Het Prinsenklooster

De ontdekking van het Nieuwe Suikerhofje

Omdat de voordeur van het Nieuwe Suikerhofje op de Prinsengracht 385-395 in Amsterdam nooit op slot zit, kunnen Henk Pelser, student geneeskunde, Emile Sindram, student farmacie en Herman Maillette de Buy Wenniger, die een paar jaar ouder is dan Henk en Emile en niet meer studeert, er in september 1940 een kijkje gaan nemen. Henk en Emile delen sinds de zomer van 1939 de zolderverdieping van een pakhuis in de buurt. Op een feestje hebben ze van een vriendin, een aankomend actrice, iets gehoord over een leegstaand hofje waar vroeger katholieke vrouwen woonden. (1)

Vanaf de straat is niet te zien dat er achter het laat negentiende-eeuwse grachtenpand aan de Prinsengracht 383 een achttiende-eeuws hofje verborgen ligt. Ze duwen de rechtervoordeur van het grachtenhuis open en lopen door een lage gang met klinkerplaveisel, langs een privaat met een hartvormig gaatje in de deur, tot aan een gesloten hek met dikke spijlen. (2)

Door de spijlen zijn links, rechts en rechtdoor bakstenen huisjes van drie verdiepingen te zien, die hoger lijken dan ze zijn omdat de steeg zo smal is. (3) Het is duidelijk dat er niemand meer woont, het hofje staat al een tijdje leeg. De laatste bewoonsters verlieten het in de loop van 1937. Begin 1940 woont er een paar maanden een student in de kapel die achter de hofjeshuizen staat, maar die verhuist na de bezetting van Nederland op 15 mei 1940 terug naar zijn geboorteplaats Haarlem. (4)

De steeg van het Nieuwe Suikerhofje.

De drie jonge mannen zijn zo enthousiast over het hofje dat ze direct een brief schrijven aan de eigenaar, Cornelis Nicolaas Willemse (1906-1990), een jonge makelaar uit Naarden die het Nieuwe Suikerhofje in de herfst van 1938 op een veiling kocht. Henk en Herman fietsen zelfs naar Naarden toe om Willemse te overtuigen het hofje aan hen te verhuren. Willemse, die dan nog niet vermoed zal hebben dat het hofje daarmee een decennialang tweede leven begint als studentenhuis, stemt toe en vraagt vijftig gulden huur in de maand op voorwaarde dat de jonge mannen het vervallen hofje zelf weer bewoonbaar maken. (5)

Huurbaas Willemse zegt er wel uitdrukkelijk bij dat de studenten niet teveel mogen verbouwen. Schoonmaken is wel nodig. Op sommige vloeren ligt “verrot linoleum, door de schoorstenen waren dikke roetmoppen naar beneden gekomen en het dak was ook niet meer lekdicht”. (6) Herman, die hopman is van een Rotterdamse padvindersgroep laat in december 1940 de oudere padvinders aanrukken om mee te helpen poetsen: “Karrenvrachten vuil werden eruit gesleept”. (7) Henk Pelser zegt: “We troffen een enorme troep aan, maar de geveltjes, de authentieke haardplaten, de oude tegels…het was erg aantrekkelijk. We hebben de zaak uitgemest en twee kamers omgebouwd tot gemeenschappelijke keuken en toiletruimte.” (8)

Die keuken is centraal gelegen op de begane grond in het midden van het huizenblok met drie huisjes, met uitzicht over de hele lengte van de smalle steeg. De badkamer, met twee WC’s, komt in de ruimte rechts naast de keuken. (9) De nieuwe bewoners laten verder alle schoorstenen vegen en stopcontacten plaatsen. Ze hangen lampen en een brievenbus op. Ook kopen ze een nieuwe bel voor het hek in de steeg. Dan organiseren ze een werkster die “het zaakje onderhoudt”. (10)

De gemeenschappelijke keuken. Foto uit privé-archief Simcha von Benckendorff.

Het Nieuwe Suikerhofje bestaat uit zes smalle huisjes; een dubbel huizenblok links aan de steeg, een driedubbel blok aan het einde van de steeg en rechts een enkel smal huisje. Elk huisje heeft drie verdiepingen en een zolder en kan door meerdere mensen bewoond worden. Achter het driedubbele blok ligt een klein plaatsje met daaraan de kapel.

Kerst 1940 vieren de drie vrienden met een aantal toekomstige bewoners in deze kapel. In januari 1941 is het hele hofje bewoonbaar. De Duitse bezetting is dan al bijna een jaar een feit. De bewoners zijn bezig met illegaal werk en ze zien het Nieuwe Suikerhofje als een ideale plek om dit verzet verder uit te bouwen. Het hofje ligt verstopt achter de hoge huizen aan de gracht. Zoals bijna alle hofjes heeft het geen ramen naar de buitenwereld toe, waardoor de buren weinig zicht hebben op hetgeen er gebeurt. Alleen enkele achterramen van het pand aan de gracht waar de ingang van het hofje onderdoor loopt kijken uit op de steeg waar de hofjeshuizen aan liggen. Uitgerekend in dit huis, Prinsengracht 383, komt in de zomer van 1942 een NSB’er wonen. (11)

De deur aan de gracht is nooit afgesloten maar in het steegje is een zwaar houten hek met een lamp. Dit hek geeft de bewoners een gevoel van zekerheid. Herman Maillette de Buy Wenniger zegt over de toegang tot het hofje: “Een zware, dichtvallende, maar nooit gesloten voordeur aan de gracht, door een half overbouwde, bestrate gang van enkele tientallen meters en door ‘Het Hek’; een groot houten hek. Dat viel met een geruststellende klik in het slot achter degeen, die er door in- of uitging.“ (12) Henk Pelser zegt over het hek: “Uit veiligheidsoverwegingen was dan ook een van onze strengste regels dat iedere bewoner de taak had te zorgen dat het toegangshek tot het hofje te allen tijde op slot was”. (13) Net als de regenten van het hofje in de achttiende eeuw zetten de nieuwe bewoners een reglement op, waarbij ze het hofje uitroepen tot het Prinsenklooster.

Het toegangshek van het Nieuwe Suikerhofje. Foto uit 1931. Beeldbank SAA.

In de kleine huisjes en de kapel erachter is veel woonruimte en de drie studenten zoeken dan ook naar medebewoners. Daardoor ontstaat er een kleine gemeenschap van jonge mannen en vrouwen met dezelfde idealen die al snel bezig zijn met “niet of nauwelijks genoemde bezigheden”. (14) Ze vormen volgens Henk Pelser aan het begin van de bezetting “een commune avant la lettre”. (15) Herman Maillette de Buy Wenniger, die ook de latere oorlogsjaren op het hofje meemaakt verwoordt ook de onzekerheid van die tijd: “We waren nog maar net volwassen en hielden ons aan elkander vast.” (16)

Want naarmate de oorlog vordert wordt het Nieuwe Suikerhofje een verzetsnest waar de Sicherheitsdienst meerdere malen een inval doet. Bijna alle bewoners worden minstens één keer opgepakt en gevangen gezet bij deze invallen. Één bewoner, Bram Kuiper, wordt voor zijn deelname aan de militante verzetsgroep CS6 gefusilleerd. Bob Hanf, een Joodse onderduiker, en Matthieu van Gelderen, een Joodse verzetsman die vervalste persoonsbewijzen komt brengen, worden hier opgepakt en overleven de oorlog niet. Jo Elsendoorn, een communistische illegale werker die eind 1943 onderduikt op het Nieuwe Suikerhofje schrijft: “Ik was mij ervan bewust hier in het Suikerhofje een gevaarlijk onderdak te hebben. Maar ik had geen andere keus.” (17)

De abt en zijn kannuniken

Als de jonge mannen na uitgebreid schoonmaken en repareren in januari 1941 het Nieuwe Suikerhofje betrekken is Nederland net acht maanden bezet. De Duitsers hebben de hoop nog niet opgegeven dat ze de Nederlanders, die ze als Germaans broedervolk zien, door correct optreden voor zich kunnen winnen. Daardoor lijkt de bezetting voor brede lagen van de bevolking mee te vallen. De studenten op het Nieuwe Suikerhofje vormen aanvankelijk dan ook een “blijmoedige kleine gemeenschap”. (18) Ze wonen met veel plezier op de Prinsengracht en bewoner Henk Pelser zegt “erg verknocht” te zijn aan het hofje. (19)

De eerste paragraaf van het reglement van het Prinsenklooster, door Henk Pelser gekalligrafeerd. Uit privé-archief Simcha von Benckendorff.

Het hofje wordt voor hen “een wereldje van onszelf”. (20) De drie studenten stichten voor de grap de orde van het Prinsenklooster. Pelser beschrijft dat zo: “Herman Maillette de Buy Wenniger was met zijn aristocratische naam en verschijning, de aangewezen man om de post van prior op zich te nemen, terwijl Emil Sindram en ik tot kanunnik van respectievelijk Praktische en Onpraktische Zaken werden verheven.” (21) Verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in het hofje is de abt, die elk jaar gekozen wordt door het Kapittel, d.w.z. de prior en de kanunniken, die zich voor die gelegenheid ook verkleden in kloosterdracht. Verder staat in de in fantasie oud-Nederlands opgestelde kloosterregels o.a.: “Een iegelijk is gehouden met alle kloosterlingen een goede verstandhouding na te streven, mitsgaders alles na te laten hetwelk een andere kloosterling overlast aandoet”. (22) Dit door de studenten zelfverzonnen Middeleeuwse Nederlands is de reden dat de naam Nieuwe Suikerhofje tot op de dag van vandaag soms als Suykerhofje, Suijkerhofje, of zelfs Suyckerhofje gespeld wordt.

De Orde van het Prinsenklooster. in Groot Concilie. Links kanunnik Pelser, midden prior Maillette de Buy Wenniger, rechts kanunnik Sindram. Uit privéarchief Simcha von Benckendorff.

Hoewel de verkleedpartijen wat ludiek aandoen, nemen de drie vrienden hun verplichtingen als huurder tegenover huisbaas Willemse en tegenover hun medebewoners, die van hen onderhuren, zeer serieus. Het kloosterreglement regelt elk aspect van het samenleven in en het onderhoud van het hofje. Elk jaar is er in december een Groot Concilie -tegelijk Kerstfeest- waar de abt, die verantwoordelijk is voor het dagelijks bestuur, een overzicht van zijn ambtsperiode geeft waarna door het Kapittel een nieuwe abt gekozen wordt.

Om de huur op te kunnen brengen komen er vanaf het voorjaar van 1941 medebewoners. Die zijn altijd onderhuurders van Herman, Henk en Emile. De abt haalt de onderhuur op waarna de drie hoofdhuurders verhuurder Willemse, die ze de Bisschop van Naerden noemen, “cijns” (huur) betalen. (23)

Als er in april 1943 en april 1944 invallen van de SD zijn en meerdere bewoners in de gevangenis komen, lukt het de drie hoofdhuurders niet meer om de financiën rond te krijgen. Hoewel ze aanvankelijk voor de gevangenisduur de huur van een aantal bewoners kwijtschelden, besluiten ze later dat voor gevangenismaanden de halve huur betaald moet worden. (24)

De kloosterregel bepaalt wie er mag komen wonen. Om te worden toegelaten moeten zij “passelijcke Hoedanigheden” bezitten, zoals gemoedelijkheid, betrouwbaarheid, zin voor humor en gemeenschapsgevoel. De proeftijd als noviet duurt drie tot zes maanden. (25) Op het Groot Concilie in december is “de plechtige bevestiging van nieuwe leden in de orde”.

Potentiële medebewoners komen eerst eten en worden ondervraagd over hun houding tegenover de bezetter. Alleen wie actief anti-nazi is komt erin. Uiteindelijk is dat het belangrijkste criterium, want alle bewoners van het Nieuwe Suikerhofje in bezettingstijd zijn of worden illegale werkers. Hoewel ze zich voor de grap een klooster noemen, wonen er zowel vrouwen als mannen en is niemand religieus. (26) De eedaflegging wordt zo eigenlijk een verzetseed. In vredestijd zouden er misschien alleen studenten gewoond hebben. Nu is niet de studiekeuze of het lidmaatschap van het corps bepalend, maar de mate van “deutschfeindlichkeit” en de wil tot verzet. Daardoor woont er uiteindelijk een jong, anti-fascistisch, links (van vrijzinnig democratisch tot communistisch), creatief en ambitieus groepje dat er al snel toe overgaat Joodse vrienden en bekenden te helpen met valse papieren en onderduikadressen. De nieuwe bewoners zijn naast studenten ook ambtenaren, een grafisch tekenaar, een acteur, een verpleegster, een onderwijzeres en iemand die in een boekhandel werkt.

Officieel staan op de adressen Prinsengracht 385 tot 395 in de jaren 1940-1945 veertien verschillende mensen ingeschreven, die er echter niet allemaal tegelijk en niet gedurende heel de bezetting wonen. Sommige wonen er maar een paar weken, andere een paar maanden of meerdere jaren, wel vaak onderbroken door een verblijf in de gevangenis of in een concentratie- of krijgsgevangenenkamp. Ongeveer net zoveel mensen schrijven zich niet op het adres van het hofje, Prinsengracht 385-395, in bij de gemeente maar betrekken wel een eigen kamer en betalen ook onderhuur.

Naast deze dertig (onder)huurders zijn er ook tijdelijke onderduikers die (kort) inwonen bij de vaste bewoners en geen huur betalen. Hoeveel mensen er in totaal in onderduik gewoond hebben is heel moeilijk na te gaan. Ik beschrijf op deze website het verblijf van drie Joodse onderduikers (Jaap van Cleef, Sien Spier en Bob Hanf) en van twee verzetsmensen (Jo Elsendoorn en Freek Mulders) wat uitgebreider. Veel illegale werkers hebben naarmate de bezetting langer duurt helemaal geen vaste woonplek meer en zwerven van adres naar adres.

Voorbeelden van mensen die af en toe kort op het Nieuwe Suikerhofje onderduiken zijn de Joodse studenten Maurits en Simon Frenkel. Voordat ze in de zomer van 1942 naar Zwitserland vluchten logeren ze af en toe op het hofje als ze vermoeden dat er razzia’s gaan plaatsvinden. Ook meerdere oud-Spanjegangers wonen aan het begin van de bezetting half-ondergedoken op het hofje. Vaak hebben zij door hun krijgsdienst in het buitenland hun Nederlandse paspoort verloren. Bovendien staan hun namen in lijsten van de vooroorlogse CID (Centrale Inlichtingendienst), die in handen komen van de Duitsers. Vanaf het voorjaar van 1943 duiken ook studenten op het hofje onder die de loyaliteitsverklaring niet ondertekenen en daarom naar Duitsland gestuurd kunnen worden om te werken.

Na de oorlog wonen er jonge Joodse opduikers (Klemens Brühl, Menno Denneboom en Meta Denneboom-Vomberg), ex-verzetswerkers (Piet Thoenes, Ad de Jonge) en schrijvers/dichters (Gerrit Kouwenaar, Oege van der Wal en Gerard van het Reve). (27)

Illegaliteit

“In de kloosterlijke afzondering van ons Hofje, waar de tijd door het carillon van de Westertoren wordt aangegeven, leefden we nogal primitief, met zijn zevenen of achten heel dicht opeen”, schrijft Herman Maillette de Buy Wenniger. (28) Hoewel ze dicht op elkaar wonen proberen ze hun illegale werk zoveel mogelijk voor elkaar geheim te houden. De bewoners houden zich zo goed mogelijk aan de verzetsregel om zo weinig mogelijk van elkaar te weten. Henk Pelser zegt hierover na de oorlog: “Je wist van elkaar helemaal niets. De nieuwkomers in het hofje werden weliswaar doorgezaagd over hun politieke opvattingen maar over illegale activiteiten werd niet gesproken”. (29)

Iedereen op het Nieuwe Suikerhofje gaat welbewust in het verzet, ook al in dit vroege stadium van de bezetting. De jonge hofjesbewoners horen tot de 0,25% van de Nederlandse bevolking die voor 1943 al voor de illegaliteit kiest. (30) Chris van der Heijden schrijft in Grijs Verleden: “Het is om deze reden dat de eerste jaren uit de oorlog vanuit mijn optiek -in tegenstelling tot die van De Jong- zoveel interessanter zijn dan de latere…aanvankelijk kon men immers nog min of meer uit vrije wil kiezen. In een latere fase van de oorlog was er van keuze geen sprake meer. Toen was alles chaos en angst, terreur en nogmaals chaos.” (31) Het bijzondere van het verzet op het Nieuwe Suikerhofje is dat alle bewoners heel vroeg kiezen voor de illegaliteit en dat het verzet heel de oorlog doorgaat. De bandbreedte aan illegale activiteiten is ook groot: vervalsingen, spionage, onderduik, een vluchtroute naar het buitenland, illegale pers, sabotage, overvallen op distributiekantoren en nog veel meer.

Bewoners Henk Pelser en Hugo Brandt Corstius werken in de illegaliteit samen met vrienden. Meerdere bewoners werken intensief samen met hun familie; zowel ouders als broers of zussen zitten ook in het verzet. Uiteindelijk vormen zich rond de bewoners verschillende verzetsgroepjes, die elkaar gedeeltelijk overlappen. Deze ondergrondse groepjes worden in de geschiedschrijving gerekend tot de Vrije Groepen Amsterdam (VGA) maar de meeste bewoners hebben ook contacten met landelijke verzetsgroepen, waaronder de Paroolgroep, de Raad van Verzet, de Ordedienst, de Inlichtingendienst, de groep Westerweel, CS6, de MIL-groepen, de koeriersdienst Rolls Royce en het Nationaal Steunfonds.

Terwijl in 1941 de sfeer op het hofje nog redelijk luchtig en studentikoos is, wordt de situatie erbuiten steeds grimmiger. Na de eerste razzia’s in Amsterdam op 22 en 23 februari 1941, waarbij vierhonderd Joodse mannen afgevoerd worden naar concentratiekamp Mauthausen, en de daaropvolgende Februaristaking, wordt de ernst van de bezetting wel duidelijk. Hoewel de meeste bewoners geen ervaring met illegale techniek hebben en het vroege verzet in de woorden van een van de bewoners “dilettantistisch en van onervarenheid blijk gevend” is, (32) zijn ze slim genoeg om bijna allemaal tot april 1943 uit handen van de Duitsers te blijven.

De bewoners bespreken hun illegale activiteiten niet met elkaar maar hebben het ongetwijfeld wel over illegale techniek. Onopvallend zijn, een schuilnaam hebben, gevaar herkennen, een verhoor doorstaan, een goed verhaal paraat hebben etc. Een paar van de bewoners hebben hier een voorsprong omdat ze zich als communisten en oud-Spanjestrijders al langer aan de autoriteiten onttrekken. (33) Naar gelang de bezetting vordert hebben de bewoners meerdere schuilnamen, meerdere vervalste persoonsbewijzen en wonen ze op wisselende adressen. Uiteindelijk lopen sommigen in de val van door de bezetter gerekruteerde V-mannen en V-vrouwen (agent provocateurs). Bijna alle bewoners verstoten tegen één belangrijke verzetsregel; maar één ding tegelijk doen. Hoewel bij hen het verzorgingswerk op de voorgrond staat, houden ze zich daarnaast nog met andere vormen van verzet bezig -bijvoorbeeld sabotage en spionage- wat het risico op arrestatie vergroot.

Prinsenklooster

Behalve een verzetshuis, is het Nieuwe Suikerhofje ook gewoon een gezellig studentenhuis. Er wordt gezamenlijk gegeten en gediscussieerd. Af en toe gaan de bewoners goedkoop eten in de Jordaan: “Voor een kwartje” kreeg je “een bal gehakt, een flinke lepel groente en een bakje gesmolten spekvet waar je aardappels in kon deppen”, zegt Pelser. (34) In de latere oorlogsjaren halen ze ook dikwijls met zijn allen stamppot bij een gaarkeuken in de Nieuwe Leliestraat. (35) Herman, de prior, woont vanaf ongeveer 1943 in de kapel. Die wordt ook wel gebruikt als gezamenlijke woonkamer. Vooral in de latere oorlogsjaren als brandstof en eten schaars worden, zoeken ze daar ‘s avonds gezelligheid en warmte “rondom de grote, zwarte school-salamander”. (36)

Bewoners in de kapel. Links Laura Kuiper en Dick van Stokkum. Rechts Herman Maillette de Buy Wenniger naast de salamander-kachel.

De term Prinsenklooster voor het Nieuwe Suikerhofje is nooit officieel geweest, maar twee enthousiaste bewoners leggen hem wel schriftelijk vast. De eerstejaarsstudent Bram Kuiper, die in januari 1942 in een van de kamertjes trekt, laat bij zijn inschrijving op het stadhuis vastleggen dat hij naar Prinsengracht 385-395 “het Prinsenklooster” verhuisd is. (37) Herman Maillette de Buy Wenniger, die zelfs briefpapier heeft met “Prinsenklooster” erop, trouwt in 1944. Ook hij gebruikt in zijn huwelijksaankondiging in 1944 nog steeds de inofficiële naam die ze in 1940 voor het hofje bedachten.

De adressen van bruidegom en bruid, De Tijd 15-2-1944.
Detail uit de archiefkaart van Bram Kuiper in het Stadsarchief van Amsterdam.

NOTEN

1. De actrice is Elise Olga Beatrice (Liesje) Hoomans, geboren in Haarlem in 1914 en opgegroeid in Medan op Sumatra waar haar vader stationschef was. Ze komt naar Nederland om de kweekschool te doen maar na amateur revue optredens begint ze in 1938 met de toneelschool in Amsterdam. Ze studeert in 1941 af en kan alleen spelen als ze lid wordt van de Kultuurkamer. Lo van Hensbergen, student economie en psychologie, zit na het niet ondertekenen van de loyaliteitsverklaring vanaf 1943 bij haar ondergedoken. Ze trouwen na de oorlog. Rob van der Zalm, Hoomans, Elise Olga Beatrice, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: http://resources.huygens,knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Hoomans (10/4/2017)

2. “Door de lage gang, over het golvende klinkerplaveisel, liepen we door tot aan het hek met z’n ronde ijzeren spijlen, in doorsnee zo groot als rijksdaalders. Het was gesloten.” Uit: W. F. Hermans, In de mist van het schimmenrijk. Fragmenten uit het oorlogsdagboek van de student Karel R., Amsterdam, Boekenweekgeschenk 1993, p. 56-57. Hermans kwam in de oorlog op het hofje omdat hij bevriend was met Bram Kuiper. Zie artikel over Bram Kuiper op deze website.

3. W.F. Hermans beschrijft dat zo: “De gevels aan weerzijden (…), bovenaan al bijna tegen elkaar aan leunend, als gelieven voorhoofd op voorhoofd.” Idem, p. 57.

4. Stadsarchief Amsterdam (SAA), archiefkaart Johannes P. Wildschut, geboren 1917. Hij woont van midden januari tot midden mei 1940 op het Nieuwe Suikerhofje.

Op de lijst met bewoners in het privé-archief van Simcha von Benckendorff, de dochter van Henk Pelser, staat voor precies deze tijd Sidney Arthur Brouwer (1920-1942) als bewoner vermeld. Hij is Joods en wordt samen met zijn moeder en oma op 14 september 1942 in Auschwitz vermoord. Zijn in 1936 gestorven vader Simon Brouwer was makelaar. Mogelijk kende hij de eigenaar van het hofje, makelaar C.N. Willemse. Sidney’s moeder Rebecca Brouwer-Bosman (1889), een gepromoveerd jurist, ging na de dood van haar man verder met het makelaarskantoor dat op de Parnassusweg 11 gevestigd was. Daar woonde het gezin ook.

5. De Tijd: godsdienstig staatkundig dagblad, 17-4-1948. (Suykerhofje te Amsterdam wordt studentenoord)

M.G. Emeis Jr., Een oud hofje met jeugdige bewoners, in: Ons Vrije Nederland, Jaargang 8, nr. 17, 23 oktober 1948, p. 17-19.

Brief van 26 november 1981 van Herman Maillette de Buy Wenniger aan Drs. C.M. Bruehl, familiearchief Maillette de Buy Wenniger.

6. Het Vrije Volk, democratisch-socialistisch dagblad, 18-10-1947. (Waar eens de besjes hun tijd versleten, wonen nu studenten)

7. De Tijd: Godsdienstig-Staatkundig Dagblad, 17-4-1948.

Brief van 26 november 1981 van Herman Maillette de Buy Wenniger aan Drs. C.M. Bruehl.

8. Paul Arnoldussen, De geheimen van het studentenklooster, Het Parool, 21 november 1998.

9. Reglement van het Prinsenklooster. In privé-archief Simcha von Benckendorff.

10. Grootboek inkomsten en uitgaven over het jaar 1941 bijgehouden door Herman Maillette de Buy Wenniger. In privé-archief Simcha von Benckendorff.

Stadsarchief Amsterdam (SAA), Archief van de Familie Boele van Hensbroek, 1227-178.

11. USC Shoah Foundation Institute testimony of Henk Pelser van 20-9-1996. Bekeken in het Joods Historisch Museum in Amsterdam op 29 januari 2018.

12. Toke van Helmond, Bob Hanf 1894-1944, De Engelbewaarder/Amsterdam 1982, p. 158.

13. Henk E. Pelser, Vluchtweg Zwitserland. Verhalen uit een ondergronds verleden, Amsterdam 1996, p. 31.

14. Toke van Helmond, Bob Hanf 1894-1944, De Engelbewaarder/Amsterdam 1982, p. 158.

15. Henk E. Pelser, Vluchtweg Zwitserland. Verhalen uit een ondergronds verleden, Amsterdam 1996, p. 31.

16. Van Helmond, p. 161.

17. Jo Elsendoorn, De vermorzeling. Het verhaal van een overlevende, Amsterdam 1979, p. 150.

18. Van Helmond, p. 158.

19. Het Parool 4-5-1985.

20. Van Helmond, p. 158.

21. Pelser, Vluchtweg Zwitserland, p. 30.

22. Privé-archief Simcha von Benckendorff.

M.G. Emeis Jr., Een oud hofje met jeugdige bewoners, in: Ons Vrije Nederland, Jaargang 8, nr. 17, 23 oktober 1948, p. 17-19.

M.G. Emeis Jr., geboren in 1917, is na de oorlog journalist en publiceert veel over Amsterdam. In de oorlog is hij betrokken bij de ondergrondse pers. Hij schrijft voor het Amsterdamse verzetsblad Klein maar Dapper, dat vanaf 1 december 1941 heel de bezettingstijd door verschijnt. Hij bezoekt het hofje voor een artikel in 1948, waarbij hij inzage in het kloosterreglement heeft. Ons Vrije Nederland was een verzetsblad uit Rotterdam (1941-1944). Waarschijnlijk heeft het echtpaar Thoenes dat in 1948 in de kapel woont en uit Rotterdam komt, daar contacten. Opvallend aan het artikel is dat de hofjebewoners als erg blij worden omschreven. Er wordt met geen woord gerept over de onderduikervaringen van minstens drie Joodse bewoners of over het kampverleden (Vught en Dachau) van bewoner Piet Thoenes.

23. Kloosterreglement en brief van H.E. Maillette de Buy Wenniger aan E.D.A. Sindram d.d. 19-2-1946. In privé-archief Simcha von Benckendorff en familiearchief Maillette de Buy Wenniger.

24. Brief van 31 januari 1945 van Emile Sindram aan Herman Maillette de Buy Wenniger. In familiearchief Maillette de Buy Wenniger.

Het gaat om de bewoners Vica Taselaar en Dick van Stokkum die allebei een groot gedeelte van 1943 in gevangenschap verbrengen.

25. M.G. Emeis Jr., Een oud hofje met jeugdige bewoners, in: Ons Vrije Nederland, Jaargang 8, nr. 17, 23 oktober 1948, p. 17-19.

26. Pelser, Vluchtweg Zwitserland, p. 31.

27. Zie hiervoor op deze website onder “Studentenhofje”.

28. Van Helmond, p. 158.

29. Tonnie Luiken, Personen en Locaties in het Boekenweekgeschenk. Een tragische familiegeschiedenis, WFH-verzamelkrant, sterfboek 2, 1999, p. 153-155.

30. Jeroen Corduwener, Riemen om de kin! Biografie van mr. dr. Gerrit Jan van Heuven Goedhart, Amsterdam 2011, p. 454.

31. Chris van der Heijden, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam/Antwerpen, 2001, p. 16.

32. A.M.J. Taselaar, Vrouwen en Meisjes in het Verzet, in: J.J. van Bolhuis e.a. (red.) Onderdrukking en Verzet. Nederland in Oorlogstijd, III (Arnhem/Amsterdam 1952), p. 819.

33. Dit is Frits Denters, zie voor zijn verhaal het artikel over oud-Spanjegangers en sabotage op deze website.

34. Paul Arnoldussen, De geheimen van het studentenklooster, Het Parool, 21 november 1998.

35. Van Helmond, p. 161.

36. Idem.

37. SAA, Archiefkaart Abraham Kornelis Kuiper, geboren 1922.