 februari drie jaar geleden (1943, A.B.). Ons huis vol Duitse uniformen van het Doodskoppen-regiment. ‘n Hollandse dokter met Duits uniform is hun leider. Overal zitten ze, overal. En ze schreeuwen en tieren. Doodangstige kinderen vliegen huilend naar alle kanten. Later vinden wij na lang zoeken een klein meisje terug in – de wasmand. Eindelijk kan ik verstaan wat de onmensen willen. Ze komen vier, van wat wij noemen wettige Joodse kinderen halen. Het zijn kinderen, door de Geneeskundigen Dienst bij ons geplaatst, daar dus ingeschreven en officieel bij de Duitse instanties bekend. Er is geen redding.” Sascha van acht, Nico van negen en twee kleinere kinderen moeten mee. “Ik heb ze moeten zien wegvoeren”, zegt Colson-Timmer over deze vreselijke dag. (128)

Na verraad “van een volwassene, die heel kort bij ons was – en o schande, van een uit het Noorden” en honger; “vijf en veertig kinderen voor wie je geen eten genoeg hebt”, (129) komt eindelijk de bevrijding. Na de oorlog vertelt Colson-Timmer wat meer over de Joodse kinderen die bij haar overleefd hebben. Mary Meijer, onderduiknaam Loef, is rond 1938, als pasgeboren baby al een tijdje in haar tehuis omdat haar uit Duitsland gevluchte Joodse ouders bijna niet rond kunnen komen van het kleine confectiebedrijf dat ze opgezet hebben in Nederland. Later komt Mary kort voor een razzia waarbij haar ouders opgepakt worden weer terug. Na de oorlog is ze wees en blijft aan de familie Colson verbonden (130) Yvonne van drie is halfwees, haar moeder van 24 is vergast en van Tineke van twee is de vader vermoord. (131)

  • Zuster Ooms in Rijswijk (Zuid-Holland)

Betty Spaander brengt hier Sister van Bloeme en Elsje van Praag naartoe. Zie hierboven.

Op de Yad Vashem onderscheiding van 1980 wordt geen voornaam of geboortedatum genoemd, alleen “nurse Ooms”. (132) Mogelijk is dit een AJC contact uit het netwerk van Piet Laroo. Er is namelijk ook een Yad Vashem onderscheiding voor een Amsterdams echtpaar Ooms (voornamen onbekend), ook uit 1980. (133) Zij geven in augustus 1942 een tijdje onderdak aan een joodse kennis uit hun AJC-tijd, Miep Lakmaker (1922-1986). Haar vader, Philip Lakmaker (1895) heeft een marktkaart, hij handelt met fruit. Hij kent dus waarschijnlijk Piet Laroo, die als ambtenaar de markten controleert en in hetzelfde huis woont als Betty Spaander.

  • Onder ’t Stroodak in Huizen (Noord-Holland)
Kindertehuis Onder ’t Stroodak

Dit is een vrijzinnig christelijk (protestant) tehuis van Pro Juventute aan de Naarderstraat 192 in Huizen. (134) Het staat van 1937 tot 1951 onder leiding van twee vrouwen, Cecilia/Celia Constantia Wolfswinkel (1893-1951) en Geertrui Elisabeth Tobias (1877-1971), die door de kinderen tante Dik en tante Bep worden genoemd. In de online beeldbank van het NIOD zijn elf foto’s van dit tehuis en de kinderen die er wonen te vinden. Volgens het bijschrift zitten er tijdens de bezetting veel Joodse kinderen ondergedoken. (135)

Tante Dik en tante Bep
  • Tehuis voor jongens in Hillegom (Zuid-Holland)

Bijzonder is een Pro Juventute jongenstehuis in Hillegom dat door Jaap Koekebakker en Henk Stouten opgericht wordt in 1943 met de bedoeling er (Joodse) jongens te laten onderduiken. Het bestaat maar twee jaar, in 1945 wordt het weer gesloten. Over dit tehuis is weinig te vinden omdat het relevante Pro Juventute archief nog niet openbaar is. Waarschijnlijk wordt Hillegom als standplaats uitgezocht omdat de politie daar “goed” is. Alle Hillegomse agenten zitten in het verzet. Henk Stouten verhuist in 1943 naar Groningen maar Jaap Koekebakker en andere Amsterdamse Pro Juventute medewerkers brengen hier regelmatig onderduikers onder, Joodse jongens of jongens die niet in Duitsland tewerkgesteld willen worden.

Jaap Koekebakker vertelt in 1979 over een Joodse jongen die een tijdje in dit tehuis in Hillegom zit. Deze jongen maakt het wel erg bont en vertrekt daarna naar het buitenland. De jongen wordt door Koekebakker niet met naam genoemd: “Mijn verhaal slaat op een 15- tot 19-jarige jongen, te slim voor deze wereld en niet te temmen. Als een van de weinigen slaagde hij er in uit een Pools concentratiekamp te ontsnappen; hij bracht het tot Bremen, werd daar opgepakt en omdat de politie zijn verhaal geloofde, dat hij van huis was weggelopen over de Nederlandse grens gezet! Zo zat hij alweer bij zijn ouders ondergedoken, toen de grote razzia’s in Amsterdam begonnen. Het lukte hem onder te duiken in een illegaal kindertehuis in Hillegom, maar daar begon de ellende met hem pas echt. Tenslotte maakte hij het in het dorp en bij zijn bazen zo bont, dat de overigens betrouwbare politie dreigde het hele kinderhuis op te doeken. Menachem Pinkhof werd om advies gevraagd. Waar met hem heen? Omdat hij voor elke onderduikomgeving een te groot risico betekende, stelde deze voor, hem, hoewel nog jong, naar Frankrijk mee te nemen (Atlantik Wall). Zo ging hij, voorzien van nieuwe papieren, onder Menachems geleide op weg naar Parijs. De treinreis met zo’n ploeg, die Menachem al ettelijke malen gemaakt had, verliep zonder ongelukken, maar in het zicht van de haven dreigde de hele ploeg te stranden. Menachem had ze in een cafeetje bij het Gare du Nord geparkeerd terwijl hij zelf op weg ging om de aanstellingspapieren verder in orde te maken. Gewapend hiermee kwam hij terug bij het café maar… weg was de groep. De Franse politie had bij een razzia in deze verdachte omgeving het hele gezelschap opgepakt en meegenomen naar het politiebureau. Menachem, zelf natuurlijk altijd kwetsbaar, bedacht zich geen ogenblik. Gewapend met zijn net verworven ‘Arbeitsschein’ stevende hij het bewuste bureau binnen. Hij dreigde zijn Duitse opdrachtgever erbij te halen als zijn ploeg niet onmiddellijk weer werd vrijgelaten. Zo kon hij na een ogenblik de hele ploeg, onze pupil incluis, behouden op de trein naar de ‘Westwall’ zetten. Dit was Menachem op zijn best.”

Koekebakker vertelt ook nog hoe het verder ging met de levenslustige jongen: “Lang heeft de onze het niet uitgehouden. Later werd hij in Zuid-Frankrijk gesignaleerd. En aan het einde van de oorlog voer hij als lichtmatroos op een patrouilleboot van de …Kriegsmarine! Maar niemand wist daarvan toen hij, kort na de oorlog, in Amsterdam opdook.” (136)

Hierboven werd al kort aangestipt dat de Westerweelgroep na verloop van tijd de mogelijkheid heeft om mensen uit Westerbork te laten ontsnappen. Bovendien lukt het de groep ook om -na een mislukte vluchtpoging naar België met een verraderlijke passeur die aan acht Palestina-pioniers het leven kost- op eigen houtje een vluchtroute naar Frankrijk en Spanje op te zetten met officieel in Parijs aangevraagde reispapieren (op valse persoonsbewijzen) voor arbeiders aan de Antlantikwall, de Duitse verdedigingslinie in Frankrijk. Met die papieren kunnen Nederlandse arbeiders met de trein over de Belgische en Franse grens reizen om naar hun werk in Frankrijk te gaan. De Westerweel-groep gebruikt deze naar Nederland teruggesmokkelde documenten om groepjes pioniers naar Frankrijk te brengen. Van daaruit kunnen ze te voet over de Pyreneeën naar Spanje. Uiteindelijk bereiken er zo’n honderdveertig Palestina-pioniers Frankrijk of Spanje, waaronder Lodi Cohen, die in Het Witte Paard ondergedoken zat en die zelfs doorreist naar Palestina. In het hierboven beschreven verhaal van Jaap Koekebakker over de ondernemende Joodse jongen wordt ook beschreven hoe deze vluchtroute werkte.

Vught

Over de verzetsdaden van Vica en Margreet Taselaar is tot nu toe heel weinig bekend. Ook het bovenstaande verhaal is onvolledig. De twee zussen zoeken na de oorlog geen publiciteit. Hun vroege verzet -en het feit dat ze al zo vroeg beginnen is op zich al bijzonder- organiseren ze zelf. Er zijn lijnen naar het Haarlems en Zaandams verzet, de Westerweel-groep, het Utrechts Kindercomité en het groepje van Pro Juventute rond Jaap Koekebakker.

Karel Louis de Vries (1918-2008), een student die in 1942 voor Margreet illegaal werk doet, treedt na de oorlog meer naar buiten, waardoor het lijkt alsof Margreet en Vica alleen maar koeriersters zijn voor de in 1944 o.a. door Karel de Vries opgezette verzetskoeriersdienst Rolls Royce. (137) Hun vroege verzet wordt in de literatuur nauwelijks genoemd. Omdat het laatste oorlogsjaar zo dramatisch is (honger, standrechtelijke executies, represailles, spoorwegstaking) domineert dit vaak in de oorlogsverhalen ten koste van het vroege (verzorgings)verzet.

Vica en Margreet worden geboren aan het einde van de eerste feministische golf (1870-1920), waarin gelijke onderwijskansen en algemeen kiesrecht voor vrouwen bevochten worden. Als jonge, ongetrouwde, werkende, stadse vrouwen zitten ze allebei min of meer fulltime in het verzet. Vica neemt eind 1941 ontslag en begeeft zich volledig in de illegaliteit, (138) Margreet gebruikt haar werk bij Pro Juventute als dekmantel om Joodse kinderen en jongeren te laten onderduiken. Allebei wonen ze vanaf begin 1942 op een adres waar alle overige bewoners ook illegaal werk doen. Het Nieuwe Suikerhofje voor Vica, Herengracht 175 voor Margreet. De Taselaars zijn een verzetsfamilie, moeder Maria (Bibi) Taselaar-Selckmann en broer Arie hebben in hun Utrechtse pension ook talloze onderduikers en de Amsterdamse en Utrechtse familieleden helpen elkaar over en weer met vervalsingen en onderduikadressen.

Margreet wordt op 19 maart 1943 door de Rotterdamse SD gearresteerd. Omdat de Amsterdamse SD in verband met de eerdere aanslag op het bevolkingsregister op 2 april 1943 een inval doet op het Nieuwe Suikerhofje en iedereen daar arresteert, belandt Vica in een Amsterdamse cel. Beide vrouwen komen in kamp Vught terecht. Vica komt als eerste vrij en gaat onmiddellijk en zo mogelijk nog fanatieker vanuit het Nieuwe Suikerhofje door in de illegaliteit.

NOTEN

  1. Van de 3500 kinderen die onderdoken werden er ongeveer 1100 geholpen door vier studentengroepen. Dit zijn de Naamloze Vennootschap (NV) in Amsterdam, De Trouw-groep in Amsterdam, het Utrechts Kindercomité (UKC) dat samenwerkte met de Amsterdamse Studentengroep (ASG).
  2. Marjoke Rietveld-van Wingerden, Kinderbescherming in oorlogstijd: voogdijvereniging Tot Steun, 2 december 2019.
  3. Jan-Paul Verkaik, Voor de jeugd van tegenwoordig. Kinderbescherming en jeugdhulpverlening door Pro Juventute in Amsterdam 1896-1994, Utrecht 1996, p. 61-62.
  4. Idem, p. 62
  5. Rotterdamsch Nieuwsblad 12-6-1941.
  6. J. Koekebakker: Onze kinderbescherming in oorlog en vrede (z.j.), p. 23, 25.
  7. M.J. Rietveld-Van Wingerden, Kinderbescherming in oorlogstijd: voogdijvereniging Tot Steun, 2 dec 2019. Net als in Jan-Paul Verkaik, “Voor de jeugd van tegenwoordig”, wordt in dit artikel ingegaan op verschillende moeilijkheden van jeugdzorg in oorlogstijd (bijv. gevorderde scholen, meisjes die omgang hebben met Duitse soldaten, jongens en de Arbeitseinsatz, NSB-pleeggezinnen, door de bezetter in beslag genomen tehuizen). Het is opmerkelijk dat het thema onderduik en het lot van Joodse kinderen niet genoemd worden.
    In een radiointerview met Jan-Paul Verkaik uit 1996 https://www.vpro.nl/programmas/ovt/speel~POMS_VPRO_789300~ovt~.html
    vraagt de interviewer Paul van der Gaag uitdrukkelijk naar het laten onderduiken van Joodse kinderen in Pro Juventute pleeggezinnen, die volgens Verkaik vaak in het oosten van het land waren. Verkaik vertelt wat over stadskinderen die in de Hongerwinter naar het platteland gaan omdat daar meer eten is, maar zegt niets over onderduiken.
  8. Verkaik, De jeugd van tegenwoordig, p. 62-63.
  9. Leeuwarder Koerier, 30 september 1946.
  10. Stadsarchief Rotterdam, 760: Vereniging, later Stichting Pro Juventute. 1.1. De organisatie, ontwikkeling en taken. “In de Tweede Wereldoorlog moest Pro Juventute een groot deel van de activiteiten stoppen”.
  11. Zie de Yad Vashem onderscheidingen van Jacob Koekebakker en Leo van der Hulst op https://righteous.yadvashem.org/
  12. Betty werkt in de oorlog als niet-Joodse niet meer bij de Bergstichting. Het is niet helemaal zeker dat ze bij Pro Juventute werkt. Op Betty’s archiefkaart bij het SAA (Elizabeth Nancy Spaander) staat bij haar beroep opvoed. Ambtenaar. Dat verwijst naar haar werk bij de Bergstichting.
    SAA-5443 Inventaris van het Archief van het Wetenschappelijk Comité van Toezicht op het Onderzoek naar Amsterdamse Panden die een Belangrijke Rol in het Verzet 1940-1945 Hebben Gespeeld (Begeleidingscommissie van Tellingen)
    3-30 (Verzetsstrijders voortgekomen uit de Arbeiders Jeugdcentrale AJC). Scan 20. “Op de eerste etage woonden Margreet Taselaar en Bettie Spaander, beiden maatschappelijk werkster bij de gemeente”. Hieruit zouden we kunnen opmaken dat Margreet en Betty hetzelfde werk doen.
  13. Beknopt historisch verslag van de werkzaamheden van Groep 2000 door Jacoba van Tongeren, online via bibliotheek NIOD.
  14. Verkaik, De jeugd van tegenwoordig, p. 63.
  15. https://jacobavantongeren.nl/leon-marie-van-der-hulst/ en https://jacobavantongeren.nl/henriette-cornelia-wichers-hoeth/ zie ook: Beknopt historisch verslag van de werkzaamheden van Groep 2000 door Jacoba van Tongeren, online via bibliotheek NIOD.
  16. Stadsarchief Amsterdam, Inventaris van het Archief van de Vereniging Pro Juventute 181-1.2.-35 Indicateur 19 mei 1943-26 mei 1944.
    Op 19.5.43 Brief aan Sicherheitspolizei: “Mag Mej. W. Hoeth Mej. M.A.J. Taselaar bezoeken i.v.m. overname gezinsvoogdij”. Op 23.5.43 nog een keer een verzoek.
  17. https://www.geni.com/projects/Groep-2000/38902
  18. https://righteous.yadvashem.org/ Leo van der Hulst
    Ghetto Fighters House Archives Holland Section, Jaap Koekebakker, catalog nr. 291.
  19. http://www.struikelsteentjes-maastricht.nl/uimg/struikelsteentjes/b84561_att-biografie-oskar-osias-pinkas-gellert_nl.pdf
  20. Dit is familie Albert (1896) en Emma (1895) Birnbaum-Meyer met drie kinderen. Samuel Arthur (1934) sterft met zijn ouders in Auschwitz. De twee dochters overleven dit concentratiekamp. Voor de familie Lambooij zie: Drs. G.C. Hovingh, overzicht van predikanten die joden hielpen en https://righteous.yadvashem.org/
    Lambooy, Pieter Johannes & Anna Magdalena (Verhoef).
  21. SAA Politierapporten ’40-’45. (Jacobus Christiaan van de Montel)
  22. https://www.joodsamsterdam.nl/louise-de-montel/
  23. Sytze van der Zee, Vogelvrij. De jacht op de Joodse onderduiker, Amsterdam 2010.
  24. Bij dezelfde overval bij de familie van de Montel in de Ruyschstraat 60 wordt ook Antonius Nicolaas de Wit (1921) uit Hilversum (Marconistraat 94) opgepakt. (SAA Politierapporten ’40-’45) Hij is niet Joods en onderduiken om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen begint pas in mei 1943. Mogelijk loopt er van hem een lijn naar de Lambooijs in Hilversum, waar Oskars broer en zus ondergedoken zitten.
  25. https://righteous.yadvashem.org/ Leo van der Hulst
  26. Ook op deze archiefkaart die in 2020 openbaar werd is groot “VALSCH” geschreven. Hanna Neubauer moet doen of ze in Mönchen-Gladbach geboren is en vanuit Tilburg naar Amsterdam verhuisd is. Haar geboortedatum is in het echt 31 augustus 1920 en dat blijft ook zo in haar valse PB, zodat ze zo min mogelijk hoeft te liegen bij een controle. Haar vader heet Jakob Hooijen (haar echte vader heet ook Jakob) en ook de naam van haar moeder is zoveel mogelijk hetzelfde (Racy in het echt, Rosalia op het valse persoonsbewijs).
  27. A.P.M. Cammaert, Het verborgen front. Geschiedenis van de georganiseerde illegaliteit in de provincie Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog, Proefschrift Groningen 1994, p. 427.
    Peter de Waard, Schoonheid achter de schermen. Een oorlogsgeschiedenis, Amsterdam 2014.
  28. https://righteous.yadvashem.org/
    Lambooy, Pieter Johannes & Anna Magdalena (Verhoef).
  29. Peter de Waard, Schoonheid achter de schermen. Een oorlogsgeschiedenis, Amsterdam 2014.
  30. http://www.leipzig-lese.de Jakob Neubauer (1895-1945) door Prof. Dr. habil. Gerald Wiemers, d.d. 25.5.2020.
  31. https://righteous.yadvashem.org/ Leo van der Hulst
    Dit is de familie Karthaus-van Halteren. Zie https://righteous.yadvashem.org/
    Karthaus, Catharina Joanna Rosa (van Halteren).
  32. https://righteous.yadvashem.org/ Leo van der Hulst
  33. https://righteous.yadvashem.org/Jacob Koekebakker
  34. De documenten hierover in het Stadsarchief Amsterdam zijn gesloten tot 2050. 181: Inventaris van het Archief van de Vereniging Pro Juventute. 2.2.1.2.1.-227 Van en aan Jongenshuis Hillegom, 1943-1945.
  35. De Hillegommer, 23 mei 2017.
  36. Een zekere E. Spreeuw. Zie: https://ilibrariana.wordpress.com/2012/02/06/adrianus-a-van-amerongen-1902-2001-als-verzetsman/
  37. Groninger Archieven-2183-Systeemkaarten van verzetsbetrokkenen (OVCG)-Henk Stouten
  38. Over zijn ervaringen hiermee schrijft hij in 1986 het boek “Naar verkeerd spoor. Achtergronden van Nederlandse politieke delinquenten 1940-1945”.
    Zie ook, L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 12, eerste helft, p. 628.
  39. Jan-Paul Verkaik, Voor de jeugd van tegenwoordig. Kinderbescherming en jeugdhulpverlening door Pro Juventute in Amsterdam 1896-1994, Utrecht 1996, p. 63.
  40. https://arolsen-archives.org/en/
    Hij heeft het Verzetsherdenkingskruis.
  41. https://hvoquerido.nl/geschiedenis-1940-1950/
  42. Peter Jan Knegtmans, Een kwetsbaar centrum van de geest. De Universiteit van Amsterdam tussen 1935 en 1950, Amsterdam 1998, p. 227.
  43. Esther Göbel en Henk Meulenbeld, Betty. Een joodse kinderverzorgster in het verzet. p. 296.
  44. Persoonskaarten van de Joodsche Raad via: https://arolsen-archives.org/en/
  45. Carla van Dokkum, Eigenlijk heet ik Tsiwja. Leven met een geleende naam, Amsterdam 2016.
  46. https://righteous.yadvashem.org/Steenhoven van, Nancy Elizabeth (Spaander)
  47. Carla van Dokkum, Eigenlijk heet ik Tsiwja. Leven met een geleende naam, Amsterdam 2016.
  48. https://www.joodsamsterdam.nl/rapenburg-92-96-bergstichting
  49. https://www.herdenkingsstenenamersfoort.nl/slachtoffers/piet-rubens/
  50. Henriëtte staat op de lijst met kinderen van de Bergstichting die vermoord zijn. Volgens haar archiefkaart woont ze echter niet meer in de Bergstichting op het Rapenburg. Op haar achttiende, in 1941, gaat ze als hulp in de huishouding werken, eerst in Zandvoort en daarna in Amsterdam. Haar laatste adres is in de Lekstraat 16 in Amsterdam, waar ze voor een Joodse weduwnaar en zijn volwassen, ongetrouwde dochter werkt. Alledrie komen ze in september 1942 in Westerbork en worden in Auschwitz vermoord.
  51. Persoonskaarten van de Joodsche Raad via https://arolsen-archives.org/en/
  52. https://www.joodsmonument.nl/nl/page/198952/leendert-grijsaart
    Een zenuwarts uit Den Haag verwijst de kinderen er naartoe omdat ze verwaarloosd en vervuild zijn. Het Armenbestuur van Rotterdam betaald mee aan de zorg.
  53. http://www.maxvandam.info/humo-gen/family.php?id=F51187
  54. https://righteous.yadvashem.org/ Ooms, first name unknown, Rijswijk. Mogelijk is het een vrouwelijk familielid van de SDAP’er Pieter Ooms, die in de jaren dertig actief is in socialistische kringen in Rijswijk en meerdere keren op de kieslijst van de SDAP voor de gemeenteraad staat. Pieter Ooms sterft in 1940, zijn weduwe Maria Catharina Ooms-van der Kraan zou “zuster Ooms” kunnen zijn, maar zij is met geboortejaar 1860 aan het begin van de oorlog al tachtig jaar oud.
  55. https://righteous.yadvashem.org/ Ooms first name unknow, first name unknown, Amsterdam.
  56. In de Yad Vashem onderscheiding van Betty Spaander wordt ze Atie Groenweg genoemd, waarschijnlijk moet dit Groeneweg zijn.
    Trouw 2-11-1992: overleden Atie Groeneweg (79) in Rijswijk. Dan zou ze Antonia Hendrika Groeneweg kunnen zijn die op 27 december 1912 geboren werd. Verpleegster/Sociaal verzorgster. Woonde in de oorlog eerst bij haar ouders in de Jan Luykenstraat 39 in Amsterdam, vanaf 1 februari 1943 Geuzenstraat 2, in een “Gebouw voor alleenwonenden” .
  57. Hij wordt op 1 oktober 1942 samen met zijn zwager Emanuel van Praag (1915) en Isak Grunwald (1910) door de Nederlandse politie gearresteerd. SAA Politierapporten ’40-’45. De reden van hun arrestatie is niet duidelijk.
  58. https://righteous.yadvashem.org/ Elizabeth Nancy Spaander.
  59. https://righteous.yadvashem.org/ Jacob Koekebakker. In de beschrijving van Yad Vashem worden Vica en Margreet genoemd, maar met verkeerd gespelde namen (Margreet en Fieke Tazelaar) en abusievelijk in de lijst met namen van mensen die gered zijn (niet in de tekst, wel onderaan).
  60. De hieronder door Koekebakker geholpen onderduikers (Barbara Meter, Sal en Flip Wagenaar, Eljah Mendels en Betje Polak) worden door zijn vrouw en door zijn medewerker Leo van der Hulst genoemd in documenten in Ghetto Fighters House Archives Holland Section, Jaap Koekebakker, catalog nr. 291.
  61. Het Parool, 18 februari 2016.
  62. https://www.joodsmonument.nl/nl/page/617024/biografie-echtpaar-mendels-van-gelder
  63. https://righteous.yadvashem.org/ Posthumus, Arend Douwe & Jantina Anna (Jansen)
  64. James K. McConica, Erasmus in Amsterdam and Toronto, p. 95-96.
    Editing Texts from the Age of Reasmus, Papers given at the Thirtieth Annual Conference on Editorial Problems, University of Toronto, 4-5 November 1994.Ed. By Erika Rummel, 1996.
  65. De jeugdalijah van het Paviljoen Loosdrechtsche Rade 1939-1945, samengesteld door Mirjam Pinkhof, Historische Reeks Loosdrecht deel 4, Hilversum 1998, p. 143. Een herinnering van Metta Roethler-Lande: “Wij sliepen met een kant en klare rugzak naast ons bed. Daarin waren wat warme kleren, een deken, vitamines, etc., voor het geval dat we plotseling op transport moesten gaan.”
    Hans Schippers, De Westerweelgroep en de Palestinapioniers. Non-conformistisch verzet in de Tweede Wereldoorlog, Hilversum 2015, p. 32. Dit is een herinnering van Arthur Heinrich, een in 1926 geboren pionier.
  66. D.A. Hooghiemstra, De geest in dit huis is liefderijk: Het leven en De Werkplaats van Kees Boeke (1884-1966), Utrecht-Amsterdam-Antwerpen 2013, p. 227.
  67. Ghetto Fighters House Archives Holland Section, Katy Mulder: letters of a Righteous among the Nations, catalog nr. 155.
    Dorothea Perlmutter zit ook een tijdje ondergedoken in Saluti Juventutis. Ze wordt opgepakt en zit o.a. gevangen in Westerbork en Vught maar overleeft.
    Hans Schippers, De Westerweelgroep en de Palestinapioniers. Non-conformistisch verzet in de Tweede Wereldoorlog, Hilversum 2015, p. 67-68.
  68. Voor de valse papieren zorgde vooral Jaap Lambeck (Paroolgroep), die ze ontving van Lucie Visser en Walter Brandligt van de Persoonsbewijzencentrale. Lambeck woonde in Loosdrecht. Schippers p. 66.
  69. Schippers, p. 68. Volgens Schippers duurde het een week voor alle pioniers een onderduikadres hadden. In De jeugdalijah van het Paviljoen Loosdrechtsche Rade 1939-1945, samengesteld door Mirjam Pinkhof, Historische Reeks Loosdrecht deel 4, Hilversum 1998, p. 71, is sprake van drie dagen.
  70. Stichting Indisch thee- en familie-archief van der Hucht c.s. http://theefamiliearchief.homestead.com/PAR9aug4.pdf
  71. Ghetto Fighters House Archives, Holland Section, Catalog nr. 291, Mirjam Pinkhof-Waterman noemt haar “one of our pioneer girls” en zegt dat Kitty onderduikt “also through this Koekebakker-groep”. Kitty trouwt in 1950 met de rabbijn Eli Toren (1920-1972) en woont vanaf 1951 in Israel waar ze werkt als bloemschilderes.
  72. Vertaald uit het Engels. Interview with Mirjam Waterman, O.93/3564, Yad Vashem, Jerusalem. Originally interviewed at the USC Shoah Foundation Institute.
    Aanmerkingen tussen haakjes zijn door mij toegevoegd.
  73. Katy Mulder blijft na de oorlog in contact met Jaap en Lydia Koekebakker en met Mirjam Pinkhof-Waterman, die samen met Menachem Pinkhof naar Israel emigreert. Katy schrijft na de zesdaagse oorlog in 1967 een bezorgde brief aan Mirjam om te vragen hoe het gaat met de kinderen Hamerslag: “Weten jullie al iets van Zvi en Mirjam? Ik schreef de Arates, maar nog geen antwoord”. “Jaap en Lyd (dat zijn Jaap en Lydia Koekebakker) vroegen al een paar keer of we nieuws over jullie wisten en dat wil wat zeggen-ze geven hun gevoel nooit gauw bloot”. In Yad Vashem archief Mirjam Pinkhof-Waterman.
  74. http://www.albertusperk.nl. Franklin Goubitz, Mop Goubitz, de markante bloemist van de Gijsbrecht.
  75. Ghetto Fighters House Archives, Holland Section, Katy Mulder: letters of a “Righteous among the Nations”, Catalog nr. 155. Het betreffende document is een geïllustreerd Sinterklaasgedicht uit 1945. “De Grüne is op verkenning deze nacht, Ze smachten naar een mensenbuit, Katy heeft er wat op bedacht, En rustig gaan er vier in ‘t luik”.
  76. https://www.joodsmonument.nl/nl/page/515509/about-hartog-isaac-van-gelder
  77. Ghetto Fighters House Archives, Holland section, Lodewijk-Eliezer Cohen: the He-Chaluts movement in the Netherlands; zionist pioneer training in Loosdrecht; his escape to France and Spain, Catalog nr. 35.
  78. Behalve vader Hermanus Gramberg en zoon Piet Gramberg wordt ook nog de oudere broer van Piet, Jan Hendrik Gramberg (geboren 1900) opgepakt.
  79. De jeugdalijah van het Paviljoen Loosdrechtsche Rade 1939-1945, samengesteld door Mirjam Pinkhof, Historische Reeks Loosdrecht deel 4, Hilversum 1998, p. 109
  80. Evertjan van Roekel, Veldgrauw: Nederlanders in de Waffen-SS, Amsterdam 2019. Luiken, een “meeloper” volgens van Roekel, komt uit een welgesteld Hilversums NSB-gezin. Zijn vader is ondernemer en zijn opa bankier. Zelf wil hij ook bij een bank gaan werken nadat hij slaagt op het Christelijk Lyceum in Hilversum. Hij wordt in 1939, dus voor de Tweede Wereldoorlog, lid van de NSB. In 1941 wordt hij lid van de Nederlandse SS. Daarna moet hij naar een SS-opleiding in de Elzas, waar hij blijkbaar begint te twijfelen en moeite doet om afgekeurd te worden. Terug in Nederland, begin december 1941, doet hij dan in oktober 1942 mee aan de inval op “Het Witte Paard” en de arrestaties van de Joodse mannen en de drie Grambergs. Hij is naar eigen zeggen dan nog tot juli 1943 lid van de Nederlandse SS en de NSB.
  81. Ghetto Fighters House Archives, Holland Section, Katy Mulder: letters of a “Righteous among the Nations”, Catalog nr. 155. Volgens haar waren de broers Gramberg van beroep scharesliep en schilleboer.
  82. Mogelijk zijn Simons valse papieren op de naam Peter valse Pro Juventute voogdijpapieren van de groep Koekebakker, (zie bij “Rijksvoogdijraad” hieronder). Het contact met Pro Juventute kan tot stand gekomen zijn via het Nederlands-Israelitisch Jongensweeshuis aan de Amstel 21, waar Simons vader, Daniël Santcroos (1906), die eigenlijk bedrijfsleider van een levensmiddelenfabriek is, in 1942 een baan als jeugdleider buitenschoolse jeugdzorg kan krijgen – en daarmee een Sperre van de Joodse Raad.
  83. https://righteous.yadvashem.org/ Hogenbirk, Wijmpje
  84. https://righteous.yadvashem.org/ Jacob Koekebakker
    Die vier zijn waarschijnlijk Margreet Taselaar, Jet Wichers Hoeth, Leo van der Hulst en Bert van Veen.
    Jaap Koekebakker stierf in 1981. De Yad Vashem onderscheiding wordt postuum verleend in 1987.
  85. “Veilig in het Bosch”. Documentaire van Omroep Gelderland over het Apeldoornsche Bos, 28 december 2014.
    https://www.youtube.com/watch?v=fWdGQQqedhs
    Zie ook: Herinneringscentrum Kamp Westerbork-Bevrijdingsportretten-www. Bevrijdingsportretten.nl/portret/isidor-frouwke-fontijn/
  86. Ghetto Fighters House Archives Holland Section, Jaap Koekebakker, catalog nr. 291. Ze noemt ze Fieke en Margreet Tazelaar.
  87. https://www.joodsmonument.nl/nl/page/617024/biografie-echtpaar-mendels-van-gelder
  88. https://righteous.yadvashem.org/ Posthumus, Arend Douwe & Jantina Anna (Jansen)
  89. http://geheugenvanplanzuid.nl/archief/ingezonden/urispeelman/pro01.jpg
    http://geheugenvanplanzuid.nl/archief/ingezonden/urispeelman/pro02.jpg
  90. https://www.destentor.nl/apeldoorn/uri-82-na-77-jaar-terug-op-apeldoorns-adres-waar-hij-als-kleuter-onderdook~a325a7df/?referrer=https://www.google.com
  91. https://righteous.yadvashem.org/ Jacob Koekebakker. Ik weet niet wie deze twee Jodenjagers zijn.
  92. Erik Schumacher, Mau en Gerty. Een Joodse liefdesgeschiedenis tussen volksverhuizingen en wereldoorlogen, januari 2016.
    NIOD 534 Hanemann-Kelemen familie. 4. Contract voor uitbesteding van de Rijksvoogdijraad betreffende Catharina Johanna Mulder, 9 augustus 1943.
    Over de onderduikfamilie Sandstra zie: Jacco Sandstra, Een zusje in de oorlog, Enkhuizen 2013.
  93. https://www.joodsamsterdam.nl/koos-caneel/
  94. Bert Jan Flim, Omdat hun hart sprak. Geschiedenis van de georganiseerde hulp aan Joodse kinderen in Nederland, 1942-1945, p. 67.
  95. Idem, p. 65.
  96. Zie hiervoor het artikel over Vica’s latere verzet op deze website.
  97. https://meitotmei.nl/de-zaanstreek-in-de-tweede-wereldoorlog-6-remmert-aten Met dank aan Erik Schaap voor extra informatie en documenten.
  98. Brief van mevrouw Waagenaar-Bakker aan “Jad Waschem” d.d. 16.2.1964, via Erik Schaap.
  99. Idem en https://www.joodsmonument.nl/nl/page/121968/de-viersprong
  100. https://www.normandy1944.info/holocaust/the-wallig-family-told-by-frits-evenbly https://www.heuvelrugtopografie.nl/home/monumenten/arnhemsebovenweg-40/
  101. Esther Been, Zoektocht in archieven. Oorlog, verraad en overlevingsdrang, in:  Rotterdams Jaarboekje 2015, p. 134-153,. Hier p. 146 https://rjb.x-cago.com/GARJB/2015/01/20150101/GARJB-20150101-0134/story.pdf
  102. https://www.joodsmonument.nl/nl/page/121968/de-viersprong Met dank aan Hans Hermans voor extra informatie over dit kindertehuis.
  103. Nationaal Archief, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, CABR (toegang 2.09.09), inventarisnummer 96326, dossier 10236 Politieke Recherche Afdeling Rotterdam – Siegbert Werner Flatow
  104. Esther Been, Zoektocht in archieven. Oorlog, verraad en overlevingsdrang, in:  Rotterdams Jaarboekje 2015, p. 134-153, hier p. 147. https://rjb.x-cago.com/GARJB/2015/01/20150101/GARJB-20150101-0134/story.pdf Dit citaat komt blijkbaar uit Het Vrije Volk n.a.v. het naoorlogse proces tegen Tonnon. Ik heb dit niet terug kunnen vinden.
  105. NA, CABR (toegang 2.09.09), inventarisnummer 96326, dossier 10236 Politieke Recherche Afdeling Rotterdam – Siegbert Werner Flatow. Over Klaas Nap is bekend dat hij met twee andere collega’s van Bureau Joodse Zaken, Gerrit Reinier Mozer (1897-1957) en Johannes Gerard Koning (1893-1968), op 24 februari 1944 rond het middaguur een inval doet in kindertehuis Zonneschijn in Zeist waar op dat moment acht Joodse onderduikkinderen zijn. Vier Joodse kinderen en een ondergedoken volwassen Joodse vrouw worden meegenomen. Zie hiervoor: https://www.joodserfgoedrotterdam.nl/peter-leers/ en Jim Terlingen, Schaduw over Zonneschijn. (Oorlogs)verhalen uit een kindertehuis in Zeist, 2016. Zie ook noot 112.
  106. https://www.normandy1944.info/holocaust/the-wallig-family-told-by-frits-evenbly
  107. NA, CABR (toegang 2.09.09), inventarisnummer 96326, dossier 10236 Politieke Recherche Afdeling Rotterdam – Siegbert Werner Flatow
  108. Idem. Dit zijn bijvoorbeeld Jan Stroomenbergh (1890-1960), de koster van de gereformeerde kerk, die spreekt over de “jacht van van Ooijen” en de dames van Heijzelen (?), die zeggen dat wachtmeester van Ooijen “vlijtig op zoek” is. Voor Stroomenbergh zie: https://collections.yadvashem.org/en/righteous/4044732
  109. Idem. van Ooijen beschuldigt de Joodse sigarenhandelaar Siegbert Werner (Stefan) Flatow (1916-2001) van het verraad van De Viersprong. Van Ooijen had Flatow op 30 december 1943 ’s avonds gearresteerd en naar Bureau Joodse Zaken in Amsterdam gebracht. De zusters Dermout en Deenik gaan na de oorlog in van Ooijens verhaal mee en beschuldigen Flatow. Als Flatow terugkeert uit Kamp Theresienstadt wordt hij in Nederland opgesloten. De zaak wordt onderzocht en Stefan Flatow wordt volledig vrijgesproken. Flatows ouders werden op 4 januari 1944 ook in Driebergen opgepakt. Gustav Flatow (1875-1945), een turner die op de Olympische Spelen van 1896 en 1900 voor Duitsland goud haalde, overleeft Theresiënstadt niet. De moeder, Margarete Flatow-Lamm (1885-1969), keert naar Nederland terug. De oudere zus van Stefan Flatow, Anni Amalie Beatrice (1908-1944) blijft als enige van het gezin Flatow op vrije voeten in Driebergen. Zij duikt na enige tijd onder in Bennekom, maar raakt hier vermist. Zie hiervoor: Ad Nooij, Een ondergedoken Jodin verdwijnt spoorloos in Bennekom, in: De Kostersteen 112, april 2010, p. 13-20, hier p. 14 https://www.yumpu.com/nl/document/view/19848284/de-kostersteen-oud-bennekom en https://www.droog-mag.nl/war-victims/door-verzet-omgebrachte-joodse-onderduikers.pdf
  110. https://www.joodsmonument.nl/nl/page/228158/philip-nort en Sytze van der Zee, Vogelvrij. De jacht op de joodse onderduiker, Amsterdam 2010, p. 323-327.
  111. Esther Been, Zoektocht in archieven. Oorlog, verraad en overlevingsdrang, in:  Rotterdams Jaarboekje 2015, p. 134-153, hier p. 148. https://rjb.x-cago.com/GARJB/2015/01/20150101/GARJB-20150101-0134/story.pdf. De crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg waar Joodse kinderen verblijven voordat ze naar Westerbork gaan is in september 1943 gesloten. De bewering van Pieter Schaap dat de kinderen hier naartoe gestuurd worden kan dus niet kloppen. In: NA, CABR (toegang 2.09.09), inventarisnummer 96326, dossier 10236 Politieke Recherche Afdeling Rotterdam – Siegbert Werner Flatow.
  112. NA, CABR (toegang 2.09.09), inventarisnummer 96326, dossier 10236 Politieke Recherche Afdeling Rotterdam – Siegbert Werner Flatow. Het is opvallend dat bij een eerdere SD-overval in Zevenbergen door een team van precies dezelfde samenstelling als in De Viersprong: Pieter Schaap, Douwe Capelle, Klaas Nap en een zekere Albert Lodder, na een tip van Philip Nort, op 1 november 1943 twaalf onderduikers op twee adressen opgepakt worden. De onderduikgevers, een landarbeider en een slager, worden echter niet meegenomen. Ze kunnen dat zelf bijna niet geloven en sturen Pieter Schaap bezorgde brieven en cadeautjes, waarop Schaap hen zelfs terugschrijft om te zeggen dat ze zich niet ongerust hoeven te maken. In: Sytze van der Zee, Vogelvrij. De jacht op de Joodse onderduiker, Amsterdam 2010, p. 325. Misschien was de vierde onbekende SD-man die meedeed aan de inval in De Viersprong deze Albert Lodder. Hij werd in 1907 geboren in Amersfoort en deed in de jaren twintig een opleiding tot matroos in Amsterdam. Hij woonde vervolgens in Soest, Baarn en Utrecht en werd in 1935 politieagent in Amsterdam. Hij was lid van de NSB en werkte in de oorlogsjaren voor Bureau Joodse Zaken. Blijkbaar is er voor hem iets misgelopen want hij werd in de herfst van 1944 via Kamp Amersfoort naar Neuengamme gestuurd, waar hij op 13 mei 1945 gestorven is.
  113. Gesprek met K.D. Waagenaar en M. Hijmans van den Bergh-Aten d.d. 21-8-2007. Informatie van Erik Schaap in email van 27 juni 2023.
  114. Esther Been, Zoektocht in archieven. Oorlog, verraad en overlevingsdrang, in:  Rotterdams Jaarboekje 2015, p. 134-153, hier p. 148. https://rjb.x-cago.com/GARJB/2015/01/20150101/GARJB-20150101-0134/story.pdf
  115. Gesprek met K.D. Waagenaar en M. Hijmans van den Bergh-Aten d.d. 21-8-2007. Informatie van Erik Schaap email van 27 juni 2023. Remmert Aten wilde in ieder geval de twee broertjes Waagenaar redden en mogelijk ook Paul Igor François Lewin (1935-1944). Zijn ouders Jacob Lewin (1903-1980) en Sara Lewin-David (1903) waren bevriend met de Waagenaars. https://www.joodsmonument.nl/nl/page/636767/over-jacob-lewin-zijn-vrouw-sara-david-en-het-lot-van-hun-zoon-paul
  116. Gesprek met K.D. Waagenaar en M. Hijmans van den Bergh-Aten d.d. 21-8-2007. Informatie van Erik Schaap in een email van 27 juni 2023.
  117. Jo Elsendoorn. De Vermorzeling. Het verhaal van een overlevende, Amsterdam 1979, p. 153. Volgens de dochter van Remmert Aten gingen Remmert en de ouders Waagenaar naar het Centraal Station in Amsterdam, terwijl Jo Elsendoorn het over het Muiderpoortstation heeft als hij naar Vica’s plan ter bevrijding van de kinderen verwijst. Ik heb niet kunnen vinden van welk station de trein vertrok die op 12 januari 1944 honderdtwintig Joodse mensen van Amsterdam naar Westerbork bracht.
  118. De onderduikgevers van de moeder van Georges Baum, de families Molenaar en Weerheijm in Den Haag, hebben pogingen ondernomen om Georges uit Westerbork te krijgen. Zie: Esther Been, Zoektocht in archieven. Oorlog, verraad en overlevingsdrang, in: Rotterdams Jaarboekje 2015, p. 134-153, hier p. 146 en 148. https://rjb.x-cago.com/GARJB/2015/01/20150101/GARJB-20150101-0134/story.pdf . Op de kaart bij de Joodse raad van Georges Baum staat nadat hij op 8 februari op transport gaat en dat “verdere stappen geen doel” hebben.
  119. Gesprek met K.D. Waagenaar en M. Hijmans van den Bergh-Aten d.d. 21-8-2007. Informatie van Erik Schaap in een email van 27 juni 2023. https://meitotmei.nl/de-zaanstreek-in-de-tweede-wereldoorlog-6-remmert-aten/ zie ook: Iet en Ruud Schoorl, Joodse onderduikers op De Soetendael, In: De Kostersteen, nr. 40, april 2008, p. 2-10, hier p.8. In dit verhaal, geschreven door twee nu volwassen kinderen van de onderduikgevers is sprake van drie zonen Waagenaar. Waarschijnlijk is dit een vergissing en kwamen de Waagenaars pas in Bennekom nadat hun twee oudste kinderen weggevoerd waren naar Auschwitz. https://www.yumpu.com/nl/document/read/16595300/april-nr-104-oud-bennekom

120. Contactblad Stichting 40-45 Zomer 2018. Het vergeten verzetsverleden van de familie Colson, p.5.

121. SAA-5443 Inventaris van het Archief van het Wetenschappelijk Comité van Toezicht op het Onderzoek naar Amsterdamse Panden die een Belangrijke Rol in het Verzet 1940-1945 Hebben Gespeeld (Begeleidingscommissie van Tellingen)-3-39 Geluidsopnamen van interviews 1987, K. de Vries.

122. https://socialhistory.org/bwsa/biografie/timmer

123. Nieuwsblad van het Noorden, Kinderen en opvoeding. Lezing van Risoti voor den Gron. Bond van Plattelandsvrouwen, 24-4-1941.

124. Nieuwsblad van het Noorden, Wij gaan uit, 20-8-1942.

125. Piet Laroo en zijn vrouw Cornellia Laroo-Marinus zijn de bovenburen van Margreet Taselaar op het adres Herengracht 175. Laroo is leider van de verzorgingsgroep Duller en de koeriersdienst Rolls Royce. Deze twee groepen werken samen met de verzetskring rond het Nieuwe Suikerhofje. Voor o.a. het helpen met de onderduik van de familie Stodel krijgt het echtpaar Laroo in 1979 de Yad Vashem onderscheiding. Voor Jeannete Stodel zie: USC Shoah Foundation, Visual History Archive Online. (Jeannette Stodel).

126. S. Auerbach-Polak, Betty Bausch-Polak en Nanda van der Zee, Bewogen stilte, oorlogsherinneringen van twee zussen, Kampen 2004 (bewerkte herdruk, Jerusalem 2014), p. 44 e.v

127. Nieuwsblad van het Noorden, Mijn kinderen en ik in nood en bevrijding,
9-2-1946.

128. Nieuwsblad van het Noorden, Mijn kinderen en ik. Een zware plicht-blijmoedig volbracht, 23-2-1946.

129. Nieuwsblad van het Noorden, Mijn kinderen en ik in nood en bevrijding,
9-2-1946.

130. Contactblad Stichting 40-45, Zomer 2018. Het vergeten verzetsverleden van de familie Colson, p. 7.

131. Nieuwsblad van het Noorden, Mijn kinderen en ik. Niet sentimenteel worden, 20-4-1946.

132. https://righteous.yadvashem.org/ Ooms, Mrs.

133. https://righteous.yadvashem.org/ Ooms, Mr. & Mrs.

134. Denise Veltman-Lubbers, Jaap Groeneveld, De Joodse tragedies in het Gooi, in Tussen Vecht en Eem, 23e jaargang, nr. 2, mei 2005, p. 92.

135. https://beeldbankwo2.nl/nl”Onder het stroodak”.

136. De jeugdalijah van het Paviljoen Loosdrechtsche Rade 1939-1945, samengesteld door Mirjam Pinkhof, Historische Reeks Loosdrecht deel 4, Hilversum 1998, p. 123. Volgens Lydia Koekebakker had deze jongen gestolen van zijn werkgever, die hem daarom aangaf bij de politie. De jongen had een vals PB op een andere naam (hij moet dus op dat moment ouder dan 15 zijn geweest). De jongen die echt deze naam had zat op dat moment in de gevangenis. Ghetto Fighters House Archives Holland Section, Jaap Koekebakker, catalog nr. 291.

137. https://neerlandschverzetsmonument.nl/taack-uytvanck

138. Ik weet niet waarvan ze leefde. Misschien gaf ze bijles of werd door haar moeder financieel ondersteund. Remmert Aten, een verzetsman uit Zaandam waarmee Vica in verbinding stond, beheerde geld van het Nationaal Steunfonds, mogelijk kreeg ze hier financiële steun van.