Margreet Taselaar (1917-2001)

Margreet en de leeszaal

Als Vica in januari 1942 in het “Prinsenklooster” komt wonen, woont haar zus Margreet al een paar jaar in Amsterdam. De vijf jaar jongere Margreet wil net als Vica met kinderen werken en vindt begin 1936 een baan op de Nuts-kinderleeszaal in het centrum van Amsterdam. Ongeveer tegelijk met haar begint daar een andere jonge vrouw, de toekomstige schrijfster Annie M.G. Schmidt, die haar beste vriendin wordt. Margreet noemt haar bij haar bijnaam uit de kindertijd “Zus”. (1)

De kinderleeszaal van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen is in de Wijdesteeg, vlak achter de Dam. Kinderen kunnen er zelf boeken uit de rekken pakken, voor die tijd iets heel moderns. Ook zijn er voorleesmiddagen voor arme Jordanese kinderen. De directrice Louise Boerlage, tante Wies genoemd door haar medewerkers, heeft deze nieuwe ideeën opgedaan in de VS. De jonge vrouwen die ze als assistentes aanneemt vormen een hecht team. Behalve Margreet en Annie M.G. Schmidt zijn dat Annie Moerkercken van der Meulen en de Joodse Els van Dien-Hendrix. (2)

Margreet zegt over haar werk en haar vriendschap met Annie M.G. Schmidt het volgende: “Ik kwam uit Utrecht, dus we waren beide geen Amsterdammers van geboorte, maar wel van aanleg. Zus en ik vielen dadelijk op elkaar. Wij vonden de stad heerlijk, ook al hadden we weinig geld. Je was jong, je leefde van niets. De leeszaal was enig en de directrice was een heel leuk, volkomen stapelgek mens.” (3)

Na een tijd op de leeszaal gaat Margreet in 1938 in Amsterdam een opleiding volgen om maatschappelijk werkster te worden. Deze opleiding bestaat sinds 1899. Het zijn voornamelijk “dames” die hier studeren en daarna werken in kinderbescherming en jeugdwerk. “Jaarlijks schreven zich niet meer dan 40 meisjes in. Bij veel ouders bestond lange tijd de vrees dat het onderwijs aan de scholen voor maatschappelijk werk hun dochters in de richting van het feminisme of de sociaal-democratie zou drijven” . (4)

Margreet Taselaar

Margeet geeft als motivatie voor deze studie: “Ik ben altijd geboeid geweest door mensen. Waarom doen ze de dingen die ze doen, dat interesseert me in hoge mate.” (5) Ze studeert eind 1939 als één van zesendertig “dames” af in de richting kinderbescherming. Andere richtingen zijn bijvoorbeeld reclassering van volwassenen, volksontwikkeling en jeugdwerk, woningtoezicht en armenzorg. Daarna is het voor Margreet niet makkelijk om een baan te vinden. Zelfs voor stageplaatsen moet betaald worden. Daar heeft ze geen zin in en ze vindt op eigen houtje een baan in de Zeemeeuw, een clubhuis voor fabrieksmeisjes. “Dat was geweldig zwaar werk, het waren de wildste meiden die ik ooit heb meegemaakt. Het was geen baan voor mij, ik kwam niet boven ze uit, zo gilden ze”. (6) Ze houdt het er toch drie maanden vol.

Na nog twee intermezzo’s bij de hulp voor daklozen (toen onbehuisden genoemd) en het Instituut voor Medische Psychologie, een soort voorloper van het Riagg, komt ze in 1942 terecht bij Pro Juventute, de latere Jeugdzorg. Daar voelt ze zich op haar plek. “Ambtenaren van de Kinderwetten werden we genoemd. We moesten kinderen die met de kinderrechter in aanraking waren geweest onderzoeken en adviseren wat er met hen moest gebeuren. Ik heb dat werk ruim 25 jaar gedaan”. (7)

Haar chef is de vijfendertigjarige Jacob (Jaap) Koekebakker (1907-1981), die met zijn vrouw Lydia (1912) in 1942 zijn vierde kind krijgt. Ze geven in hun huis aan de van Eeghenstraat regelmatig onderdak aan Joodse onderduikers. (8) Bovendien helpt Jaap met Margreet en Avica en meerdere andere medewerkers van Pro Juventute om Joodse jongeren en kinderen uit Duitse handen te houden. Margreet, Vica en Jaap werken samen met de verzetsgroep van Joop Westerweel, voornamelijk met de Joodse leden van deze groep zoals Mirjam Waterman en Menachem Pinkhof. Terwijl Margreet zo haar baan gebruikt om Joodse kinderen en jongeren te redden, laat ze op haar kamer aan de Herengracht 175 bekenden uit haar tijd bij de kinderleeszaal onderduiken.

Eerste onderduikers

Margreets eerste onderduikers zijn de zus en zwager van Els van Dien-Hendrix, die met haar op de leeszaal werkte. Els blijft op de leeszaal werken als Margreet gaat studeren en vervolgens ander werk zoekt. Maar Els verliest halverwege 1941 haar baan omdat ze Joods is. Ze is zwaar teleurgesteld in de laffe houding van directrice Louise Boerlage, die zich ontpopt als een “schijtluis” met het schijnargument dat ze met het ontslag van Els de leeszaal wil beschermen tegen sluiting door de bezetter. (9) Boerlage is niet de enige, over het algemeen loopt het bibliotheekgilde netjes in de pas van de Duitse bezetters: “De openbare bibliotheken en leeszalen waren landelijk georganiseerd via een Centrale Vereniging (CV) die gedurende de gehele oorlog de Duitsers bijzonder ter wille was”. (10)

Het lukt Margreets vroegere collega Els van Dien-Hendrix en haar man Dick van Dien om op 15 november 1941 met hulp van Annie Moerkercken van der Meulen, een andere voormalige collega van Margreet op de leeszaal, en haar broer Frits (Anne Frederik 1914) via Zwitserland naar Engeland te vluchten. (11) Maar Els heeft twee oudere zussen, Ina (Catharina 1905) en Greta (Margaretha 1908) die in Nederland blijven. Ina van Dam-Hendrix, getrouwd met Arnout van Dam, heeft drie kinderen, Hans, Eric en Anneke, geboren in 1933, 1935 en 1938.

In de herfst van 1942 duikt het gezin van Dam-Hendrix gescheiden onder. De twee broertjes gaan naar een gezin in Austerlitz, een dorp in de gemeente Zeist. De vierjarige Anneke naar een domineesgezin in Halle in de Achterhoek. Hinke Piersma beschrijft dit in haar boek “Zussen”. Wie deze onderduiken regelt is niet helemaal meer te reconstrueren. Volgens Piersma is het waarschijnlijk een studentengroep. (12) Het ziet er niet naar uit dat er mensen van het Nieuwe Suikerhofje bij betrokken zijn.

Nadat de kinderen ondergebracht zijn, duiken de ouders Ina en Nout onder op Margreets kamer aan de Herengracht 175. Margreet denkt dat Ina door haar zus Els van haar wist. “In ieder geval vertrouwde ze mij”. (13) Ina en Nout vinden het vervelend dat Margreet noodgedwongen bij haar zus Vica gaat wonen en proberen een andere oplossing te bedenken. Margreet deelt bovendien de eerste verdieping van het grachtenpand met vriendin en collega Elizabeth Nancy (Betty) Spaander, die ook onderduikers heeft. (14) Veel ruimte is er niet en misschien voelt het echtpaar zich in dit huis ook niet zo veilig. Want naast Betty op hun verdieping, zit ook de rest van het huis, dat voornamelijk verhuurd wordt aan ambtenaren, vol verzetsmensen en onderduikers.

Op de verdieping boven Margreet en Betty woont het echtpaar Laroo met twee kleine kinderen. Piet Laroo (1911-1944) runt de verzetsgroep George Duller, die andere verzetsgroepen van papieren en goederen voorziet. Hij gebruikt zijn contacten uit de Arbeider Jeugd Centrale (AJC) en op het stadhuis om aan bonkaarten te komen. Laroo is sinds 1928 ambtenaar belastingen warenwet. Hij kent veel marktkooplui omdat hij vaak op markten controleert. Volgens zijn vrouw, Cornelia Laroo-Marinus (1910-1990) is hij al snel een “populaire belastingambtenaar” en werpt dit in de oorlog “zijn vruchten af”. (15) Om die bonkaarten te verdelen zet Laroo ook een koeriersdienst op. Laroo gebruikt de vervalsingen van de ook in het huis wonende Jan Mesman (1914-2001) een werkloze onderwijzer, die bijverdient als reclametekenaar. Hij is volgens Cornelia Laroo-Marinus goed in het verwijderen van de grote J in Joodse PB’s en beschikt ook over stempels van verschillende Nederlandse gemeenten, zodat hij plaatsnamen op persoonsbewijzen kan veranderen. (16) Op de tweede etage van het pand aan de Herengracht 175 zit vanaf oktober 1941 de Joodse jurist Julius Egon Stern (1914) ondergedoken. Zijn niet-Joodse vrouw Anna Alida (Anneke) Mets (1917), die inspectrice bij de Luchtvaartdienst is, huurt de kamer op haar naam maar staat zelf officieel in Den Haag ingeschreven. (17) Stern overleeft op deze manier de bezetting.

Herengracht 175. Foto uit 1961 uit Beeldbank Stadsarchief Amsterdam.

Ina en Nout weten via contacten allebei een baantje te regelen bij de Centraal Israëlitische Ziekenverpleging (CIW), een klein Joods ziekenhuis aan de Jacob Obrechtstraat 92. Daardoor krijgen ze een voorlopige vrijstelling van deportatie en hoeven niet ondergedoken te blijven. Een tijdlang kunnen ze weer een eigen woning huren. Officieel zijn alle gezinsleden, dus ook de al ondergedoken kinderen, ingeschreven op het adres van Ina’s moeder, die altijd al kamers verhuurde. Ina en Nout houden contact met Margreet die regelmatig bij ze komt eten. Maar in de winter van 1942 vervalt hun vrijstelling en duiken ze weer onder bij Margreet. (18) Die heeft op dat moment een andere Joodse onderduikster, Saartje van Gigch uit Rotterdam, die via tandarts Johan Marius (Jan) de Haas uit Utrecht bij haar terecht gekomen is. (19) We zagen Jan de Haas in het verhaal over Vica Taselaars vroege verzet al als vriend/studiecollega en contactpersoon voor Ans en Max de la Parra die via hem bij de moeder van Margreet en Vica in Utrecht onderduiken.

Jodenjagers

Margreet neemt Ina en Nout weer op, maar moet een andere oplossing vinden voor Saar, naar wie intensief gezocht wordt door de SD. Saar van Gigch wordt bij Margreet opgehaald door de student geneeskunde Jan Roosenburg uit Den Haag. Ze verblijft daarna op meerdere onderduikadressen in Den Haag en in Brabant. (20) Als zij weg is kunnen Ina en Nout weer op Margreets kamer wonen en Margreet woont weer een tijdje op het hofje. Margreet heeft ondertussen voor Ina en Nout -waarschijnlijk via haar bovenbuurman Piet Laroo- valse persoonsbewijzen zonder J geregeld. Nout heet nu Willem Johannes Schultink uit Den Haag en woont op een niet bestaand Amsterdams adres. (21) Ik vermoed dat Ina en Nout Margreets woning, nu Saar van Gigch er een tijd gezeten heeft, nog onveiliger vinden als tijdens hun eerste onderduik. Ze kijken waarschijnlijk constant uit naar een ander adres. Vooral Nout blijft zoeken naar een uitweg en maakt een afspraak met een zekere Dirk de Ruiter op de Dintelstraat 40 in de Rivierenbuurt. De Ruiter en zijn vriendin, Maria van Ginkel, hebben daar een pension waar twee Joodse Palestina-pioniers ondergedoken zitten. (22)

Margreet wil niet dat Nout naar de Dintelstraat gaat, ze heeft gehoord dat het adres niet te vertrouwen is. Nout besluit wel te gaan en neemt een groot geldbedrag contant mee. Hij gaat dinsdagochtend 26 januari 1943 op pad, maar komt niet terug. Diezelfde avond gaat Ina naar hem op zoek. Wat Margreet, Ina en Nout niet weten is dat Dirk de Ruiter en zijn partner Maria van Ginkel, schuilnaam Eva, voor de SD werken. Zodra Nout bij hen voor de deur staat waarschuwen ze de Nederlandse politieagent en “Jodenhaler” Hendrik Blonk, bijnaam Poppesnor. Nout wordt door hem gearresteerd en belandt in de gevangenis. Na drie weken wordt hij doorgestuurd naar kamp Vught. Datzelfde lot wacht Ina, die eerst nog door de Ruiter en van Ginkel aan het lijntje gehouden wordt en twee weken in het pension blijft wonen. Misschien maken de Ruiter en van Ginkel haar wijs dat Nout terug zal komen naar dit adres en ziet ze het, gezien de aanwezigheid van andere onderduikers, als een veilig onderduikadres. Ina wordt uiteindelijk op 11 februari 1943 gearresteerd door dezelfde rechercheur die ook Nout oppakte, Hendrik Blonk. Ze komt in Vught aan op 19 februari. Zij en Nout worden op 31 maart samen doorgestuurd naar Westerbork. (23)

In Vught en Westerbork mogen Ina en Nout mogelijk na enige tijd brieven schrijven en pakketjes ontvangen. Tot die tijd zal Margreet niet geweten hebben of haar adres nog veilig is. Misschien woont ze zolang op het hofje. Margreets vriendin en huisgenoot Betty Spaander voelt zich in ieder geval niet meer veilig op de Herengracht 175 en duikt onder. (24) Waarschijnlijk laten Ina en Nout Margreet vanuit Vught versleuteld weten dat ze haar adres niet aan de SD genoemd hebben. Bij zijn arrestatie zegt Nout op het politiebureau al dat hij zijn valse papieren zelf gestolen heeft, dus Margreet blijft buiten schot. (25)

Ina werkt nog een tijdje als verpleegster in Westerbork maar geldt als strafgeval. Pogingen om via de Joodse Raad banen te krijgen en daarmee uitstel van transport zijn tevergeefs. Op 6 april 1943 worden Ina en Nout op transport naar Sobibor gezet. Op 9 april worden ze vermoord in dit vernietigingskamp.

Van Ginkel en de Ruiter zetten hun verraderswerk nog een tijd voort. In het verzetsblad Vrij Nederland verschijnt er pas op 21 maart 1943 een opsporingsbericht voor het gevaarlijke duo. (26) Het tweetal infiltreert in de verzetsgroep Utrechts Kindercomité. Die hebben dat (wel vrij laat) door en vragen een andere Utrechtse groep “De Oranje Vrijbuiters” om het paar om het leven te brengen. Op 11 juni wordt De Ruiter doodgeschoten maar van Ginkel overleeft. Hierdoor worden de verzetswerkers Hetty Voûte en Gisela Söhnlein van het Utrechts Kindercomité en ook een aantal Joodse onderduikers opgepakt. (27) Hetty werkte ook voor de Westerweelgroep en bracht voor deze groep, waar ook Vica en Margreet in meewerken, Joodse kinderen naar onderduikadressen. Ze zwijgt hierover bij haar verhoren.

Zodra Margreet weet dat haar adres niet bij de SD bekend is, neemt ze weer een onderduikster op. Saar van Gigch, die eind 1942 al bij haar ondergedoken zat, maar weg moest omdat Ina en Nout hun Sperre kwijtraakten, heeft weer een adres nodig. De SD zit haar nog steeds dicht op de hielen. Op 3 maart 1942 komt ze vanuit Deurne, waar ze ondergedoken zit in huize Landzicht op de Stationsstraat, opnieuw naar Margreets kamer aan de Herengracht 175. (28) Saar van Gigch is op dat moment één van de meest gezochte personen in Nederland en Margreet toont veel moed door haar (weer) onderdak te bieden.

Margreets onderduikster: Saar van Gigch (29)

Ina en Nout van Dam en Saar van Gigch zitten dus afwisselend twee keer bij Margreet ondergedoken. Als Ina en Nout in de herfst van 1943 allebei een baan vinden in een Joods ziekenhuis en daardoor voorlopig vrijgesteld zijn van deportatie, hoeven ze niet meer ondergedoken te leven. Ze kunnen weg bij Margreet en een eigen woning huren. Maar Margreet heeft al snel een nieuwe onderduikster. De dertigjarige Joodse Saar van Gigch uit Rotterdam. (30) Ze arriveert tegen het einde van 1942 op de Herengracht 175. Saar heeft vanaf 17 oktober 1942 in Rotterdam ondergedoken gezeten en er wordt door de SD op haar gejaagd.

Saar van Gigch lijkt qua achtergrond beter te passen bij de kring rond de oud-Spanjestrijders van het Nieuwe Suikerhofje zoals Frits Denters, Freek Mulders en Krijn Breur (31) want zowel haar ex-man als de man waar ze in 1942 mee samenwoont zijn oud-Spanjestrijders. Beide mannen zijn direct na de bezetting actief in de eerste communistische sabotagegroepen.

Met haar ex-man Isaäc Simon (Ies) van Bergen (1906-1944) was Saar van 1930 tot 1939 getrouwd. Ze kent hem al van kind af, want hun moeders zijn zussen. (32). Ies vertrekt in 1937 naar Spanje om in de Internationale Brigades te vechten, maar krijgt al in zijn eerste gevecht een kogel in zijn linkerarm. De arm wordt nog in Spanje boven de elleboog afgezet. Als hij datzelfde jaar terugkomt naar Nederland loopt het huwelijk met Saar op de klippen. In 1940 trouwt hij met Nora (Noortje) Diamant (1912-1987), die hij uit Spanje kent. Zij werkte daar als verpleegster. De in 1935 geboren dochter van Saar van Gigch en Ies van Bergen groeit na de scheiding op bij haar vader en Noortje Diamant. Dit gezin woont in Amsterdam en Ies is actief in de verzetskring van oud-Spanjestrijders rond Janrik van Gilse en bij de illegale communistische krant De Waarheid. Hij wordt in augustus 1941 gearresteerd en zit achtereenvolgens in de kampen Amersfoort, Buchenwald en Auschwitz. Hij overleeft de oorlog niet. (33)

Saar is ook in Amsterdam geboren en woont daar ook tijdens haar huwelijk met Ies van Bergen maar gaat na de scheiding naar haar ouders, Asser en Roosje van Gigch-Denneboom, en haar jongere broer Salomon Joël (Sal), die vanaf begin jaren dertig op de Zaagmolenstraat 170 B in Rotterdam wonen. Saar was in Amsterdam al kapster en werkt in Rotterdam eerst in de kapsalon van de Joodse familie de Haan en daarna in de kapsalon van de eveneens Joodse familie Lezer op de Schieweg. Hoe en waar ze de eveneens gescheiden Samuel Zacharias (Sally) Dormits (1909) leert kennen is niet bekend. Ook hij is communist, lid van de CPN sinds 1936 en oud-Spanjestrijder. Net als andere oud-Spanjestrijders zet Dormits na de inval van de Duitsers een sabotage-groep op. Hij woont dan nog in Den Haag met zijn vrouw, Annette Mary (Nettie) Hartog (1909-1943) en zoon. Na zijn scheiding in februari 1942 verhuist hij naar Rotterdam, misschien vanwege Saar.

De Nederlandse Volksmilitie

Over Dormits rol in het verzet bestaan verschillende meningen. Het is twijfelachtig of hij echt de mastermind is van een grote verzetsgroep. Ook in de Nederlandse literatuur klinkt in dit opzicht vaak nog iets door van de Duitse retoriek. Bert van Gelder, die in zijn boek “Brand bij de Wehrmacht. De Vonk Den Haag 1942-1943” een precieze reconstructie van Dormits acties geeft vindt hem eerder een “wereldvreemde theoreticus (…) die bestaande initiatieven is gaan bundelen tot een grotendeels papieren organisatie”. (34) Anderzijds had Dormits wel ruim een jaar in Spanje gevochten. (35) Hij is ook al bezig wapens te bezorgen als de CPN op grond van het niet-aanvalsverdrag tussen nazi-Duitsland en de Sowjet-Unie officieel nog terughoudend is met gewapend verzet. In de herinnering van de Haagse verzetsman Nico Wijnen wijst het Haagse linkse verzet in deze tijd het dragen van vuurwapens af “maar Sally Dormits trok er zich geen donder van aan”. (36)

Dormits begint al in juni 1940 in Den Haag met het opzetten van een sabotage-groep van Haagse oud-Spanjestrijders. In 1941 brengt hij in Rotterdam een verzetsgroep vanuit de Joodse voetbalclub de Pechvogels samen met een knokploeg van de CPN. (37) Ook op landelijk niveau werkt hij mee aan de organisatie van oud-Spanjestrijders in sabotagegroepen. Hij vraagt oud-Spanjestrijder Krijn Breur in april 1942 of die een MIL-groep in Amsterdam wil leiden en geeft hem een codenummer, een pistool en grondstoffen voor brandbommen. Krijn leert bijvoorbeeld Arnold (Nol) Bueno de Mesquita (1908-2002) schieten. Deze ontwerper en binnenhuisarchitect maakt deel uit van een Joodse verzetsgroep die banden heeft met de kring rond de schrijver Maurits Dekker en een aantal oud-Spanjestrijders die op het Nieuwe Suikerhofje wonen/onderduiken. In Nols huis aan de Nieuwe Herengracht worden voor deze Amsterdamse sabotagegroep brandbommen gemaakt. (38)

Sally Dormits beschikt dus over contacten met andere oud-Spanjestrijders, organisatietalent, ambitie en toegang tot wapens en sabotagemiddelen. De organisatie die hij opbouwt in Rotterdam noemt hij Nederlandse Volksmilitie (NVM).

Als Dormits na zijn scheiding naar Rotterdam verhuist verkoopt hij wat meubels en een fiets aan zijn Haagse verzetsvriend Evert Ruivenkamp. Uiteindelijk zal die fiets de politie naar Dormits toe leiden. In Rotterdam woont Sally illegaal op een aantal adressen en komt op een zolderwoning terecht in de Bijlwerffstraat 37, die hij huurt van Pieter en Paulina Baan, die in hetzelfde huis wonen en ook actief zijn in het communistische verzet. Hij woont eerst met een andere verzetsman, die al vrij snel vertrekt omdat hij Sally’s verzetsactiviteiten te riskant vindt. (39) Daarna kan zijn vriendin Saar van Gigch bij hem intrekken.

Saar is waarschijnlijk goed op de hoogte van Sally’s illegale activiteiten want hij gebruikt hun zolderwoning voor zijn organisatorische en journalistieke werk -hij schrijft voor meerdere illegale bladen- en als opslagplaats voor materialen om bommen van te maken. Ook leert Saar een aantal van zijn verzetscollega’s kennen. Dat ze zelf veel illegaal werk doet is onwaarschijnlijk. Ze heeft een baan als kapster en een zevenjarige dochter die weliswaar in Amsterdam bij haar vader woont, maar die ze regelmatig ziet. Ook moet ze haar ouders bijstaan. Vooral haar moeder lijdt onder de spanningen, al helemaal als in juli 1942 haar man een oproep krijgt voor Westerbork en “werkverruiming in Duitsland”. (40) Hun Joodse huisarts Bernard de Haas van de Bergweg helpt door te verklaren dat er bij de van Gigchs roodvonk heerst, waardoor de deportatie een paar weken verschoven wordt.

Niet alleen binnen de familie van Gigch lopen de spanningen op, ook in Rotterdam wordt er na enkele brandaanslagen, o.a. op het Luxor theater, door de Rotterdamse politie en de SD steeds intensiever gezocht naar vooral communistische verzetsmensen. Het wordt voor Sally, die weliswaar meestal de schuilnaam Wim van Gelderen gebruikt, maar geen persoonsbewijs op die naam heeft, steeds gevaarlijker om de straat op te gaan. Uiteindelijk lukt het hem in de zomer van 1942 om een vals persoonsbewijs te krijgen op naam van Frédéric Rummens (1911). Dat is een Amsterdamse communist die de verzetskrant De Waarheid rondbrengt en op 21 juli 1942 aangifte doet bij de Amsterdamse politie omdat hij “op onverklaarbare wijze zijn persoonsbewijs is kwijt geraakt”. (41)

Na een mislukte aanslag in Rotterdam op een trein met Duitse militairen waarbij een Nederlandse baanopzichter zwaar gewond raakt, belast de Rotterdamse SD
het Centraal Bureau, Justitiële Dienst, Groep 3, met de opsporing van de daders. De Rotterdamse rechercheurs Kors Frederik van der Wilt en Johan van Delft zitten als bloedhonden op de zaak. Bij razzia’s tussen eind augustus en midden oktober worden 185 mensen opgepakt, maar niet de daders achter de aanslag. Sally Dormits wordt bij zo’n razzia wel kort vastgehouden, maar zijn valse PB houdt stand en hij wordt vrijgelaten.

Hoogstwaarschijnlijk leverde Dormits de bommen of de springstoffen voor deze aanslagen aan twee Rotterdamse illegale werkers, Isaac Sies en Henk Speksnijder. In een illegale krant wordt de aanslag gelinkt aan de Nederlandse Volksmilitie. Als het de Duitsers niet lukt de leden van deze organisatie te pakken te krijgen, fusilleren ze vijf Nederlandse gijzelaars, wat grote indruk maakt in de Nederlandse samenleving.

Er is op dat moment geen verbinding tussen de Nederlandse Volksmilitie in Rotterdam en de zussen Vica en Margreet Taselaar in Amsterdam, maar het bericht van de executie van de vijf gijzelaars zal de woede van de zussen Taselaar op de bezetter en hun verzetswil aangewakkerd hebben. Vica schrijft over deze tijd: “Bij elke nieuwe catastrophe (…) en de steeds talrijker wordende fusillades, laaide de woede weer op en bleef deze de angst overheersen”. (42) Ook kunnen ze nog niet vermoeden dat een maandenlange zoektocht van de SD naar de daders van de aanslag in Rotterdam uiteindelijk zal leiden naar Margreets kamer aan de Herengracht.

Sally maakt zich ondertussen grote zorgen over Saar. Als de paar weken uitstel van deportatie voor de familie van Gigch aflopen, moet er een andere oplossing komen. Dat hij niet echt goede contacten binnen het Rotterdamse verzet heeft blijkt uit het feit dat hij niet aan een vals persoonsbewijs voor Saar kan komen.

Terwijl de Rotterdamse politie bezig blijft met het onderzoek naar de aanslag op de trein raakt Sally ook in het vizier van de Haagse politie als er na een brandaanslag op een hooiopslag van de Wehrmacht in het Laakkwartier op 13 oktober 1942 een fiets van één van de daders blijft liggen. Dit is de fiets die Evert Ruivenkamp van Sally kocht toen die naar Rotterdam verhuisde. Ruivenkamp blijft buiten beeld voor de Haagse politie, die de fiets terugleidt naar Sally, die echter niet meer op zijn Haagse adres in de Begoniastraat woont. Samuel Zacharias Dormits wordt nu door de Haagse politie gezocht voor de brandaanslag in Den Haag, terwijl in Rotterdam naar leden van de Nederlandse Volksmilitie gespeurd wordt na de mislukte aanslag op de trein.

De politie zendt nu een extra politiebericht op de radio uit voor de opsporing en aanhouding van Samuel Zacharias Dormits. Ook worden er opsporingsbiljetten gemaakt, die overal in Nederland opgehangen worden. Sally wordt nu landelijk gezocht voor een aanslag in Den Haag die hij niet pleegde.

Saar moet onderduiken

Op 17 oktober 1942 neemt het toch al niet makkelijke leven van Saar en Sally een dramatische wending. Terwijl Saar naar haar werk in de kapsalon vertrekt, gaat Sally naar de bakker. Daar vergeet de klant voor hem haar tas op de toonbank. Sally, op zoek naar een niet-Joods persoonsbewijs voor Saar, stopt de hele tas, met daarin inderdaad meerdere persoonsbewijzen, in zijn eigen aktetas. Helaas komt de vrouw terug om haar tas te zoeken, er ontstaat een opstootje en de politie komt erbij. Sally belandt op het politiebureau. Daar trekt hij opeens een pistool uit zijn zak en schiet zich door het hoofd. De Rotterdamse politie is verbaasd dat iemand voor een relatief klein vergrijp zelfmoord pleegt. Ze doorzoeken zijn zakken en vinden wat bonnetjes en een notitie in potlood op een textielbon: “Dormits”. Het toeval wil, dat eerder die dag al Haagse rechercheurs in Rotterdam waren om te informeren naar een zekere Dormits, die ze immers verdenken van de brandstichting in het Laakkwartier en van wie ze vermoeden dat hij in Rotterdam is.

Na enig speurwerk staan er later die dag vijf rechercheurs (drie Rotterdammers en twee Hagenaars) in Sally’s en Saars woning in de Bijlwerffstraat 37 A. Saar is niet thuis, net als haar huurbaas, Pieter Baan en zijn vrouw in de woning eronder. Een klant van Paulina Baan, die een kledingstuk komt ophalen dat door mevrouw Baan -ze is naaister- vermaakt is, vertelt de agenten dat de bewoner (zij kent hem als Wim van Gelderen) er woont met zijn Joodse vriendin die kapster is bij kapsalon Lezer. Twee rechercheurs gaan direct naar de kapsalon. Daar treffen ze twee kapsters: Saar van Gigch en haar collega Cora (Corry) Koppenhol, bezig met de laatste klant van die dag. Op de vraag of ze de kapster uit de Bijlwerffstraat kennen, zegt Saar met veel tegenwoordigheid van geest: “U bedoelt misschien het voormalig kapstertje dat hier niet meer werkt en in de Bleiswijkstraat woont”. (43) De rechercheurs gaan dan weg.

Saar weet dan nog niet dat Sally niet meer leeft. Hij was niet op slag dood en de politie uit Den Haag staat die dag nog aan zijn bed in de hoop hem te kunnen verhoren, maar hij is door de artsen opgegeven en sterft nog diezelfde zaterdag in het ziekenhuis.

Het is Saar na het bezoek van de rechercheurs wel duidelijk dat ze na haar werk niet naar haar woning aan de Bijlwerffstraat kan. Zij en collega Corry gaan zo snel mogelijk weg uit de kapsalon en stappen in de tram. Die rijdt langs het huis van de familie van Gigch. Ze ziet daar een zwarte auto staan en begrijpt dat het goed mis is. Inderdaad zijn op dat moment de Rotterdamse rechercheurs van der Wilt en van Delft bij haar ouders, nadat ze een foto van Saar gevonden hebben en kapper Noach Lezer naar het adres van haar ouders gevraagd hebben. Saars zeventienjarige broer Sal kan op tijd wegkomen door de achtertuin maar haar ouders worden geïntimideerd en moeder Roosje van Gigch-Denneboom krijgt een zenuwaanval. Later die avond komt de huisarts Bernard de Haas langs en verwijst haar naar een inrichting.

In de woning van Sally en Saar wordt ondertussen door de politie van alles gevonden dat betrokkenheid van de bewoners bij de aanslagen in Rotterdam en Den Haag bewijst. Exemplaren van de illegale kranten De Waarheid, De Patriot en De Sirene. Opzetten voor krantenberichten. Rapporten over aanslagen en mogelijke doelen voor aanslagen zoals het raadhuis, het hoofdbureau van politie, en het stadstelefoonnet. Verder plattegronden en schema’s, een tijdbom, een brandbom en chemicaliën. Het ergste is dat de agenten een organisatieschema van de Nederlandse Volksmilitie en een lange lijst met namen en adressen vinden. Weliswaar zijn die versleuteld, maar het kost de politie nauwelijks tijd deze te ontsleutelen.

Nu volgt groot politie-alarm over een Joodse communistische sabotagegroep. De SD in Rotterdam en Den Haag wordt geïnformeerd en diezelfde avond beginnen al de eerste arrestaties van mensen die op de bij Dormits gevonden lijst staan. In Rotterdam neemt de SD-er Schöning, als leider van de Aussendienststelle belast met het opsporen van communisten, de leiding. Vanuit Den Haag wordt hij geholpen door Sturmbannführer Herbert Wölk, die Schöning in december 1942 zal opvolgen als leider van de Aussendienststelle Rotterdam.

Ondertussen moet Saar ergens in Rotterdam een veilige plek vinden. Haar collega Corry gaat met de tram naar huis. Saar, die niet naar haar eigen woning en ook niet naar haar ouders durft, gaat eerst naar het huis van twee andere verzetsstrijders, Isaak Sies en Henk Speksnijder, om ze te waarschuwen. In de hoop nog belastend materiaal te kunnen vernietigen bellen die twee verzetsmensen ‘s avonds aan bij de Bijlwerffstraat 37 A. Er is dan nog steeds een politieagent aanwezig, maar huisbaas Pieter Baan kan de twee waarschuwen en ze maken zich uit de voeten.

Laat in de avond haalt Saar wat spullen op bij haar ouders. Waarschijnlijk heeft ze huisarts de Haas ook gezien, die haar moeder komt onderzoeken. Ze zal hem om raad gevraagd hebben en als we naar haar eerste onderduikplekken kijken, heeft hij daar waarschijnlijk een hand in gehad. Huisarts Bernard Daniël de Haas (1883) is met een niet-Joodse vrouw getrouwd en heeft drie volwassen kinderen. Zijn zoon Johan Marius (Jan) de Haas (1916), studeert tandheelkunde in Utrecht en helpt Joden met het vinden van onderduikplekken, o.a. in het pension van mevrouw Taselaar, de moeder van Margreet en Vica. (44) Hij hielp in oktober 1942 bijvoorbeeld zijn vrienden en medestudenten Ans en Max de la Parra-Pool aan een onderduikplek in het pension.

Die eerste nacht na Sally’s dood slapen Saar en haar broer Sal bij een nichtje, Jeanette Dwinger en haar niet Joodse man Otto van Rijswijk op de Paradijslaan 125 A. (45) Dat is ongeveer tien minuten lopen van hun ouderlijk huis. Terwijl ze daar naartoe gaan wordt de hele stad afgezet. Er zijn straatcontroles en arrestatieploegen van Nederlandse en Duitse politieagenten gaan de adressen van Sally’s lijst af en pakken mensen op. De arrestanten, vooral de Joodse, worden daarbij vernederd en mishandeld.

De volgende ochtend krijgt de Nederlandse politie bericht zich er verder buiten te houden. De SD in Rotterdam en Den Haag neemt het onderzoek naar de Nederlandse Volksmilitie volledig over. Twee Haagse politieagenten, De Rooij en van den Broek, blijven wel verder zoeken naar daders van de aanslag en vooral naar Saar van Gigch. Ze gebruiken Corry Koppenhol, Saars collega in de kapsalon van Lezer, als lokaas om Saar te vinden. Hoewel daarbij dwang gebruikt wordt zijn er ook aanwijzingen dat ze collaboreert en de zonen van kapper Noach Lezer, Arnold en Max, op hun onderduikadres verraadt. (46) Van de foto van Saar die in de woning aan de Bijlwerffstraat gevonden werd, worden vijftig afdrukken over de politiediensten in Nederland verspreid.

De SD zet op 19 oktober 1942 een Sonder-Kommando NVM op in de Maastrichtsestraat 78 in Scheveningen, dichtbij het Oranjehotel waar alle arrestanten in deze zaak naartoe gebracht worden. Behalve de al genoemde SD-ers Wölk en Schöning werken er nog zo’n tien Duitse en Nederlandse administratieve medewerkers. Als actieve opspoorders en aanhouders worden de rechercheurs van der Wilt en van Delft aangesteld. Hun opdracht luidt: “für das gesamte niederländische Gebiet eine Grossfahndung einleiten zu lassen, die zum Zweck hat, die noch flüchtigen Functionäre und Aktivisten einer grossen Sabotage-organisation zu erfassen.” (47) Hoog op de lijst van meestgezochte mensen van deze “grote sabotage-organisatie” staat Saar van Gigch.

Hierna volgt een golf van arrestaties, niet alleen van mensen op de lijst maar van praktisch iedereen die persoonlijk contact had met Saar van Gigch en Sally Dormits. Wölk en Schöning sturen van Delft en van der Wilt om als eerste de vader en broer van Saar en daarna kapper Noach Lezer te arresteren. Noach Lezer komt na een week vrij -zonder ster- en moet de SD helpen Saar van Gigch op te sporen. Hij wordt twee weken later weer vastgezet. Zowel hij als Asser en Sal van Gigch, de vader en broer van Saar, worden in Auschwitz vermoord.

Op 21 oktober wordt in het Buitengewoon Politieblad om “opsporing, aanhouding en voorgeleiding van de jodin Saartje van Gigch” verzocht. Op 26 oktober staat Saars naam met die van zes anderen (o.a. Isaak Sies en Henk Speksnijder) in het Algemeen Politieblad. Volgens het bericht behoort zij tot “een door joden geleide zuiver communistische organisatie” die sabotagedaden heeft verricht. (48)

Saartje van Gigch (1912-1943)-via Joodsmonument.nl

Op 22 oktober licht van der Wilt de huurbaas van Sally en Saar, Pieter Baan en zijn vrouw Paulina Baan-Bouwman ‘s nachts van hun bed. In de dagen daarna worden een voormalige huurder van de familie Baan, de moeder en het zusje van Henk Speksnijder, Isaak Sies, de buren van de van Gigchs en ook de Joodse huisarts van de familie van Gigch, Bernard de Haas gearresteerd.

Bij meerdere invallen op verdachte adressen worden behalve de verdachten ook nog Joodse onderduikers gevonden zoals het echtpaar de Haan, in wiens kapsalon Saar vroeger werkte. De half-Joodse ex-vrouw van Sally Dormits, Nettie Hartog, wordt opgepakt op het adres van Krijn Breur en zijn vrouw in Amsterdam, waar ze ondergedoken zit. Sally heeft een zoontje uit zijn eerste huwelijk en Saar een dochtertje. Die blijven uit handen van de Duitsers en overleven de oorlog.

Van de tweehonderd arrestanten belanden er 142 in het Oranjehotel. 67 mensen worden vrijgelaten, 75 worden berecht. Uiteindelijk worden 21 mensen gefusilleerd. Veel mensen komen als Nacht-und-Nebel gevangenen in gevangenissen en kampen in Duitsland terecht. De Joodse arrestanten worden allemaal naar Westerbork gestuurd en de meesten van daaruit naar de vernietigingskampen. (49)

Ook fabriceren de Duitsers (voornamelijk Rauter) een verbinding tussen één van de arrestanten en de Joodse medewerkers van de firma Kattenburg in Amsterdam, waar regenjassen gemaakt worden. Omdat de productie van deze fabriek naar Duitsland gaat zijn de Joodse arbeiders hier vrijgesteld van deportatie. Dit wordt met een klap teniet gedaan op 11 november 1942, als bij een razzia 130 van de 367 Joodse medewerkers opgepakt worden op beschuldiging van sabotage. In de strafgevangenis in Scheveningen worden ze mishandeld en gedwongen te bekennen. Deze mensen worden samen met hun gezinnen, in totaal 826 personen, naar Auschwitz en andere kampen gedeporteerd. Slechts acht mensen van deze groep overleven.

Onderduikhulp

Het lijkt een wonder dat het Saar lukt op vrije voeten te blijven. Gezien haar onderduikadressen heeft ze voornamelijk hulp gehad vanuit het artsenverzet. Mogelijk brengt huisarts Bernard de Haas haar hier nog voor zijn eigen arrestatie mee in contact. Ze zit een tijd ondergedoken in het Joodse ziekenhuis Megon Hatsedek (Verblijf der Weldadigheid) in Rotterdam. Behalve van haar huisarts krijgt ze ook hulp van de door de SD ontslagen politiearts Gerrit F.C.W. Meijboom (1901). Die heeft ook een huisartsenpraktijk en helpt via het communistische solidariteitsfonds met de medische verzorging van verzetsmensen en onderduikers. (50)

Politiearts Meijboom zit in een artsenverzetsgroepje met Klaas Bosma (1908), die tussen 29 oktober en 2 november 1942 in Rotterdam vastgehouden wordt op verdenking van hulp aan de NVM, en verder met Theo van Reemst en Gerrit Kastein, beide oud-Spanjegangers, en C. Regensburg, net als Kastein een neuroloog. (51) Vooral de oud-Spanjegangers in dit groepje zullen zich Saars lot persoonlijk hebben aangetrokken. Theo van Reemst heeft bijvoorbeeld zijn Joodse vrouw, Trudel van Reemst-de Vries, in Spanje leren kennen. Zij werkte daar als verpleegster.

Hoewel de Rotterdamse politie een schandelijke rol speelt in deze geschiedenis wordt Saar ook door de Rotterdamse politieagent Johannes C. Norenburg (1890) geholpen. Hij geeft haar geld. (52) Hij wordt daarvoor bestraft met acht maanden Scheveningen en zit daarna in Vught en Dachau gevangen. Misschien dat bij Norenburgs hulp ook meespeelt dat een van de vijf gijzelaars die gedood worden na de treinaanslag een vroegere hoofdinspecteur van de politie Rotterdam is.

De Duitsers hebben een redelijk goed beeld van Saars bewegingen, want het Joodse ziekenhuis waar ze onderduikt wordt op 16 november 1942 doorzocht door de SD. Daarbij wordt Saar niet gevonden maar wel andere onderduikers, o.a. een eenentwintigjarige Joodse man die als verpleegster verkleed zou zijn geweest, Alex Ekstein. Hij wordt direct naar Westerbork gestuurd waar hij op 4 december 1942 op transport gaat. Hij heeft een oudere broer Manasse Joseph (Max) Ekstein, die ook een -niet zo mooie- rol gaat spelen in dit verhaal.

Mogelijk helpt Jan de Haas, de zoon van huisarts de Haas, Saar uit Rotterdam weg te komen. We weten dat Saar (uit Scheveningen, of via een contact in Scheveningen, genaamd E. Roest) brieven naar mensen stuurt die haar kunnen helpen. De SD achterhaalt bijvoorbeeld een brief van haar naar een echtpaar op de Bergweg 100B in Rotterdam. (53) Jan de Haas heeft, eventueel via Arie Taselaar of mevrouw Taselaar in Utrecht, contact met Vica en Margreet in Amsterdam. Ik vermoed dat die op dat moment allebei geen plaats hebben voor een onderduiker. Margreet heeft Ina en Nout van Dam in haar woning, Vica waarschijnlijk Sien Spier en Ko Tersmitten.

Het lijkt erop dat Margreet en Vica in hun netwerk naar een onderduikmogelijkheid voor Saar in Amsterdam gezocht hebben. Ze vinden die via Lidia Schöffer, die veel van Vica’s vervalsingswerk doet. Zij werkt samen met Elisabeth (Lies) Koppers (1921), die kunstschilder is en een atelier op de eerste verdieping van de Egelantierstraat 2 heeft. Daar blijft Saar vanaf eind oktober twee weken. Als de SD midden november een inval doet in dit atelier is Saar gelukkig al weg. Lidia en Lies worden enige tijd door de Duitsers vastgehouden in het atelier, in de hoop dat Saar op zal duiken. Ook laat de SD een nepbrief voor Saar bezorgen om te kijken wat de twee vrouwen met die brief zullen doen. Als ze de brief vervolgens proberen te verstoppen maken ze zich natuurlijk verdacht. Ook in het ouderlijk huis van Lies wordt een huiszoeking gedaan en de twee jonge vrouwen worden vijf dagen vastgehouden in de gevangenis. (54) Ze hebben blijkbaar samen een goed verhaal afgesproken want het lukt de ondervrager van de SD, Untersturmführer Schöning, niet om ze te laten bekennen. (55) Ze worden vrijgelaten en kunnen Margreet en Vica de details van hun verhoor vertellen en laten weten dat Margreets adres nog veilig is.

Op dat moment zit Saar waarschijnlijk al bij Margreet. Die heeft nu plaats omdat Ina en Nout een eigen woning hebben. Margreet moet zich gerealiseerd hebben dat deze onderduikster groot gevaar loopt en dat ze daarom ook zelf een groot risico op zich neemt. De SD blijft hardnekkig proberen Saar te pakken te krijgen. Inspecteur van der Wilt zet in Amsterdam-Zuid een val op, met twee Joodse vrouwen in een woning als lokvogels. (56) Hij hoopt dat Saar daar naartoe zal komen, wat echter niet gebeurd.

Saar zit bij Margreet tot Ina en Nout van Dam hun vrijstelling kwijtraken en weer moeten onderduiken. Ina en Nout trekken weer bij Margreet in en Saar wordt dan door medisch student Jan Govert Roosenburg (1918) opgehaald en naar Den Haag gebracht. (57) Jan is de jongere broer van Henriëtte (Jet) Roosenburg (1916), die in de Haagse Paroolgroep meewerkt en Dick van Stokkum opvolgt als passeur voor geallieerde piloten naar België en Frankrijk. (58) De vader van Jan en Jet Roosenburg is huisarts in Den Haag. Zijn praktijk is op de Laan Copes van Cattenburgh 135, waar het gezin ook woont. Saar zit hier bijna in het hol van de leeuw. Nog geen twee kilometer verderop in Scheveningen zit het “Sonder-Kommando” dat haar probeert op te sporen.

Behalve op dit adres woont ze ook nog bij een echtpaar op de Breitnerlaan in Den Haag Benoordenhout, lopend is het vanaf de laan Copes nog geen tien minuten. Hoe lang ze hier bij Joachim Röntgen (1906), een violist en zijn Zwitserse vrouw Annemarie Tütsch (1908) blijft is niet bekend. Joachim is de jongste zoon van componist Julius Röntgen. Hij was tot 1939 concertmeester van het symfonieorkest van het Stadttheater in Winterthur in Zwitserland en leerde daar zijn Zwitserse vrouw kennen.

Ook Saars reis naar het volgende onderduikadres gaat goed, waarschijnlijk vermomt ze zich want haar opsporingsfoto rouleert nog steeds. Ze komt terecht in Deurne in Noord-Brabant waar ze onderduikt in Huize Landzicht, een voormalige pastorie. Daar wonen Frederik Nicolaas (Frits) Thiange (1915), een paardendresseur, en beeldend kunstenaar Franciscus Joseph Maria (Frans) Jacobs (1913). Frans Jacobs heeft in Delft bouwkunde gestudeerd maar wordt kunstenaar na een studie aan de Academie voor Beeldende kunsten in Arnhem. Hij verhuist op 25 juli 1940 naar Deurne vanuit Rotterdam. Of Saar via Rotterdamse contacten in Deurne terechtkomt is niet bekend. Frits Thiange heeft een oom in Den Haag die kinderarts is, dus ook een verband met het artsenverzet is mogelijk.

Vanuit Deurne komt Saar van Gigch op 3 maart weer naar Amsterdam. Ze wordt nu al meer dan vier maanden opgejaagd door de SD, heeft op minstens zes adressen ondergedoken gezeten en meerdere gevaarlijke reizen door Nederland gemaakt. Er zijn nauwelijks nog (vermeende) leden van de Nederlandse Volksmilitie op vrije voeten. Na de grote arrestatiegolf in oktober en november 1942 ontspringen enige NVM-leden de dans. Maar ook die worden opgespoord. In januari 1943 worden bijvoorbeeld Karel Meyer en Hendrik Speksnijder gepakt, die in de opsporingsberichten van de politie met Saar in het rijtje van meest gezochten staan.

Margreet heeft ook een enerverende tijd achter de rug. Op 26 januari 1943 lopen haar onderduikers Nout en Ina van Dam-Hendrix in de val van het verradersduo de Ruiter en van Ginkel. Nout komt op 7 februari in Kamp Vught. Ina op 19 februari. Van daaruit zullen ze Margreet versleuteld hebben laten weten dat ze niets over haar verteld hebben en haar adres dus nog veilig is. Het zou goed kunnen dat Margreet uit voorzorg in die tijd bij haar zus Vica op het Nieuwe Suikerhofje heeft gewoond. Margreet weet ook dat de SD er niet achter gekomen is dat Saar al eerder bij haar ondergedoken zat. Lidia Schöffer en Lies Koppers zijn immers midden november 1942 al gearresteerd, ondervraagd en weer vrijgelaten. Die zullen Margreet verteld hebben waarover ze ondervraagd werden en dat niets naar Margreet wijst.

Verraad

Het getuigt van Margreets koelbloedigheid om Saar van Gigch een tweede keer in haar woning te laten onderduiken. Het illustreert ook hoe weinig onderduikadressen er in 1942 zijn. Na haar ervaring met Ina en Nout, die in de val van Jodenjagers liepen, zal Margreet Saar ongetwijfeld op het hart gedrukt hebben de woning niet te verlaten. Een week nadat Saar weer bij Margreet woont is Saar jarig. Ze wordt eenendertig. Margreets medebewoner Betty Spaander zit al enige tijd zelf ondergedoken. Er is dus meer ruimte op de eerste verdieping van het pand aan de Herengracht en Margreet hoeft niet uit plaatsgebrek bij Vica te gaan wonen. Dat betekent ook dat ze thuis is als er een verrader aan de deur belt.

Want uiteindelijk loopt ook deze onderduik heel slecht af. De kiem daarvoor wordt gelegd op 16 november 1942, als de hierboven al genoemde Alex Ekstein tijdens een inval van de SD in het Joodse ziekenhuis in Rotterdam opgepakt wordt. De SD is er op zoek naar Saar van Gigch, die ze niet vinden. Alex heeft een twee jaar oudere broer Manasse Ekstein, die zich Max noemt.

Max heeft een tijdje als kruier voor de Joodse Raad gewerkt, maar heeft geen officiële vrijstelling. Toch lukt het hem om op vrije voeten te blijven tijdens de grote deportaties in Rotterdam in de zomer van 1942. In oktober wordt hij bij een razzia gepakt, maar hij weet te ontsnappen door zijn armband van de Joodse Raad om te doen. Als zijn jongere broer Alex na zijn arrestatie in het ziekenhuis in Westerbork terechtkomt, probeert Max Ekstein naar het buitenland te vluchten. Hij betaald een passeur tweeduizend gulden, maar wordt opgelicht. Naar eigen zeggen is hij dan zo wanhopig dat hij contact zoekt met een politieagent die hij nog van vroeger kent. Ze zijn ooit buren geweest.

Deze politieagent, Jacob Breugem (1906-1944), werkt op afdeling 10 van de Rotterdamse recherche en ergert zich al langer aan de -in zijn ogen- voorkeurspositie van agenten als van der Wilt en van Delft van afdeling 3. Breugem wil een wit voetje halen bij de SD en zet Max Ekstein als V-man in. Hij moet in verzetskringen infiltreren. Dat lukt hem in Utrecht in het huis van de veertigjarige Anna Catharina Frederika Vorstius Kruijff-Dames Visser op de Nieuwe Gracht 40. (144) Haar vader was een rijke koopman uit Amsterdam die in 1896 toestemming kreeg aan zijn achternaam Dames de naam van zijn moeder toe te voegen. Ook haar man, Tom Kruyff, een jurist, deed dit met de achternaam Vorstius, vandaar haar lange achternaam. Wat mevrouw Vorstius Kruijffs rol in het verzorgingswerk is, is onbekend. Wel weten we dat er aan het eind van de oorlog bijeenkomsten in haar achterkamer worden gehouden door een groep notabelen die “bespreken welke koers er na de oorlog zou moeten worden gevoerd”. (60) Dit wijst mogelijk op verzetscontacten binnen de Ordedienst. (61)

In ieder geval ontmoet Max Ekstein in haar huis tandarts Johan Marius (Jan) de Haas, de zoon van Saars Rotterdamse huisarts Bernard de Haas. Max Ekstein merkt dat Jan de Haas zich grote zorgen maakt over zijn vader, die na een aantal weken te zijn verhoord in Scheveningen naar Westerbork gestuurd is. De familie de Haas zet er alles aan om hem daar, als gemengd gehuwde, weer weg te krijgen, wat uiteindelijk ook lukt. Toch overleeft Bernard de Haas de oorlog niet, hij sterft thuis in de hongerwinter op eenenzestigjarige leeftijd.

Blijkbaar speelt Max Ekstein zijn rol van verzetsman goed, want hij krijgt Jan de Haas zo ver hem te zeggen hoe hij in contact kan komen met Saar van Gigch. Ekstein beweert dat hij alle papieren voor Saar heeft om haar naar Spanje te krijgen. Daarop geeft Jan de Haas hem de naam en het adres van Margreet. Zij zou weten hoe hij in contact kan komen met Saar. We zagen al eerder dat Jan de Haas samenwerkt met de familie Taselaar en voor vrienden onderduikplekken regelt in het Utrechtse pension van Margreets en Vica’s moeder.

Om verzetsmensen te waarschuwen voor verraders en infiltranten is er een illegaal opsporingsblad, dat Het Contra Signaal heet. Ekstein staat daar weliswaar in onder zijn echte naam en met al zijn aliassen (o.a. met een foto bij Hendrik de Vos), maar blijkbaar hebben mevrouw Vorstius Kruyff en Jan de Haas hem niet herkend in het signalement: “lang en slank, smal gelaat, blauwe ogen, blond dik haar met scheiding, vermoedelijk volbloed jood, donker uiterlijk, bemoeit zich met onderduikers”. Ook de volgende omschrijving: “Draagt wit zijden das, draagt laarzen, uitstaande oren, komt veel in Terminus te ‘s Gravenhage,” heeft hen niet wantrouwig gemaakt. (62)

Foto van Ekstein in het Contra-Signaal. Behalve Hendrik de Vos noemde hij zich ook Vast(en)hout en Han Dronken.

Max Ekstein geeft de informatie en het adres van Margreet door aan Breugem en de leider van de Sicherheitsdienst Schöning. Op vrijdag 19 maart 1943 gaat Ekstein naar de Herengracht 175 in Amsterdam. Als hij bij Margreet aanbelt, wil het toeval dat Saar de deur opendoet. Max Ekstein herkent haar van de opsporingsfoto maar laat niets merken en vraagt naar mejuffrouw Taselaar. Hij krijgt te horen dat ze rond één uur thuiskomt. Max gaat weg, belt met Breugem, die vervolgens met de SD-er Scholl (63) aanrukt vanuit Rotterdam. Als Ekstein ‘s middags weer aanbelt, doet Margreet haar raam op de eerste verdieping open en vraagt hem waarvoor hij komt. Als hij zegt dat hij van Jan de Haas komt, doet ze de deur open. Daarop dringt Breugem met zijn mannen naar binnen en arresteert iedereen in Margreets woning. (64)

In de Amsterdamse politieberichten van die dag is te vinden dat Margreet die middag om vier uur in een cel in Amsterdam opgesloten wordt door Breugem. De volgende ochtend vroeg moet ze naar Rotterdam gebracht worden, naar het bureau van de SD op de Heemraadsingel. Over Saar is in de Amsterdamse politieberichten niets te vinden. Zij is direct naar Rotterdam gebracht zoals uit haar arrestantenkaart in het Stadsarchief van Rotterdam op te maken is. Max Ekstein wordt voor het opsporen van Saar van Gigch beloond met een geldbedrag van vijfhonderd gulden en een nieuw kostuum. (65)

Tegelijk met Margreet en Saar worden twee studenten gearresteerd die ook in Margreets woning zijn. Dit zijn Karel Louis de Vries, een drieëntwintigjarige student assistent op het geologisch instituut, en Harke Ruurd Kijlstra, een twintigjarige student medicijnen. (66) Beide zijn al enige tijd bezig in het verzorgingswerk.

Alle vier de arrestanten worden in Rotterdam verhoord. Het Sonder-Kommando in Scheveningen is namelijk al opgeheven. Margreet is ongetwijfeld hun belangrijkste verdachte. Op haar arrestantenkaart in Rotterdam staat achter haar naam IV A, dat is de afdeling van de Sicherheitsdienst die zich bezighoudt met het opsporen van communisten. Saar van Gigch heeft op haar kaart ook NVM (Nederlandse Volksmilitie) staan. Margreet, Karel en Harke kunnen aanneembaar maken dat zijn niets met de NVM te maken hebben, anders was het voor hen slechter afgelopen. Karel de Vries (ook met IV A achter zijn naam) en Harke Kijlstra worden na ongeveer drie weken vrijgelaten. (67)

Ook de moeder van Margreet en Vica, de zevenenvijftigjarige Maria (Didi) Taselaar-Selckmann, raakt in het vizier van de Rotterdamse SD. Zij wordt op 16 april 1943 in Utrecht gearresteerd en naar Rotterdam gebracht. Het lukt haar ondervragers niet om een verbinding tussen Saar van Gigch/de NVM en het Utrechts verzet te leggen en ze komt na drie weken op 6 mei weer vrij. (68) Margreet zit dan nog steeds gevangen.

Didi Taselaar

Over Margreets verhoor is niets bekend maar Didi Taselaar doet zich tijdens de verhoren dom en naïef voor. (69) Volgens Vica voelen verzetsvrouwen zich in vergelijking met mannen “minder kwetsbaar” want “martelingen heeft de SD bij het verhoren van vrouwen op enkele smartelijke uitzonderingen na niet toegepast. In elk geval rekende de gemiddelde verzetsstrijdster er op, hiervan verschoond te blijven.” (70)

Voor Saar zal dit als Joodse en communistische gevangene niet gegolden hebben en ze zal hard aangepakt zijn. Op haar arrestantenkaart staat behalve de afkorting NVM voor Nederlandse Volksmilitie: “Strenge afzondering, lees- en schrijfverbod en voortdurende bewaking”. (71) Bij bijna alle arrestaties en verhoren van NVM-leden wordt veel geweld gebruikt. Henk Speksnijder wordt bij zijn arrestatie in januari 1943 zo hard tegen zijn kaak getrapt dat die breekt. Iemand die hem later ziet zegt dat het lijkt alsof Speksnijder met een stier gevochten heeft. Saar geeft uiteindelijk de namen en adressen van Jacobs en Thiange in Deurne prijs. Zij worden op 24 maart 1943 gearresteerd en naar Rotterdam gebracht voor verhoor. Daarna geeft ze ook de namen van Jan Roosenburg en de familie Röntgen in Den Haag, die op 27 maart in Rotterdam in de cel belanden. (72) Het lukt haar om Lidia Schöffer en Lies Koppers, bij wie ze ook twee weken ondergedoken zat, buiten schot te houden. Saar van Gigch wordt wekenlang verhoord en op 3 juli 1943 naar Westerbork gestuurd. Op 6 juli gaat ze al op transport naar Sobibor. In de trein bevinden zich 2417 mensen die allemaal op de dag van aankomst, 9 juli, vermoord worden.

Joachim Röntgen wordt na twee weken Rotterdamse gevangenis vrijgelaten, alle andere onderduikgevers komen in kamp Vught terecht. Annemarie Röntgen-Tütsch zit iets meer dan een week vast in Vught. Ze komt tegelijk met Margreet aan op 9 juni, maar wordt 17 juni weer vrijgelaten. Het feit dat ze Zwitsers staatsburger is zal haar geholpen hebben.

Onderduikgeefster Annemarie Röntgen-Tütsch

Jan Roosenburg zit vanaf 5 mei 1943 in kamp Vught en komt daarna in Sachsenhausen terecht. Hij overleeft de oorlog en maakt zijn studie geneeskunde in Groningen na de oorlog af.

Frits Thiange en Frans Jacobs, komen op 7 april aan in Vught. Frits Thiange wordt ook doorgestuurd naar Sachsenhausen en waarschijnlijk in oktober 1944 tewerkgesteld in een buitenkamp van concentratiekamp Neuengamme, Lager Spaldingstrasse. Gevangenen moeten hier werken in het door de geallieerden gebombardeerde centrum van Hamburg. Ze ruimen puin, maken niet ontplofte bommen onklaar en bergen lijken. Thiange overlijdt hier op 14 december 1944. Met Frans Jacobs loopt het beter af. Hij is reserveofficier en komt in een krijgsgevangenenkamp in Neubrandenburg waar hij eind maart 1945 bevrijd wordt door het Rode Leger.

Margreet wordt op 9 juni 1943 als “Schutzhäftling” naar kamp Vught gestuurd. Dat “Schutz” betekent dat de maatschappij tegen haar beschermd moet worden. SS-concentratiekamp Vught bestaat pas een paar maanden en Margreet hoort bij de eerste vrouwelijke politieke gevangenen die daar opgesloten worden. Ze heeft kampnummer 60. Iets meer dan een maand later zit Vica er ook, met kampnummer 186. Op 2 en 3 april 1943 worden alle bewoners en bezoekers van het Nieuwe Suikerhofje opgepakt. Op 14 juli, een dag voor haar eenendertigste verjaardag, arriveert Vica in Vught. Haar arrestatie heeft niets met die van Margreet te maken en voordat ze naar Vught komt zit ze in Amsterdam in de gevangenis.

Voordat Margreet en Vica gevangen genomen worden, zijn de Duitsers al begonnen de inwoners van Joodse instellingen (ziekenhuizen, weeshuizen, kindertehuizen etc.) zonder genade op transport te zetten. Margreet, die door haar baan bij Pro Juventute in veel kindertehuizen komt, en Vica helpen meerdere Joodse jongeren en kinderen, sommige uit Joodse tehuizen, aan onderduikplekken. Die onderduikplaatsen zijn soms in niet-Joodse tehuizen. Dit doen de twee zussen niet meer op eigen vuist, maar in georganiseerd verband. Ze vormen samen met Margreets chef bij Pro Juventute, Jaap Koekebakker, een klein groepje binnen de grotere verzetsgroep Westerweel. Door hun arrestaties kunnen ze dit werk niet verder doen. Tegen de tijd dat ze vrijgelaten worden, Vica op 13 november 1943, Margreet op 17 april 1944, hebben de Duitsers na een laatste grote razzia in Amsterdam op 29 september 1943 Nederland “Judenrein” verklaard.

NOTEN

  1. Annejet van der Zijl, Anna. Het leven van Annie M.G. Schmidt, Amsterdam/Antwerpen, 2017, p. 81.
  2. Hinke Piersma, Zussen. Een oorlogsverhaal, Amsterdam 2017, p. 24.
  3. Annejet van der Zijl, Anna. Het leven van Annie M.G. Schmidt, Amsterdam/Antwerpen, 2017, p. 81.
  4. De Volkskrant. Van dame met plooirok tot streetcornerworker, 29 september 1999.
  5. Idem.
  6. Idem.
  7. Idem.
  8. Bijvoorbeeld aan Annemarie Grewel: “Tijdens de oorlog zaten mijn broertje en ik af en toe ondergedoken in de Van Eeghenstraat. Op hoogtijdagen verdwenen wij naar het huis van Lidy en Jaap Koekebakker en daar zaten wij in de loze ruimte boven de schuifdeuren” in: https://onsamsterdam.nl/de-zwerftocht-van-annemarie-grewel.
  9. Annejet van der Zijl, Anna. Het leven van Annie M.G. Schmidt, Amsterdam/Antwerpen, 2017, p. 108.
  10. Gerard Groeneveld , “Het boek mag niet leiden tot ontaarding van de volksgeest”. Boekencensuur in Nederland tijdens de bezetting 1940-1945. In Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis, jaargang 2, 1995, p. 145. Zie ook Chris van der Heijden, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam/Antwerpen 2001, p. 161-162.
  11. Hinke Piersma, Zussen. Een oorlogsverhaal, Amsterdam 2017, p. 74.
  12. Idem, p. 90.
  13. Idem, p. 95.
  14. Yad Vashem, The Righteous Among the Nations database, Nancy Elizabeth Spaander: https://righteous.yadvashem.org/
  15. SAA-5443 Inventaris van het Archief van het Wetenschappelijk Comité van Toezicht op het Onderzoek naar Amsterdamse Panden die een Belangrijke Rol in het Verzet 1940-1945 Hebben Gespeeld (Begeleidingscommissie van Tellingen)
    3-30 (Verzetsstrijders voortgekomen uit de Arbeiders Jeugdcentrale AJC).
  16. Idem.
  17. SAA Archiefkaart Anna Alida Mets.
  18. Hinke Piersma, Zussen. Een oorlogsverhaal, Amsterdam 2017, p. 99.
  19. Bert van Gelder, Brand bij de Wehrmacht. De Vonk Den Haag 1942-1943, De Zilverdistel 2005, p. 134.
    A. A. Verhey, CPN Verzet in de regio Rotterdam 1940-1945, Rotterdam 1999, p. 220.
  20. NIOD 249-1315 Vrije Groepen Amsterdam. 2. Verslag van een onderhoud vanwege het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie met K. de Vries te Amsterdam, leider van de groep Karel, later opgenomen in de Vrije Groepen Amsterdam, zonder datum.
    Hieruit kunnen we opmaken dat Saartje van Gigch twee keer bij Margreet onderduikt. Hij zegt namelijk: “Tengevolge van provocatie had er een overval plaats gevonden in het huis waar Margreet Taselaar woonde (Herengracht 175). Zij had daar een Joods onderduikstertje gehad. Jan Roosenburg had haar weggehaald en naar Den Haag gebracht, vandaar ging zij o.a. naar Deurne en tenslotte weer naar Margreets huis”. Overigens is het interview wel gedateerd: 27 mei 1947.
  21. Hinke Piersma, Zussen. Een oorlogsverhaal, Amsterdam 2017, p. 119.
  22. Hans Schippers, De Westerweelgroep en de Palestinapioniers. Non-conformistisch verzet in de Tweede Wereldoorlog, Hilversum 2015, p. 161.
  23. Persoonskaarten Joodsche raad via https://arolsen-archives.org/en/
  24. Yad Vashem, The Righteous Among the Nations database, Nancy Elizabeth Spaander: https://righteous.yadvashem.org/
  25. SAA Politierapporten ’40-’45.
  26. Hinke Piersma, Zussen. Een oorlogsverhaal, Amsterdam 2017, p. 142: “het was wellicht geen toeval dat dit bericht twee dagen na de arrestatie van Margreet op 19 maart verscheen”. Waarschijnlijk is het wel toeval. Margreet wordt ook verraden maar dit verraad heeft niets met het duo van Ginkel-de Ruiter te maken.
  27. Bert Jan Flim, Omdat hun hart sprak. Geschiedenis van de georganiseerde hulp aan Joodse kinderen in Nederland, 1952-1945, p. 180 e.v.
  28. A. A. Verhey, CPN Verzet in de regio Rotterdam 1940-1945, Rotterdam 1999, p. 220.
  29. Voor dit hoofdstuk zijn de volgende boeken/websites gebruikt: Sytze van der Zee wijdt een hoofdstuk aan Max Ekstein in zijn boek Vogelvrij. De jacht op de Joodse onderduiker, Amsterdam 2010, p. 414-418 en noemt daarbij de volle naam van Margreet, Margaretha Philomena Taselaar. Hij geeft nog meer voorbeelden van verraad door Max Ekstein op p. 418-425.
    De hele affaire wordt echter uitgebreider behandeld in F.A.M van Riet, Handhaven onder de nieuwe orde: de politieke geschiedenis van de Rotterdamse politie tijdens de Tweede Wereldoorlog, Zaltbommel 2008, p. 215-221 en 341-345. Margreet wordt hier mevrouw T. genoemd. Bert van Gelder, Brand bij de Wehrmacht. De Vonk Den Haag 1942-1943, De Zilverdistel 2005. A. A. Verhey, CPN Verzet in de regio Rotterdam 1940-1945, Rotterdam 1999. http://www.rudi-harthoorn.nl/ voor Haags communistisch verzet en een lijst met gearresteerden van de NVM (Nederlandse Volksmilitie
  30. Haar officiële voornaam is Saartje. In de Duitse opsporingsberichten wordt ze Sara genoemd, waarschijnlijk om haar Joods-zijn te benadrukken. Alle Joodse vrouwen in Duitsland met een niet als Joods te herkennen voornaam moeten vanaf 1 januari 1939 verplicht de tweede voornaam Sara gebruiken.
    Zelf noemde Saartje zich ook wel Selma. Ik heb gekozen voor Saar omdat deze naam gebruikt wordt in een familieadvertentie n.a.v. het dertigjarig huwelijk van haar ouders. (Op Joods Monument krantenadvertentie: “door Chaja, Sal en Saar”.)
  31. Zie het artikel over de oud-Spanjegangers op deze website.
  32. Eva Denneboom, geboren 1882 en Roosje Denneboom, geboren 1890.
  33. Zie de website over Nederlandse vrijwilligers in de Spaanse Burgeroorlog van het IISG (Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis): https://spanjestrijders.nl/ zoekterm: Ies van Bergen.
  34. Bert van Gelder, Brand bij de Wehrmacht. De Vonk Den Haag 1942-1943, Hoofdstuk 9.3. (De ‘Nederlandse Volks Militie’ in Rotterdam).
  35. Hij bedient luchtafweergeschut in de Dimitrov-brigade, waarin voornamelijk Interbrigadisten uit de Balkan-landen zitten volgens: https://spanjestrijders.nl/
    Ik vraag me af of dit klopt. Voor zover ik weet heeft hij geen connectie met de Balkan. Wel woonde hij twee keer een tijdje in Brazilië. Hij verliest net als de meeste Spanjestrijders zijn Nederlandse nationaliteit na terugkomst.
  36. J.W. Stutje, De man die de weg wees. Leven en werk van Paul de Groot 1899-1986. Amsterdam: De Bezige Bij, 2000, p. 178.
  37. Bert van Gelder, Brand bij de Wehrmacht. De Vonk Den Haag 1942-1943, Hoofdstuk 9.
  38. Ben Braber, Waren mijn ogen een bron van tranen: een joods echtpaar in het verzet, 1940-1945, Amsterdam 2015.
  39. http://www.rudi-harthoorn.nl/
  40. Op de kaarten van de Joodsche Raad is de stempel met de datum van de oproep op de kaart van Asser van Gigch slecht te lezen. Families worden vaak niet samen opgeroepen. In juli 1942 worden in Rotterdam kort na elkaar 6000 mensen opgeroepen zich te melden voor Westerbork.
  41. SAA Politierapporten ‘40-’45. Hij geeft zijn PB aan het verzet zodat het vervalst kan worden en doet daarna aangifte bij de politie dat hij zijn PB verloren is.
  42. A.M.J. Taselaar, Vrouwen en Meisjes in het Verzet, in: J.J. van Bolhuis e.a. (red.) Onderdrukking en Verzet. Nederland in Oorlogstijd, III (Arnhem/Amsterdam 1952), p. 819.
  43. Dit staat zo in Bert van Gelder, Brand bij de Wehrmacht. De Vonk Den Haag 1942-1943 p. 126. Ik weet niet of ze dit echt zo gezegd heeft of alleen iets van deze strekking.
  44. https://www.joodserfgoedrotterdam.nl/bergweg/. Hij bracht het Joodse echtpaar de la Parra-Pool, ook allebei tandarts, bij haar onder.
    A. A. Verhey, CPN Verzet in de regio Rotterdam 1940-1945, Rotterdam 1999, p. 220.
  45. Weduwe Jansje Dwinger-van Gigch (1882-1943) is een zus van hun vader.
  46. Bert van Gelder, Brand bij de Wehrmacht. De Vonk Den haag 1942-1943, p. 129-130.
  47. F.A.M van Riet, handhaven onder de nieuwe orde: de politieke geschiedenis van de Rotterdamse politie tijdens de Tweede Wereldoorlog, Zaltbommel 2008, p. 218-219.
  48. Algemeen Politieblad, nr 42, 22 oktober 1942, 1196, bericht 2519 en nr 43, 29 oktober 1942, 683, bericht 2521.
  49. Zie http://www.rudi-harthoorn.nl/nederlandse-volksmilitie/
  50. Nadat hij in januari 1943 Karel Meyer, die ook op de Nederlandse Volksmilitie-lijst staat, helpt nadat die bij een vlucht gewond raakt, wordt Meijboom ook zelf door de Duitsers gezocht. Zie een foto van zijn opsporingsbericht bij F.A.M van Riet, Handhaven onder de nieuwe orde: de politieke geschiedenis van de Rotterdamse politie tijdens de Tweede Wereldoorlog, Zaltbommel 2008, p. 221.
  51. A. A. Verhey, CPN Verzet in de regio Rotterdam 1940-1945, Rotterdam 1999.
  52. Verhey, p. 218.
  53. Anna Theodora Schuijl (1900) en Johannes Vrijburg (1904). Hij zit enige tijd in kamp Vught, zij sterft in Ravensbrück. Verhey p. 216.
  54. Verhey, p. 218
  55. SAA Politierapporten ’40-’45.
  56. Verhey, p. 217.
  57. NIOD 249-1315 Vrije Groepen Amsterdam. 2. Verslag van een onderhoud vanwege het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie met K. de Vries te Amsterdam, leider van de groep Karel, later opgenomen in de Vrije Groepen Amsterdam, zonder datum.
  58. Zie het artikel over Dick van Stokkum op deze website.
  59. Verhey p. 220.
    Voor Anna Catharina Frederika Vorstius Kruijff-Dames Visser zie ook: https://www.hautehistoire.nl/een-rekening-van-hirsch-cie-amsterdam/
  60. Steengoed, nr. 47, nov. 2009, p. 31.
  61. Van de 142 arrestanten in de NVM-zaak zijn er 30 van de Ordedienst, de meeste gevangenen zijn communisten.
  62. Het Contra Signaal, Londensche Editie via: https://geheugen.delpher.nl/nl/geheugen/view?identifier=EVDO02%3ANIOD07_0068
  63. Konrad Scholl, geb. 1905 was al vanaf 29 mei 1940 bij de Aussenstelle Rotterdam. Hij specialiseert zich op de vervolging van Jehovah getuigen. F.A.M van Riet, Handhaven onder de nieuwe orde: de politieke geschiedenis van de Rotterdamse politie tijdens de Tweede Wereldoorlog, Zaltbommel 2008, p. 428 en 430. Schöning (van Riet, p. 251) is de leider van de afdeling die belast is met de bestrijding van communistische-, terroristische- en sabotagegroepen”. Zijn afdeling is berucht voor “hardhandige verhoren, niet altijd gedekt door de zgn. richtleidingen voor verscherpt verhoor maar regelrechte folter.”
  64. Verhey p. 220. “De in hetzelfde dossier (proces verbaal van Ecksteins verhoor) aanwezige getuigenverklaring van Margaretha Philomena Taselaar, afgelegd op 18 december 1945, inzake de arrestatie van Sara wijkt op enkele punten af van de aangehaalde verklaring van Eckstein”. “Sara was bij haar in huis van 3 maart tot 17 maart 1943”. Dit moet 19 maart zijn (zie SAA politierapporten ’40-’45). Ook in Bert van Gelder, Brand bij de Wehrmacht. De Vonk Den Haag 1942-1943, De Zilverdistel 2005, p. 136 en Sytze van der Zee, Vogelvrij. De jacht op de Joodse onderduiker, Amsterdam 2010, p. 417 wordt foutief 17 maart genoemd.
  65. Breugem gaf Ekstein nog meer opdrachten, vooral m.b.t. het oprollen van verzetsgroepen. Ekstein verklaarde na de oorlog dat door zijn toedoen zes mensen gearresteerd werden, waarvan drie door de Duitsers geëxecuteerd zijn.
  66. Over Harke Ruurd Kijlstra meer in het hoofdstuk over Bram Kuiper. Over Karel Louis de Vries in “Het laatste oorlogsjaar”. Margreet kent Karel de Vries waarschijnlijk via Betty Spaander. Spaander en de Vries woonden in 1942 op hetzelfde adres aan de Stadhouderskade.
  67. Arrestantenkaarten Stadsarchief Rotterdam, Margaretha Philomena Taselaar en Karel Louis de Vries. Volgens volgende website zat Kijlstra drie maanden gevangen. Mogelijk was dat niet deze gevangenschap maar een latere in samenhang met de arrestaties rond de verzetsgroep CS6.
    https://www.legacy.com/obituaries/sandiegouniontribune/obituary.aspx?n=harke-kylstra&pid=1239023
  68. Arrestantenkaart Maria Didi Selckmann, huisvrouw Taselaar. Stadsarchief Rotterdam.
  69. Peter Hein, De onderduikers. Een verhaal van verraad, ontsnapping, wanhoop, honger en angst, Amsterdam 2013, p. 165.
    Na Dolle Dinsdag in september 1944 hebben leden van de Aussenstelle Rotterdam het archief vernietigd, waardoor de verslagen van de verhoren verloren gingen.
  70. A.M.J. Taselaar, Vrouwen en Meisjes in het Verzet, in: J.J. van Bolhuis e.a. (red.) Onderdrukking en Verzet. Nederland in Oorlogstijd, III (Arnhem/Amsterdam 1952), p. 822.
  71. Op haar arrestantenkaart is haar achternaam Gigh gespeld. Stadsarchief Rotterdam.
  72. Stadsarchief Rotterdam Arrestantenkaarten.