Antony IJssennagger

“Een jaar geleden heb ik eindelijk de stoute schoenen aangetrokken en ben nog eens het Prinsenklooster binnengestapt. Alles is nog net zo als vroeger. Het ruikt er ook nog precies zo.”

Dat schrijft Antony IJssennagger -roepnaam Tony of Tonnie- in november 1981 aan zijn vroegere vriend en mentor Herman Maillette de Buy Wenniger. De twintigjarige Tony komt begin 1941 via Herman, die hij van de padvinderij kent, op het Nieuwe Suikerhofje oftewel Prinsenklooster te wonen. (1)

Tony is het jongste kind van Hendrik IJssennagger (1884-1954) en Hendrekien Postema (1890-1968). Hij heeft zes oudere broers en zussen. Zijn vader is in zijn jonge jaren matroos bij de koopvaardij, daarna vanaf 1912 brandweerman in Amsterdam. In een lange carrière klimt hij op van brandwacht 2e klasse tot brandmeester. Tony’s moeder komt uit Boxtel, ze verhuist op haar achttiende naar Amsterdam waar ze twee jaar later met Hendrik IJssennagger trouwt. 

Tony groeit op in de Schaepmanstraat in Amsterdam-West. In het voorjaar van 1938 verhuist het gezin IJssennagger naar een woning in de brandweerkazerne aan de de Ruijterkade. In het kasteelachtige gebouw zijn naast slangentorens voor het uithangen en drogen van de brandslangen, parkeerplaatsen voor de brandweerauto’s en een „klimhuis”, ook twee dienstwoningen. 

Hendrik IJssennagger, “met in de oren nog de nagalm van zijn laatste brandalarm”, krijgt op 8 juni 1941 eervol ontslag en het gezin moet weg uit de dienstwoning. (2) De ouders IJssennagger verhuizen naar een woning in de Hillegomstraat. Tony heeft dan al een kamer gevonden in het Nieuwe Suikerhofje, dat door de bewoners Prinsenklooster genoemd wordt. Een van zijn oudere broers, die leraar handarbeid is, maakt voor Tony’s eerste studentenkamer op het hofje een prachtige boekenkast die tot op de dag van vandaag in de familie is. (3)

Tony hoort bij de eerste onderhuurders van het Nieuwe Suikerhofje. Zijn vriend Herman Maillette de Buy Wenniger huurt samen met de studenten Henk Pelser en Emile Sindram het Nieuwe Suikerhofje vanaf eind 1940. Ze noemen het hofje voor de grap Prinsenklooster en stellen een reglement op, waarmee het samenwonen en de financiën geregeld worden. Nieuwe bewoners, die altijd onderhuurders van deze drie eerste huurders zijn, moeten een kloostereed zweren. IJssennagger legt deze eed in december 1940 af tijdens een bijeenkomst in de kapel van het hofje. Hij meldt zich begin mei 1941 officieel aan op de Prinsengracht 385/395. Uit de bewaard gebleven huurlijsten blijkt dat hij 5 gulden huur per maand betaalt.

De “eedaflegging” van Tony IJssennagger in de kapel van het Nieuwe Suikerhofje, december 1940. Uit Privé-archief Simcha von Benckendorff.

Ambtenaar op het arbeidsbureau

Tony studeert economie maar moet ook geld verdienen. “Verzet plegen is één ding maar aan eten komen en leven is wat anders. Het is makkelijk ‘in het verzet’ te gaan als je zeker bent van je natje en droogje. Vandaar het zo grote zgn. ‘studentenverzet'”, schrijft hij na de oorlog aan Herman. (4) Eind 1940 -hij woont dan nog bij zijn ouders- wordt hij aangenomen als administratief medewerker (schrijver) op het Gewestelijk Arbeidsbureau (G.A.B.) in Amsterdam. (5) Hij blijft daar bijna twee jaar werken op de afdeling Medische Dienst. Heel de tijd pleegt hij verzet; hij saboteert de pogingen van de bezetter om Nederlanders in Duitsland te werk te stellen.

De openbare arbeidsbemiddeling in Nederland wordt na de bezetting -rond de tijd dat IJssennagger op het Arbeidsbureau begint te werken- anders georganiseerd. De Gemeentelijke Arbeidsbeurzen maken plaats voor het op 1 mei 1941 ingestelde Rijksarbeidsbureau in Den Haag, 37 (later 25) Gewestelijke Arbeidsbureaus (G.A.B.’s) en 144 bijkantoren. Die worden scherp gecontroleerd door de Duitse instanties en moeten steeds meer werkkrachten leveren voor de Duitse (oorlogs)economie. Uiteindelijk worden honderdduizenden Nederlanders via deze Arbeidsbureaus in Duitsland tewerkgesteld. In eerste instantie vrijwillig maar al heel snel onder -steeds meer- dwang. Om er zeker van te zijn dat Duitsland “gezonde, valide arbeiders“ krijgt, wordt in september 1940 begonnen met medische keuringen door artsen die door de Duitsers uitgezocht worden. (6) De Medische Dienst van het Arbeidsbureau in Amsterdam waar IJssennagger werkt moet deze keuringen regelen.

De Gemeente-Arbeidsbeurs wordt aan het begin van de bezetting omgedoopt in Gewestelijk Arbeidsbureau (G.A.B.)

Eerder dat jaar 1940 hebben alle Nederlandse ambtenaren een ariërverklaring in moeten vullen. De Joodse ambtenaren worden vervolgens in november 1940 geschorst (en later ontslagen) en in hun plaats worden nieuwe mensen aangenomen, waaronder Tony. Hij krijgt eind 1940 een tijdelijk contract. Begin 1941 komt hij in vaste dienst. (7) Het Arbeidsbureau in Amsterdam heeft in de oorlogsjaren meer mensen in dienst dan in de jaren ervoor. Voor de oorlog werken er 90 ambtenaren bij de Gemeente-Arbeidsbeurs. In oktober 1940 al 164 mensen, in maart 1941 zijn het er 218. Een probleem voor de anti-Duitse en saboterende ambtenaren is dat er steeds meer NSB’ers aangenomen worden. 

Februaristaking

Tony IJssennagger doet op 25 februari 1941 mee aan de Februaristaking en wordt daar voor bestraft. Hij staat op de lijst van ruim vierduizend gemeenteambtenaren en werklieden die op die dag staken. (8) De Februaristaking begint als protest tegen razzia’s in Amsterdam op 22 en 23 februari waarbij honderden jonge Joodse mannen opgepakt worden. De ondergrondse Communistische Partij verspreidt manifesten waarin tot staking opgeroepen wordt. Op dinsdag 25 februari begint de staking bij de arbeiders bij de gemeentediensten en de tram. De trambestuurders gaan ‘s ochtends niet aan het werk en de trams rijden niet.

In veel Amsterdamse bedrijven en winkels wordt opgeroepen tot staking en al snel wordt daar massaal het werk neergelegd. Ambtenaren in Nederland is het verboden te staken en de ambtenaren op de gemeentelijke kantoren zoals het Arbeidsbureau zijn ‘s ochtends nog naar hun werk gegaan. Daar ontstaan felle discussies waarbij werknemers die willen staken hun collega’s oproepen ook het werk neer te leggen uit protest tegen de Jodenvervolging. (9)

De staking op het Arbeidsbureau begint op een bijkantoor op het Kwakersplein. Ambtenaar Pieter Hubert (Piet) Joosten (1899-1981) legt het werk neer en roept zijn collega’s in het hoofdkantoor aan de Passeerdersgracht op hetzelfde te doen. Uiteindelijk verlaten rond het middaguur ongeveer tachtig ambtenaren van het Arbeidsbureau hun werk, waaronder Tony IJssennagger. (10) Ze komen eerst bij elkaar in de vergaderzaal op het hoofdkantoor. De adjunct-directeur, een N.S.B.-er, komt deze vergadering verbieden, waarop de ambtenaren besluiten “buiten het gebouw te vergaderen wat neerkomt op weglopen”. (11) Sommige mensen gaan daarna naar huis, andere eten buiten hun meegebrachte boterhammen op. Een groep gaat nog langs andere bijkantoren om daar collega’s op te halen. Zo’n dertig tot veertig G.A.B.-ambtenaren lopen door tot het Vondelpark. Tony hoort misschien ook nog bij de mensen die richting Noordermarkt lopen omdat het gerucht gaat dat daar om half drie een demonstratie zal zijn. (12)

Hoewel de Duitse Ordnungspolizei en de Nederlandse politie die dag op sommige plekken in de stad ingrijpen en de demonstranten wegjagen -eerst van de Noordermarkt en daarna van de Dam, waar “weg met de Joden pogroms” geroepen wordt- wordt er niet met groot geweld ingegrepen. Er vallen zes gewonden, waarvan er vier naar het ziekenhuis moeten. De Duitsers zijn overrompeld door de staking en de twee hoogste Duitse verantwoordelijken zijn niet op hun post. De Rijkscommissaris is op vakantie in Duitsland en de hoogste baas bij de SD en SiPo organiseert een skiwedstrijd van de Duitse politie in Oostenrijk.

Op de tweede stakingsdag, 26 februari, komen er wel harde maatregelen. De burgemeester van Amsterdam breekt de ambtenarenstaking. In een kennisgeving dreigt burgemeester de Vlugt ambtenaren en werklieden in dienst van de gemeente Amsterdam met straf en ontslag. De ambtenaren van het Arbeidsbureau hadden de vorige dag in het Vondelpark al besloten “de staking als een eenmalige protestactie te zien en ons de volgende dag weer op de gewone tijd op het werk te melden”. (13) In winkels, bedrijven en fabrieken gaat de staking die dag wel door.

In de dagen erna bestraffen de Duitsers niet alleen de organisatoren van de staking maar gaan ze ook op zoek naar de ambtenaren die op de eerste stakingsdag ’s ochtends hun collega’s aanspoorden het werk neer te leggen. Op het Arbeidsbureau worden de mannelijke ambtenaren met een vast contract die meededen aan de staking twee weken gevangen gezet. Drie leidinggevenden worden ontslagen. (14) IJssennagger wordt ook gearresteerd. (15) Mogelijk hoort hij bij de groep van twintig ambtenaren die op 3 maart op hun werk opgepakt wordt en in een overvalwagen van de Sicherheitsdienst naar een “soort concentratiekamp” in het leegstaande Lloyd Hotel aan de Oostelijke handelskade gebracht wordt. (16)

Het Lloyd Hotel (Beeldbank SAA). In 1921 geopend als landverhuizershotel. In 1939 gebruikt voor de huisvesting van Joodse vluchtelingen. Het staat daarna leeg totdat het gaat dienen als gevangenis voor de Februaristakers.

Daar worden ze samen met stakers van andere gemeentediensten tot 17 maart vastgehouden, vernederd door brullende Duitse bewakers. Ze moeten straf-exercities doen, slapen op een dun laagje stro op de vloer en krijgen weinig en slecht eten. Er wordt gedreigd met de doodstraf. Na hun vrijlating twee weken later blijkt de uiteindelijke straf voor de stakers van het Arbeidsbureau het inhouden van een maand salaris: “Voor ons kleine ambtenaren een hele strop”. (17)

Over het algemeen wakkeren deze straffen het ambtenarenverzet aan. Verzetsorganisaties gaan financiële steun aan de ontslagen ambtenaren geven, waardoor contacten ontstaan tussen de ambtenaren van het Arbeidsbureau en illegale groepen, in Amsterdam o.a. met de Persoonsbewijzencentrale van Gerrit van der Veen en via de zoon van één van de drie ontslagen leidinggevenden van het G.A.B., Theo Henrar (1900-1975), ook met de militante verzetsgroep CS6. (18) Ook IJssennagger gaat nu actief verzet plegen. 

“Knoeien”

Volgens een na-oorlogs overzicht van de verzetsactiviteiten op het Amsterdamse Arbeidsbureau had het verzet op het G.A.B. in het begin “een meer individueel karakter”. (19) Dit gaat ook voor IJssennagger op. Hij werkt op de afdeling Medische Dienst op de Iepenweg 13 in Amsterdam-Oost waar mensen medisch gekeurd worden voor de Arbeitseinsatz. (20) 

De ambtenaren van het Arbeidsbureau zitten in een moeilijke positie. De Gewestelijke Arbeidsbureaus zetten niet alleen wat betreft de Joodse werkkampen in Nederland maar ook wat betreft het gedwongen werken van Nederlandse mannen in en voor de Duitse oorlogsindustrie, de zogenaamde Arbeitseinsatz, Duits beleid om. Tot de lente van 1942 wordt geprobeerd Nederlanders min of meer vrijwillig naar Duitsland te krijgen om te werken. Werklozen worden direct na de bezetting al gedwongen in en voor Duitsland te werken. Al snel moeten de 50.000 werkloze Nederlanders zich aanmelden om gekeurd te worden. Met allerlei trucjes wordt geprobeerd deze mannen in Nederland te laten blijven.

Tony IJssennagger “knoeit”, zoals hij zijn verzetswerk noemt. Hij krijgt van een oom, die in het hoofdkantoor op de Passeerdersgracht werkt, door, wie er afgekeurd moeten worden en zorgt dan dat deze mensen uitstel krijgen, of helemaal niet opgeroepen worden. (21) Deze oom is Johan Wilhelm van Ammers (1884-1954), die getrouwd is met een oudere zus van Tony’s vader. Ook van Ammers had meegedaan aan de Februaristaking. (22) Van zijn vrouw, IJda IJssennagger (1879-1959), is bekend dat ze voor de Tweede Wereldoorlog lid is van de Revolutionair Socialistische Vrouwenvereniging. (23)

Ambtenarenverzet is bijna altijd “knoeien” met papieren. IJssennagger verwijdert o.a. kaarten uit kaartenbakken zonder dat het opvalt: “Er zijn duizenden die nooit naar Duitsland gezonden zijn geworden zonder dat ze zelf weten waarom eigenlijk niet”. (24) “Maar wil je goed knoeien dan moet je dat natuurlijk zo doen dat niemand het merkt. Je kaartenbakken moeten toch kloppen, en je statistiek en je opgave en je aanschrijving en de hele rimram“, vertelt hij na de oorlog over zijn illegale activiteiten. (25)

Hij doet dit zenuwslopende “knoeien” bijna twee jaar lang. Hij werkt eerst met Duitse artsen, die hij vrij makkelijk om de tuin kan leiden. Later komen er steeds meer NSB-artsen en wordt het moeilijker. IJssennagger herinnert zich een heikel moment als er een groep tramconducteurs “afgekeurd” moet worden. Als ze later op hun werk vertellen dat ze afgekeurd zijn, laat de bedrijfsarts, die het niet snapt, de conducteurs komen voor een bedrijfskeuring. Daarmee had IJssennaggers sabotage aan het licht kunnen komen. Uiteindelijk loopt het die keer goed af en wordt hij niet verraden. (26)

In de loop van 1942 voeren de Duitsers met allerlei acties de druk steeds meer op om zoveel mogelijk Nederlandse arbeiders in te zetten in Duitsland. Vanaf april 1942 beginnen de Sauckel Aktionen. De SS-er Fritz Sauckel wordt verantwoordelijk voor het leveren van zoveel mogelijk arbeiders uit de bezette gebieden. In april 1942 gaat de Holland-Aktion I van start, om 30.000 Nederlandse arbeiders naar de Duitse metaalindustrie te sturen. In september en oktober van dat jaar moeten voor de Holland-Aktion II 40.000 mensen als dwangarbeiders naar Duitsland.

Een citaat uit een overzicht uit 1946 defineert de verzetsactiviteiten op het Arbeidsbureau Amsterdam: “Dankzij de uitstekende samenwerking van de goede ambtenaren van de afdeling Migratie, Arbeidsinzet, Medische Dienst (…) kon door een ingewikkeld systeem van vervalsing en gefingeerde gegevens veel onheil worden afgewend. De deportatie van arbeidskrachten naar Duitsland was één van de voornaamste pijlers van de Duitse oorlogsindustrie. De positie van de ambtenaren was in verband hiermede zeer moeilijk. (…) In overleg met de samenwerkende illegale organisaties werd besloten te blijven, ten einde zo lang mogelijk een georganiseerde wegvoering van arbeidskrachten te saboteren”. (27)

Omdat de ambtenaren van het Arbeidsbureau Duits beleid uitvoeren leidt dat bij sommige ambtenaren tot gewetensbezwaren. Volgens zijn dochter namen sommige mensen het Tony IJssennagger kwalijk dat hij op het Arbeidsbureau werkte. Zelf sprak hij over een dilemma, maar vond hij het illegale werk belangrijker. (28) Pieter Bennemeer (1913-1990), een getrouwde kantoorbediende met een jong kind, die vanaf eind april 1943 dezelfde baan op het Arbeidsbureau heeft als eerder IJssennagger, en die ook saboteert, zegt in 1946 dat hij “het vervelend (vond) dat velen mij mijn betrekking hoogst kwalijk namen“. (29)

Op 1 oktober 1942 vallen Tony en een aantal collega’s door de mand en worden verraden. Tony wordt gelukkig op tijd gewaarschuwd door zijn oom dat de Sicherheitsdienst in aantocht is en duikt onder. Twee van zijn collega’s worden wel gearresteerd. Tony zit zes weken ondergedoken bij een kennis in Overijssel in het gehucht De Poppe, heel dicht bij de Duitse grens, en daarna nog een tijd bij een tante in Boxtel, de oudere zus van zijn moeder. Hij komt uiteindelijk eind 1942 weer terug naar Amsterdam en gaat voorzichtig weer op het Nieuwe Suikerhofje wonen, maar heeft nu geen baan meer. (30)

In het bedrijfsblad van het Rijksarbeidsbureau (zie hieronder) wordt na Tony’s vlucht en onderduik gedaan alsof hij een andere baan gevonden heeft “in het vrije bedrijf”. Wie hem opvolgt vanaf oktober 1942 is niet bekend. Vanaf eind april 1943 doet de hierboven genoemde Piet Bennemeer hetzelfde legale en illegale werk. Ook de in ditzelfde stukje in het bedrijfsblad genoemde J. Lodewijckx doet illegaal werk.

Arbeidsbestel; orgaan van het Rijksarbeidsbureau, den Rijksdienst voor de Werkverruiming en den Nederlandschen Werkloosheidsraad, jrg 1, no. 7, 1942

Het “knoeien” op de Iepenweg gaat door

Hoewel in de loop van de bezetting op sommige afdelingen van het Arbeidsbureau in Amsterdam geen sabotage meer mogelijk is omdat alle werknemers daar NSB’ers zijn, blijven er ondanks meerdere arrestaties van saboterende ambtenaren de hele bezettingstijd door G.A.B. medewerkers bezig met het ondermijnen van de Duitse Arbeitseinsatz.

Direct na de oorlog (1946) is er een onderzoek geweest naar de verzetsactiviteiten op het Arbeidsbureau in Amsterdam. (31) IJssennagger komt in dat verslag niet voor. Wel Jean Victor Lodewijckx (1919), die in juli 1942 bij de Medische Dienst op de Iepenweg komt werken en er dus een paar maanden tegelijk met IJssennagger is, die begin oktober 1942 weggaat. Lodewijckx geeft iets meer details over de “sabotagemethoden bij keuring”: “1. Namaak handtekening en ‘misbruik’ handtekeningsstempel van de dokter. (…) 2. Bij goedkeuring alle papieren vernietigen en laten herkeuren. 3. Valse attesten, d.w.z. door de ambtenaren zelf opgestelde en geschreven verklaringen. Men bezat hiervoor blanco attesten van verschillende doktoren. (…) 4. Verwijzen naar de G.G.D., die attesten afgaf bij ziekmelding.” (32)

Piet Bennemeer heeft vanaf eind april 1943 dezelfde baan als eerder IJssennagger, eerst aan de Iepenweg en daarna in het kantoorgebouw Atlanta aan de Stadhouderskade, vanaf mei 1942 het hoofdkantoor van het Arbeidsbureau. Hij zegt dat hij voor medische afkeuringen blanco attesten gebruikt en die zelf invult. Hij ondertekent ze ook, maar met fantasienamen. Heet een arts bijvoorbeeld Schoonhoven, dan schrijft hij Schoonhuizen. Door zijn “geknoei” zijn 2500 mannen aan de tewerkstelling in Duitsland ontkomen. (33)

Voorbeeld van een vals medisch attest (Trouw 31-12-1946).

Bijna alle artsen en alle verpleegsters die op de Medische Dienst van het Arbeidsbureau aan de Iepenweg werken zijn lid van de NSB, maar er is een mannelijke verpleger, Hendrik Goosen (1902), die vanaf december 1941 tot aan de bevrijding saboteert, dus ook in de tijd dat IJssennagger er werkt. Goosen knoeit net als IJssennagger met het papierwerk maar hij voegt ook eiwit aan urinemonsters toe en gebruikt röntgenfoto’s van ernstig zieke patiënten om gezonde mensen af te laten keuren. (34) Piet Bennemeer laat mensen de klachten van een maagzweer of een psychiatrische afwijking spelen. (35) Anders dan bij IJssennaggers sabotage moeten bij deze latere sabotage de mensen die opgeroepen worden voor keuring zo zelf meewerken aan hun afkeuring.

Verzetssamenwerking op het Nieuwe Suikerhofje

Terwijl IJssennagger als ambtenaar op het Gewestelijk Arbeidsbureau Amsterdam tussen december 1940 en oktober 1942 samen met zijn oom de tewerkstelling in Duitsland saboteert, doet hij ook in zijn vrije tijd illegaal werk. Uit de brief die hij in 1981 aan Herman Maillette de Buy Wenniger schrijft, blijkt dat hij op het hofje in de illegaliteit voornamelijk samenwerkt met Bram Kuiper. Zij zijn de twee jongste bewoners. Bram is in augustus 1922 geboren, Tony augustus 1921. Waarschijnlijk leren ze elkaar op het hofje kennen, waar Bram in januari 1942 komt wonen. IJssennnager noemt Bram Kuiper “zeer begaafd, met een scherp en helder verstand”.

Uit de brief blijkt ook dat IJssennagger niet goed op de hoogte is van het verzetswerk van zijn vriend Herman Maillette de Buy Wenniger. Hij schrijft aan Herman: “Jullie lieten ook mij vaak buiten de zaken en ik ben niet nieuwsgierig van aard en toen gold: wat niet weet wat niet deert.” (36) Wel helpt hij medebewoner Henk Pelser met het rondbrengen van Het Parool. Als de drukker van Het Parool, Willem Johannes (Wim) Gertenbach (1904-1943) op 31 januari 1943 door de SD gearresteerd wordt, kieperen de hofjebewoners volgens IJssennagger een hele bakfiets vol met Parools in de Prinsengracht. (37)

Samen met zijn medebewoner Bram Kuiper en nog twee andere vrienden die niet op het hofje wonen -Bart Pronk (1921-2014) uit Scheveningen en een vriend van hem, waarschijnlijk Leo E. Voogd (1920-1944), beide lid van een Haagse verzorgingsgroep- (38) bedenkt Tony in 1942 een stoutmoedig plan om aan persoonsbewijzen zonder J te komen voor vervolgde Joden. Hij beschrijft dit plan na de oorlog als volgt: “Weet je dat we tot drie maal toe de transportlijsten voor de arbeiders naar Frankrijk van het Centraal Station hebben gepikt en die mensen bezocht en zo de pb’s geprobeerd los te peuteren. (…) Zo hebben we een 280 pb’s gestolen”. (39) Brams moeder schrijft na de oorlog dat Bram als rechercheur van politie bij de mannen die op de gestolen lijsten staan thuis langs gaat voor ze naar Frankrijk vertrekken om daar aan de Atlantikwall te werken, en met een smoesje hun persoonsbewijzen in beslag neemt. (40) Tony IJssennagger vertelt dat er later een krantenartikeltje verschijnt -“blijkbaar de censuur gepasseerd”- over het feit dat “toen die jongens in Holland terug kwamen hun pb verdwenen was“. 

Het Volk: Dagblad voor de arbeiderspartij, 23-1-1943.

Waarschijnlijk weet IJssennagger door zijn werk op het Arbeidsbureau van het bestaan en de locatie van deze lijsten. Of het verzetsgroepje contacten op het Centraal Station heeft en hoe de lijsten gestolen worden is niet bekend. De gestolen persoonsbewijzen zijn bedoeld voor vervolgde Joden die twee grote, niet te verwijderen, J’s in hun PB hebben. Bart Pronk en Leo Voogd maken deel uit van een Haagse verzetsgroep die op grote schaal Joden helpt met valse papieren en onderduikplekken. (41) Maar omdat de 280 buitgemaakte PB’s bijna allemaal van mannen van rond de twintig zijn, kunnen ze er geen Joodse ouderen en vrouwen mee helpen. “Ze waren moeilijk bruikbaar“ zegt Tony IJssennagger. (42)

Over verder verzorgingswerk van IJssennagger is niet veel bekend. Hij zorgt in ieder geval ook voor stamkaarten en bonkaarten voor onderduikers. Die papieren heeft hij op zijn kamer in het Nieuwe Suikerhofje liggen. Gelukkig worden ze bij de inval van de SD begin april 1943 niet gevonden. (43) Ook kan hij aan onderduikadressen komen. Over onderduikers op het Nieuwe Suikerhofje, met name Bob Hanf, die de valse naam Spinhoven gebruikt, zegt hij dit na de oorlog: “Het was toen reuze onverantwoordelijk natuurlijk om bij ons (op het hofje A.B.) onderduikers te herbergen. Maar waarom Spinhoven wel zo lang? Ik had nog wel een adres voor hem geweten“. (44) 

Contacten met Amsterdamse verzetsorganisaties

In de tijd dat ze samen op het hofje wonen zitten Tony en Bram Kuiper “hele nachten lang met elkaar (te) praten“. (45) Mogelijk schuift Tony door deze discussies met Bram Kuiper, die uit een communistisch gezin komt, richting het communisme op. IJssennagger wordt in 1943 lid van de Communistische Partij (46), die dan volledig ondergronds is en gedecimeerd door talloze arrestaties. 

Mogelijk is IJssennagger ook -net als Bram Kuiper- lid van verzetsgroep CS6, maar neemt hij afstand als de CS6’ers in de loop van 1943 steeds gevaarlijker gewapend verzet gaan doen. Veel oudere leden van CS6 zijn geharde communisten die hun jonge verzetscollega’s op scholingsbijeenkomsten de marxistische leer bijbrengen. Deze theoretische scholing beklijft wel bij IJssennagger. Hij is als communist uit de oorlog gekomen en dat tot 1970 gebleven. (47) Naast sabotage gaan de vaak zeer jonge CS6-leden over tot liquidatie van Nederlandse collaborateurs. Bram Kuiper en zijn jongere broer Sape zijn hierbij betrokken. IJssennagger zegt over Bram en Sape: “Waarom lieten ze zich toch op pad sturen als boodschappenjongens? (…) Ik laat me niet zo gauw sturen en heb gepast na 1943“. (48)

Waarschijnlijk heeft Tony nog wel meegedaan aan CS6 sabotage-acties in 1943. Hij vertelt over zo’n actie: “Op de spoordijk bij de Hemweg hebben (we) staan knoeien met een nijptang en een ijzerzaagje“. (49) Bart Pronk, Tony’s Scheveningse verzetsvriend, vertelt na de oorlog dat hij begin april 1943, en mogelijk ook al eerder, op het Nieuwe Suikerhofje langsgaat om “een stof die als je er water op gooide vlam vatte, een fosforverbinding” op te halen. (50) Mogelijk wil zijn Haagse verzetsgroep daarmee voor de Duitsers belangrijke infrastructuur in brand steken. Wie op het Nieuwe Suikerhofje deze fosforverbinding levert is niet bekend. Het zou kunnen dat scheikundestudent Theo Henrar jr. (1922), een vriend van Bram Kuiper, de fosforverbinding maakt. Hij is lid van CS6 en is in ieder geval, zoals hieronder beschreven, betrokken bij een bomaanslag op het gebouw van het Arbeidsbureau aan de Passeerdersgracht.

Gewestelijk Arbeidsbureau aan de Passeerdersgracht, augustus 1941. (Uit: Beeldbank SAA)

Uit het naoorlogse onderzoek oorlogsdocumentatie van het Gewestelijk Arbeidsbureau Amsterdam komen twee namen van CS6-leden naar voren m.b.t. twee aanslagen van het verzet op gebouwen van het Arbeidsbureau in Amsterdam. (51) Via afdelingschef Theo Henrar (1900-1975), zijn er contacten met CS6. De oudste zoon van Henrar, de twintigjarige student scheikunde die ook Theo heet en lid is van CS6, neemt in naam van CS6 contact op met zijn vader om een bomaanslag op het kantoorgebouw van het Arbeidsbureau aan de Passeerdersgracht voor te bereiden: “Er was een groep studenten, die sabotagewerk deed. De leider wendde zich via de zoon van Henrar tot deze laatste. Het doel was vooral de kamer, waarin het materiaal van de Gauckelacties lag te vernietigen. Henrar wees de kamers aan, verstrekte een plattegrond en gaf aanwijzingen hoe men zich toegang moest verschaffen. Men zou de nachtportier opbellen dat de directeur op komst was en dat 5 à 6 Duitse ambtenaren even eerder zouden arriveren. Deze moesten gebracht worden naar een achteraf liggende kamer van de afdeling hotelbedrijven. De pseudo Duitse ambtenaren arriveerden op 10 februari 1943 per auto en hadden brandbommen en ontvlambaar materiaal bij zich. Bij vergissing werd echter de verkeerde kamer gekozen, nl. die waar de schrijfmachines en de lopende administratie zich bevonden. De groep die het uitvoerde, was een min of meer op eigen gelegenheid werkende eenheid.“ (52)

Theo Henrar junior in 1944. (SAA paspoortaanvragen ’40-’45)
Theo Henrar senior in 1965. (Het Parool 24-2-1965)

Het zijn die avond van 10 februari 1943 niet vijf of zes aanslagplegers, maar drie verzetsmensen, waarvan er in ieder geval één vloeiend Duits spreekt. (53)

De aanslag op het het gebouw van het Arbeidsbureau is een soort generale repetitie voor een veel grotere aanslag, een paar weken later, op het bevolkingsgregister van Amsterdam. Deze aanslag wordt door Gerrit van der Veen, Willem Arondeus en talrijke anderen al maandenlang voorbereid. (54) Omdat na een inbraak in het bevolkingsregister van Wageningen in januari 1943 alle bevolkingsregisters extra bewaking krijgen, worden die voorbereidingen nog langer en ingewikkelder. L. de Jong meent dat Gerrit van der Veen daarom eerst een eenvoudiger doelwit zoekt en dat vindt in het gebouw van het Arbeidsbureau aan de Passeerdersgracht. (55)

Na de half mislukte aanslag op de Passeerdersgracht komen er plannen voor een aanslag in juni-juli 1943 op het nieuwe hoofdkantoor Atlanta van het Arbeidsbureau aan de Stadhouderskade 5-6. Deze tweede aanslag op een gebouw van het Arbeidsbureau die door CS6 gepland wordt gaat uiteindelijk niet door. De ambtenaar die de aanslag voorbereidt is Jan Bergsma (1919), die chef is op de afdeling wachtgelden. Hij is “lid van de sabotagegroep C.S.6, zorgde daar voor inlichtingen over de arbeidsinzet. Gaf alle circulaires en telexberichten door aan deze groep”. (56)

Doelwit van de aanslag is een kluis waarin de aanmeldingsformulieren van mannen liggen die in Duitsland moeten gaan werken. Deze kluis zou met trotyl opgeblazen worden. Het plan is om via het dak van het naastliggende gebouw waarin een jeugdvereniging zit, het gebouw Atlanta binnen te komen. Als de NSB-afdelingschef Johannes Turkensteen (1915-1988) echter permanente bewaking bij de kluis plaatst wordt het plan als “te gewaagd“ opgegeven. (57) Vervolgens geeft CS6 wel de locatie van het hoofdkantoor door naar Engeland in de hoop op een bombardement van het gebouw Atlanta, maar dat gebeurt niet. (58)

CS6-leden en ambtenaren van het Arbeidsbureau staan ook in contact met Hendrik Johan Hoogeboom Bruins Slot (1908-1984), een ambtenaar bij het bevolkingsregister, om mensen te waarschuwen die dreigen door de Duitsers opgepakt te worden voor de Arbeitseinsatz. (59) Als Hoogeboom Bruins Slot eind september 1942 opgepakt wordt heeft hij dergelijke lijsten met namen bij zich. Daarna wordt dit waarschuwingssysteem opgegeven. (60)

Arbeidsbureau-medewerkers Theo Henrar sr. en Jan Bergsma worden allebei in oktober 1943 gearresteerd. Henrar en tweeëntwintig anderen worden opgepakt als Hoogeboom Bruins Slot, die allerlei vervalste documenten, waaronder vijfduizend “bruine Ausweise“ ofwel vrijstellingen van de arbeidsdienst, bij de drukkerij van Dirk Kleiman in Zaandijk had laten maken, eind september 1943 verraden wordt. Driehonderd van die “bruine Ausweise” komen in de zomer van 1943 ook terecht bij de Haagse verzetsgroep waarvan IJssennaggers Scheveningse vriend Bart Pronk lid is. (61)

Voorbeeld van een “bruine Ausweis” voor vrijstelling van de Arbeitsdienst.

Jan Bergsma, de CS6’er op het Arbeidsbureau, wordt op 23 oktober 1943 gearresteerd. Waar hij van verdacht wordt, wordt niet helemaal duidelijk. Blijkbaar komt zijn arrestatie ook voor NSB-collega’s als een verrassing. Ze vertrouwen hem “zodanig (…) dat men pas na zijn arrestatie tot de ontdekking kwam, dat hij nog steeds de sleutel van de kluis had“. (62) Er wordt iemand naar de gevangenis aan de Weteringschans gestuurd, waar Bergsma opgesloten zit, om de sleutel te halen. Henrar, Bergsma en Hoogeboom Bruins Slot zitten alle drie in Vught gevangen. Henrar en Bergsma daarna ook nog in Duitsland. Ze overleven de oorlog.

IJssennagger heeft aan deze acties waarschijnlijk niet meegedaan, maar heeft er mogelijk wel van geweten door contact met CS6’ers als Theo Henrar junior of de broers Kuiper. Zijn oom, Johan Wilhelm van Ammers, waar hij op het Arbeidsbureau illegaal mee samenwerkte, wordt in de processtukken tegen Henrar ook genoemd. Hoogeboom Bruins Slot had een lijst opgesteld met ambtenaren die ontslagen waren en uit een verzetspot geld zouden krijgen. Van Ammers zou dit geld van een collega krijgen en verdelen onder de ontslagen collega’s. (63)

Gearresteerd

In de loop van 1943 worden steeds meer jonge mannen opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Steeds meer van hen duiken onder, o.a. op het Nieuwe Suikerhofje (zie het artikel “Onderduikers” op deze website). Studenten die een loyaliteitsverklaring niet ondertekenen mogen na april 1943 niet meer studeren en worden gedwongen in Duitsland te gaan werken. De bewoners van het Nieuwe Suikerhofje die nog studeren worden hier ook mee geconfronteerd. 

Op een gegeven moment (waarschijnlijk begin 1943) belt er een Duitser aan bij het hek van het Nieuwe Suikerhofje. Tony IJssennagger en Bram Kuiper, die denken dat ze opgepakt worden, vluchten over het dak naar de buren op de Prinsengracht 397. Herman Maillette de Buy Wenniger staat de Duitser te woord en sust de boel. Volgens IJssennagger was dit “een bedrijfsactie van alle duitsers die in zaken werkten en moesten nagaan voor de arbeitseinsatz“. (64)

Op 2 april 1943 is het geen vals alarm meer. Alle bewoners, ook Tony IJssennagger, worden kort na het avondeten door Nederlandse SD’ers op het hofje gearresteerd. IJssennagger “knijpt hem“: “Ik werd namelijk gezocht“. (65) Hij is bang dat hij voor zijn sabotage op het Arbeidsbureau waarvoor hij vanaf 1 oktober 1942 geruime tijd moest onderduiken alsnog bestraft wordt.

Tony beschrijft het verloop van vrijdag 2 april, de dag van de inval op het Nieuwe Suikerhofje, zo: „Een wonderlijke dag. Weet je het nog? ’s Morgens was mijn fiets gestolen en ’s middags zouden Bram Kuiper en ik die boekenkast omhoog hijsen (waarvan later bleek dat hij eenvoudig uit elkaar te halen was; wat waren we toch onbezonnen), waarop dat puntgeveltje naar beneden donderde boven op de kast en Bram, die beneden stond, nog bijtijds in de keuken kon springen. (…) ’s Avonds vrij laat hebben we met z’n twaalven in de kapel gegeten en toen volgde die wonderlijke inval.“ (66)

Ze worden met z’n allen met een arrestantenwagen naar het SD hoofdkwartier in de Euterpestraat gebracht waar ze bij de ingang met het gezicht naar de muur moeten gaan staan. (67) In deze door de Duitse Sicherheitsdienst gevorderde meisjes-HBS zijn in de kelder kleine cellen waar de arrestanten vastgehouden worden en waar vaak een eerste verhoor plaatsvindt. Daarna worden de mannen overgebracht naar de gevangenis aan de Weteringschans en bewoonster Vica Taselaar naar de gevangenis aan de Amstelveenseweg. In de weken daarna worden de arrestanten van het Nieuwe Suikerhofje af en toe voor verhoor weer naar de Euterpestraat gereden. Tony wordt bijvoorbeeld vastgeboeid aan Emile Sindram in een DKW auto naar de Euterpestraat gebracht. Daar wordt hij met zijn (verzets)vriend Bart Pronk geconfronteerd. (68) Ze hadden samen lijsten met namen op het Centraal Station en persoonsbewijzen gestolen. Daarover laten ze niets los, maar IJssennagger stresst vooral over zijn verzetswerk op het Arbeidsbureau, waarvoor hij begin oktober 1942 werd gezocht.

Een DKW, vergelijkbaar met de auto waarmee Tony IJssennagger en Emile Sindram naar de Euterpestraat vervoerd worden.

In het artikel over de inval van de SD op het Nieuwe Suikerhofje in april 1943 op deze website staat beschreven wat de familieleden van de bewoners doen om de gevangenen te ondersteunen. Tony IJssennaggers vader komt ook in actie. Hij weet waarschijnlijk dat zijn zoon bonkaarten en stamkaarten op zijn kamer heeft verstopt en is bang dat die gevonden worden. Herman Maillette de Buy Wenniger schrijft in een uit de gevangenis gesmokkeld briefje over de politieagenten die in opdracht van de SD de inval op het hofje uitvoerden: “Nu zijn ze er waarschijnlijk met een uitgebreide huiszoeking bezig“. (69)

Een bezorgde inbreker

De voordeur naar het hofje wordt in de loop van zondag 4 april door de Nederlandse politie verzegeld. (70) Toch worden er daarna nog meer mensen opgepakt. De vader van Tony IJssennagger probeert namelijk samen met twee jonge (verzets)vrienden van Tony in de nacht van zondag 4 op maandag 5 april in te breken in het Nieuwe Suikerhofje. (71)

Waarschijnlijk willen ze belastend materiaal uit de woning van Tony halen. Het Nieuwe Suikerhofje, een labyrint van zeventwintig kleine kamertjes en een kapel, zit vol met verstopplaatsen (talloze ingebouwde kastjes, ondiepe keldertjes onder de bedsteden op de begane grond, een diepe cisterne, loszittende tegels, schoorstenen, bergzoldertjes etc.) en het is goed mogelijk dat bij de huiszoeking niet alles gevonden wordt. Helaas wordt vader IJssennagger, die ongetwijfeld als brandweerman ervaring heeft met het binnenklimmen van huizen en bovendien lang brandweerman was in het rayon dat de Prinsengracht omvatte (72), betrapt. Tegelijk met hem worden Tony’s vrienden opgepakt. Dat zijn Jacques (Jack) Bak, een kantoorbediende die net eenentwintig is, en Johannes Martinus (Joop) Kuiper, een in Brabant geboren, in Hengelo gemelde twintigjarige zoon van een Amsterdamse hoogleraar. (73)

Jacques (Jack) Bak (1922-1945)

De drie inbrekers wordt na hun arrestatie eerst doorgezonden naar andere politiebureaus en vervolgens naar het hoofdkwartier van de SD aan de Euterpestraat. Mogelijk wordt IJssennagger, die door zijn werk als brandweerman veel politieagenten kent, toch snel vrijgelaten. Volgens een politiebericht gaat een zus van Tony op maandagmiddag 5 april naar het politiebureau om haar vader als vermist op te geven maar komt IJssennagger senior diezelfde dag nog naar huis. (74)

Ook Jack Bak en Joop Kuiper komen weer vrij en gaan door met illegaal werk. Mogelijk kent Tony deze twee jonge mannen uit zijn schooltijd, want ze zijn ongeveer even oud als hij. Jack Bak, die een Joodse vader heeft, werkt voor een Duits bedrijf in Amsterdam, de Deutsche Möbel Werkstätte. Dat is waarschijnlijk een goede dekmantel voor zijn verzetswerk, waarover niet veel bekend is. In de herfst van 1944 gaat zijn verzetsgroep op in het bataljon Three Castles van de Binnenlandse Strijdkrachten. De leden van de groep houden schietoefeningen met het doel om drie belangrijke gebouwen in het centrum van Amsterdam; het Koninklijk Paleis op de Dam en de hoofdkantoren van de post en de belastingen te bezetten en te verdedigen tijdens de bevrijding. Bak, die in het laatste oorlogsjaar ook nog koerier is voor de Raad van Verzet, wordt door een oud-verzetscollega verraden en aangewezen als leider van de Raad van Verzet, waarop hij begin januari 1945 op zijn werk gearresteerd wordt door de SD. Op 7 februari 1945 wordt hij samen met vier anderen bij Rozenoord aan de Amsteldijk gefusilleerd als vergelding voor het doodschieten van de nationaal-socialistische procureur-generaal mr. Feitsma door het verzet. (75)

Hier werkte Jacques Bak vanaf midden 1942 en op dit adres werd hij in 1945 gearresteerd door de SD. Uit Deutsche Zeitung in den Niederlanden 19-10-1941. Zijn chef was Magnus Hiesinger (1901), een meubelmaker.

De derde onfortuinlijke inbreker is Johannes Martinus (Joop) Kuiper. Hij is in Amsterdam opgegroeid als jongste zoon van Wolter Everard Johan Kuiper (1883-1951), hoogleraar Grieks aan de Universiteit van Amsterdam. Vanaf 1923 woont het gezin Kuiper, dat geen familie is van hofjesbewoner Bram Kuiper, op de Valeriusstraat 27 in Amsterdam. Over het verzetswerk van Johannes Kuiper is weinig te vinden. Mogelijk is hij Joop Kuiper, die werkt bij het illegale blad “De Nieuwsbode; orgaan van de vrije pers” dat in Utrecht en Amsterdam verschijnt tussen augustus 1942 en mei 1945. Dit blad is opgericht door een Amsterdamse student van de VU en twee Utrechtse studenten. Tot 1944 wordt het blad vanuit Utrecht verspreid naar andere provincies. Mogelijk zorgt Kuiper voor de verspreiding in Overijssel en woont hij daarom in Hengelo. Vanaf de zomer van 1944 worden talrijke medewerkers van het blad gearresteerd en naar concentratiekampen in Duitsland gestuurd. Joop Kuiper ontspringt de dans en “onder het loerend oog van de Duitschers en Landwachten toerde hij door de stad, ongeacht zijn gevaarlijke leeftijd en zorgde dat alles op rolletjes liep.” (76) Johannes Martinus Kuiper overleeft de oorlog, trouwt in 1949 en emigreert naar Nieuw-Zeeland.

Contacten met het Haags verzet

Behalve IJssennaggers vader en zijn twee Amsterdamse verzetsvrienden wordt ook nog Tony’s vriend Bart Pronk opgepakt als hij begin april het Nieuwe Suikerhofje binnenloopt. (77) Hoe IJssennagger en Bart Pronk elkaar kennen is niet bekend. Wat wel opvalt is dat ze even oud zijn, allebei een baan als ambtenaar hebben en daarnaast studeren. IJssennagger combineert zijn baan als ambtenaar bij de gemeente Amsterdam met een studie economie. Bart Pronk werkt sinds 1939 als ambtenaar bij de Crisis Controledienst in Den Haag en studeert ’s avonds Indisch recht (hij kan geen Nederlands recht doen omdat hij op de middelbare school geen Latijn had). Barts (verzets)vriend Leo E. Voogd (1920-1944) helpt Pronk met de collegedictaten voor twee van zijn vier vakken. Voogd studeert rechten in Leiden. (78)

Foto op Bart Pronks persoonsbewijs uit 1941. Uit: NIOD 248-A2495 Dossier-Pronk, Bart en Maarten. 1. Persoonlijke documenten van Bart Pronk.

Bart Pronk heeft net als IJssennagger veel broers en zussen. Hij is het zesde van tien kinderen uit een Schevenings gezin. Zijn vader heeft een brandstoffenhandel. Samen met zijn vriend Leo Voogd en een aantal anderen, waaronder zijn jongere broer Maarten Pronk (1923-1943), student diergeneeskunde in Utrecht, werkt hij voor een Haagse verzetsgroep. Die verzorgt voor Joodse onderduikers valse persoonsbewijzen, onderduikplekken en distributiepapieren. Als in de zomer van 1942 steeds meer Joden onderduikplekken nodig hebben stopt Bart met zijn baan als ambtenaar om meer tijd te hebben voor het verzorgingswerk. Volgens een ander lid van de groep, Willem Drees jr., zijn ze “een groot bonnencentrum“. Begin 1943 wordt ongeveer de helft van de in Den Haag ondergedoken Joden door deze groep geholpen. (79) Veel van de leden worden in 1944 opgepakt en overleven de oorlog niet. (80) Bart en Maarten Pronk worden bij verschillende gelegenheden al in 1943 door de Sicherheitsdienst gearresteerd.

We zagen hierboven dat Antony IJssennagger en Bram Kuiper samenwerken met Bart Pronk en nog een vriend (mogelijk Leo Voogd) om door het stelen van naamlijsten aan persoonsbewijzen zonder J te komen. Dat doen ze in 1942 drie keer. Net als veel Amsterdamse verzetsstrijders, gaan ook die in Den Haag in de loop van 1943 over tot sabotagedaden. Maarten Pronk en Leo Voogd gaan zelfs over tot gewapend verzet, o.a. overvallen op distributiekantoren. (81)

Bart Pronk houdt zich waarschijnlijk ook met sabotage bezig want hij gaat begin april 1943 naar het Nieuwe Suikerhofje in Amsterdam om materiaal voor een brandbom af te halen. Het hofje is dan net door de SD overvallen en alle bewoners, ook Tony IJssennagger en Bram Kuiper, zijn gearresteerd. Bart wordt ook opgepakt: “April 1943 werd ik gearresteerd bij mijn binnenkomst van een groot studentenpand aan een van de grachten te Amsterdam. Waar ik voor kwam was uiterst gevaarlijk, te weten het halen van een stof die als je er water op gooide vlam vatte, een fosforverbinding“. (82) Pronk zegt niet wat hij met de fosforverbinding van plan is.

Pronk vertelt verder dat bij zijn arrestatie blijkt dat de agent één van Pronks broers kent en hem “tegen alle regels in“ belooft Pronks ouders in Scheveningen te bellen om te zeggen dat hun zoon opgepakt is. De agent doet dat inderdaad en de ouders Pronk hebben tijd om alles wat ze aan illegale documenten en spullen in huis hebben te verstoppen of te vernietigen.

Blijkbaar heeft Bart Pronk al vaker fosforverbindingen opgehaald want ook in zijn ouderlijk huis aan de Berkenbosch Blokstraat in Scheveningen ligt dit spul waarmee een brandbom gemaakt kan worden. Zijn zus Claartje gooit het in de gootsteen, waarop er een brandje ontstaat. Ook de illegale kranten en documenten die in huis zijn worden verstopt: “Alle papieren werden naar de buren gebracht. Toen de Sicherheitsdienst een dag na mijn arrestatie kwam troffen ze bij ons thuis niets meer aan“. (83)

Bart Pronk wordt in Amsterdam in de gevangenis aan de Weteringschans opgesloten, waar Tony IJssennagger ook al zit. Waarschijnlijk weet IJssennager op dat moment niet dat Bart Pronk kort na hem ook op het hofje gearresteerd is. Pronk moet nu “een verhaal verzinnen waarom ik in dat studentenhuis kwam“. (84) “Ik verzon het verhaal dat ik een criminologieboek in een Utrechtse boekhandel zocht en dat ze dat niet hadden. Een jongen die daar ook was zei: ‘In Amsterdam hebben ze dat wel’. We wisselden adressen en hij zou hierover contact met me opnemen. Omdat ik maar niets van hem hoorde kwam ik naar hem toe. (…) Ondervraagd door een Duitse politie-inspecteur, stelde ik hem voor de jongen in kwestie te confronteren met mijn verhaal. Die zat ook in de Weteringschans“. (85) Die jongen is Tony IJssennagger en hij schrijft hierover: “Mijn vriend Bart Pronk uit Scheveningen. Daarmede werd ik nog geconfronteerd op de Euterpestraat.“ (86)

Bart Pronk vervolgt zijn verhaal en zegt dat IJssennagger bij de confrontatie “schrok toen hij mij zag“. (87) IJssennagger wist nog niet dat Pronk gepakt is en ze hebben niet de gelegenheid gehad om een geloofwaardig en onverdacht verhaal af te spreken. Maar beide jonge mannen hebben genoeg tegenwoordigheid van geest om uit deze netelige situatie te komen. 

Bart Pronk vraagt de Duitse ondervrager of hij Tony in het Duits mag vertellen hoe hij hem kent “omdat ik hem maar 1 keer gezien had“ (zogenaamd in de boekhandel in Utrecht). “Dit werd toegestaan.“ (88) IJssennagger bevestigt vervolgens Pronks verhaal en geeft hem daarmee een geldige en onschuldige reden om op het Nieuwe Suikerhofje langs te komen. Pronk schrijft: “Toen ben ik vrij gelaten“. (89)

Hij is niet heel lang op vrije voeten. Hij wordt in juni 1943 op een onderduikadres aan de Kanaalweg in Scheveningen opgepakt. Omdat hij probeert te vluchten wordt hij neergeschoten. Vervolgens ligt hij enige tijd in de ziekenbarak van de gevangenis in Scheveningen en blijft daar verder opgesloten tot eind december 1943. Hij gaat dan in op een deal waarbij hij vrijgelaten wordt als hij belooft dat hij zich voor 1 januari 1944 aanmeldt bij de Arbeitseinsatz om te gaan werken in Duitsland. Nadat hij vrijgelaten wordt krijgt hij, om niet naar Duitsland te moeten, van een bevriende psychiater een attest dat hij verpleegd moet worden in een psychiatrisch ziekenhuis. De rest van de oorlog zit Pronk ondergedoken in psychiatrische inrichtingen in Zutphen en Ulvenhout. Hij heeft daar studieboeken zodat hij kan leren. Zo kan hij direct na de bevrijding tentamens doen en zijn studie afmaken. (90)

Op 20 december 1943, dezelfde dag dat Bart Pronk vrijkomt uit het Oranjehotel, wordt zijn broer Maarten in Rotterdam opgepakt bij een poging een auto van de Sicherheitsdienst te stelen, die zijn verzetsgroep wil gebruiken voor een overval op een distributiecentrum in Wassenaar. Maarten heeft een wapen bij zich en wordt ter dood veroordeeld. (91) Zijn executie wordt op 13 januari 1944 voltrokken op de Waalsdorpervlakte. Leo Voogd, de verzetsvriend van Bart Pronk, wordt leider van de LO (Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers) in Den Haag. Hij wordt opgepakt, in Vught gevangen gezet en daar geëxecuteerd op 4 september 1944.

Lager pitje

De Duitsers komen bij de verhoren in april 1943 niet achter de verzetsdaden van Tony, Bram Kuiper en Bart Pronk. Blijkbaar zijn ze ook vergeten dat Tony in oktober 1942 vanwege zijn sabotage op het Arbeidsbureau gearresteerd had moeten worden. Tony en Bram komen na drie weken voorarrest vrij. Van de gearresteerde hofjebewoners worden ook Herman Maillette de Buy Wenniger, Emile Sindram en Ruud Steenmeijer eind april 1943 vrijgelaten. Bewoners Henk Pelser, Dick van Stokkum en Vica Taselaar blijven achter de tralies. 

Bram Kuiper doet volgens zijn moeder na zijn vrijlating geen gevaarlijk werk meer. (92) Hiermee zal ze gewapend verzet bedoelen, bijvoorbeeld aanslagen of overvallen op distributiekantoren. Wel moet Bram onderduiken, maar dat geldt vanaf eind april voor heel veel studenten die net als Bram de loyaliteitsverklaring niet tekenen. Bram woont nu als hij in Amsterdam is bij vriendin Laura Kuiper op de Leidsestraat. Hij geeft zijn eigen persoonsbewijs als gestolen op en gaat twee keer illegaal de grens over naar België. 

Bram Kuiper (1922-1943)

Tony trekt zich nog meer dan zijn vriend Bram terug uit de illegaliteit: “Ik vond (…) dat ik genoeg gedaan had”. Ik “heb gepast na 1943“, zegt hij. (93) Tony gaat waarschijnlijk wel door met verzorgingsverzet, het verzorgen van (Joodse) onderduikers met o.a. distributiepapieren, vervalsen e.d. Hieronder zien we dat hij ook contact blijft houden met zijn vroegere collega’s op het Arbeidsbureau voor illegaal werk.

Hij woont na zijn vrijlating een tijd bij zijn ouders en andere familie. Waarschijnlijk heeft hij de loyaliteitsverklaring voor studenten wel ondertekend want hij gaat verder met zijn studie economie en doet nog een aantal examens. In deze tijd leert hij ook zijn toekomstige vrouw kennen, een vriendin van één van zijn zussen. Ze verloven zich in augustus 1943 en zijn vanaf die tijd vaak bij haar familie in Haarlem. Van Ada Sindram-Koremans, die een paar maanden eerder met Emile Sindram trouwde en nu ook op het hofje woont, krijgen ze uit naam van de bewoners een verlovingscadeau. IJssennagger is alleen in de weekeinden nog op het Nieuwe Suikerhofje, wat zijn geluk is, want de volgende inval van de SD, waarbij weer alle bewoners opgepakt worden, is op een dinsdag. 

Kamp Amersfoort

Tony moet een nieuwe baan hebben nu hij niet meer op het Arbeidsbureau kan werken. Hij heeft na zijn eerdere onderduik al meerdere baantjes gehad die “deels als dekmantel” dienen om veilig te zijn. Zo werkt hij een tijdje bij de jeugdzorginstelling Pro Juventute en krijgt hij daarna via vroegere collega’s een baan bij de Spoorwegen. Als assistent-rechercheur werkt hij op een afdeling die speciaal gecreëerd is om onderduikers onder te brengen. (94) Omdat hij niet meer zo vaak op het hofje is, ontkomt hij aan de SD-inval op het hofje van dinsdag 25 april 1944: “Al met al was het een levensgevaarlijke toestand op de Prinsengracht. Dat blijkt wel uit de tweede inval, waar ik gelukkig niet bij was”. (95)

Hoewel hij eigenlijk past voor meer verzetswerk blijft hij waarschijnlijk wel deelnemen aan het georganiseerde ambtenarenverzet op het Arbeidsbureau en/of het communistisch verzet, want hij loopt naar eigen zeggen in juni 1944 in een val in het kantoorgebouw Atlanta aan de Stadhouderskade, waar het G.A.B. gevestigd is. Atlanta is in 1944 een gevaarlijke plek geworden. Een vroegere collega van Tony schrijft hierover: “Er is een tijd geweest dat er aan de lopende band arrestaties onder de ambtenaren plaatsvonden. In die tijd ging ieder van ons ’s morgens naar het bureau met de gedachte dat die dag wel eens de laatste voor hem zou kunnen zijn. De SD werd in onze gebouwen te vaak gezien en meestal vielen er dan slachtoffers”. (96)

Kantoorgebouw Atlanta op de Stadhouderskade. (Beeldbank SAA, foto van J.C. Warffemius en J.K. Warfelhuis)

IJssennagger zegt dat hij door toedoen van twee NSB-ambtenaren (“een berucht echtpaar”) in het gebouw Atlanta gearresteerd wordt. Later meent hij: “Stom van mij natuurlijk want ik had het via mijn bekende collega’s ambtenaren moeten laten lopen“. (97)

Waarschijnlijk is één van die collega’s Egon Richard van Blommestein (1921-1982). Hij was lid van de Haagse verzorgingsgroep waar IJssennagger eerder mee samenwerkte en verhuist in mei 1943 naar Amsterdam. Daar gaat hij op het Arbeidsbureau werken. G.A.B. ambtenaar Antonius Josephus Maria (Anton) Rövekamp (1897-1984) vertelt in zijn boek over zijn oorlogstijd op het Arbeidsbureau dat hij met van Blommestein, Jan Bergsma (1919) en Cornelis Pieter (Kees) Lastdrager (1919) “menig huzarenstukje” uithaalt: “Het verstrekken van valse ‘Ausweise’, gebruik maken maken van de afwezigheid van een Duitser om lijsten met namen van gevorderden uit diens bureau te halen, het bespioneren van de bezetters om iets te weten te komen van hun plannen en deze wetenschap door te geven aan de illegaliteit – dit is een kleine bloemlezing van wat deze jongens presteerden.” (98).

IJssennagger blijft in 1943 en 1944 met deze ambtenaren van het Arbeidsbureau samenwerken. Jan Bergsma, wiens verzetswerk en samenwerking met CS6 hierboven al besproken is, wordt echter al in oktober 1943 gearresteerd en blijft gevangen. Anton Rövekamp moet eind mei 1944 onderduiken. Kees Lastdrager wordt net als Tony in de zomer van 1944 gevangen gezet. Hij wordt op straat aangehouden door zijn bewapende collega Turkensteen, die behalve bij de NSB ook bij de Landwacht is. Als Lastdrager vrij komt duikt hij direct onder.

Volgens Rövekamp zijn de arrestaties van Bergsma en Lastdrager direct te wijten aan de “beruchte” Johannes Turkensteen (1915-1988), een NSB’er die in juni 1943 chef wordt op het Arbeidsbureau in Amsterdam. Turkensteen “loerde naar alles wat hem verdacht voorkwam. Hij was gehaat door zijn ‘rücksichtslos’ dienen van de vijand, waarbij hij zich niet ontzag tips door te geven als hij iemand van het bureau verdacht”. (99) Mogelijk wordt Tony ook door toedoen van deze man verraden. Turkensteen krijgt na de oorlog vijftien jaar gevangenis, maar komt in 1949 al voorwaardelijk vrij.

Tony wordt na zijn arrestatie een paar dagen verhoord in de Euterpestraat en gaat daarna via de gevangenis aan de Amstelveenseweg naar Kamp Amersfoort. (100) Daar arriveert hij op 7 juli 1944. Ruim een maand later, op 11 augustus 1944, wordt hij vrijgelaten. (101) Zijn verloofde werkt op een kantoor voor een Duitse baas die de strafprocedure tegen Tony IJssennagger gestopt krijgt en vervolgens wordt Tony zogenaamd ziek verklaard door meewerkende kampartsen/gevangenen. (102)

Mogelijk krijgt Tony hierbij hulp van een vroegere medebewoner op het hofje, Hugo Brandt Corstius, die al veel langer gevangen zit in Kamp Amersfoort en een baan op de Schreibstube, de kampadministratie heeft: “In 1944 was er een stevige band tussen enkele verzetsorganisaties en de Schreibstube ontstaan. Op de Schreibstube werden namen verwisseld, gegevens veranderd en personen uit de administratie verwijderd. Dit maakte de vrijlating van ettelijke gevangenen mogelijk.” (103)

Een half jaar later op 20 januari 1945 trouwt IJssennagger in Haarlem. Dit huwelijk wordt middenin de hongerwinter -als een protestdaad- groots gevierd: “In de barre sneeuw zijn we brutaalweg met grote statie, koetsen en kerk en stadhuis en foto’s en al en receptie getrouwd“. (104) Tony’s dochter voegt hier nog aan toe: “Er was een receptie in Haarlem, daarna op de fiets in de kou naar Amsterdam om daar verder feest te vieren. Dit was het eenvoudigste, zodat de anderen niet allemaal hoefden te reizen.“ (105)

Als medewerker bij de Spoorwegen krijgt IJssennagger na zijn huwelijk een dienstwoning in de Waalstraat.(106) Door de spoorwegstaking vanaf september 1944 heeft hij tot einde van de oorlog een zeker inkomen. Alle 30.000 stakende NS-medewerkers worden financieel onderhouden met verzetsgeld, o.a. afkomstig van het Nationaal Steunfonds. 

Razzia’s

Wel loopt IJssennagger net als de meeste jonge mannen gevaar om opgepakt te worden voor tewerkstelling in Duitsland. Zijn geboortejaargang 1921 moet zich daarvoor eigenlijk al vanaf mei 1943 melden. Vanaf eind december 1944 worden alle mannen geboren tussen 1905 en 1928 opgeroepen. De Duitsers wachten niet meer af of mensen zich vrijwillig opgeven maar houden grote razzia’s waarbij ze alle mannen in de juiste leeftijd oppakken en naar Duitsland sturen. In Haarlem is er zo’n razzia op 6 december 1944, maar IJssennagger is dan net weg naar Amsterdam omdat zijn vader de volgende dag jarig is. (107) In Amsterdam zijn in tegenstelling tot in de andere grote steden geen razzia’s voor de tewerkstelling. 

Ook heeft IJssennagger geluk dat hij niet meer op het Arbeidsbureau werkt, want daar spitst de situatie zich begin 1945 dramatisch toe en verliezen meerdere “foute“ en “goede“ ambtenaren hun leven. Het begint ermee dat de “goede“ ambtenaren van het Arbeidsbureau in Amsterdam, na oproepen van de Nederlandse regering in Engeland, weigeren mee te werken aan de algemene aanmeldingsplicht voor de tewerkstelling. Daarop huren de Duitsers een paar leegstaande scholen waar de registratie voor de tewerkstelling plaats moet vinden. Acht ambtenaren die lid zijn van de NSB zijn bereid daar te gaan werken. Verschillende “goede” ambtenaren geven de namen van deze NSB’ers door aan een Amsterdamse knokploeg. Ook krijgt de knokploeg een sleutel van de Spieghelschool aan de Marnixstraat, waar de registratie is. Vervolgens pleegt de knokploeg op 5 januari 1944 aanslagen op deze NSB-ambtenaren. Er wordt thuis bij hen aangebeld waarop ze beschoten worden als ze de deur open doen. Vijf ambtenaren worden zo gedood, drie zwaar gewond. Diezelfde avond ontploft er ook nog een bom in de Spieghelschool. De volgende dag worden als represaille door de Duitsers vijf politieke gevangenen uit de Weteringschans gevangenis gehaald en gefusilleerd voor de Spieghelschool. 

De Duitsers willen nu verder met de registratie in de Emmaschool aan de Passeerdersgracht. Op 7 januari ontploft tijdens de registratie hier ook een bom waardoor meerdere mensen, ook Duitsers, gewond raken. Op 8 januari gaat de registratie verder in een gymzaal aan de Nieuwe Passeerdersstraat. De volgende Duitse represaille laat iets langer op zich wachten, maar is nog zwaarder. Op 10 januari worden zeventien “goede“ ambtenaren van het Arbeidsbureau door de SD gearresteerd. Op 18 januari worden elf van hen gefusilleerd op Rozenoord aan de Amsteldijk. (108)

IJssennagger zegt over deze laatste oorlogsmaanden: “Gelukkig ben ik veel ontlopen in die tijd“. (109)

Na de bevrijding

Tony IJssennagger heeft het na de bevrijding als communist moeilijk. Hierover schrijft hij in 1981 aan Herman: “Vooral na Tsjecho-Slowakije (1968 A.B.) en de Hongaarse opstand (1956 A.B.); de Korea oorlog (1950-1953 A.B.) was het niet gemakkelijk vrienden te houden, laat staan te maken”. (110)

In eerste instantie krijgt hij zijn baan op het Arbeidsbureau terug. Hij wordt afdelingschef en maakt zijn studie economie af. Twee jaar later gaat hij werken bij een communistische organisatie, de EVC (Eenheidsvakcentrale), de communistische vakbond. Hij werkt daar op het Bureau Rechtsbijstand. Verbitterd gaat hij daar in 1950 weg: “Óók door de partijgenoten in de steek gelaten“. (111) Daarna begint hij voor zichzelf met een groothandel in geboorte-, trouw-, en rouwkaarten. In 1970 heeft hij kort samen met een Haarlemse vriend, Ad Hoogendoorn (1924-2012), ook een oud-verzetsman, die in Duitsland gevangen zat voor het drukken van o.a. communistische kranten en pamfletten, een drukkerij “De Poort“, maar die loopt niet zo goed. (112) IJssennagger, die al vanaf begin jaren zestig problemen met zijn gezondheid heeft, krijgt een verzetspensioen van de Stichting 1940-1945: “Die twee jaar Arbeidsbureau zijn me klaarblijkelijk niet in de koude kleren gaan zitten“. (113)

Behalve de twee zenuwslopende jaren bij de Medische Dienst van het G.A.B., is Tony IJssennagger tijdens de Tweede Wereldoorlog voor zijn verzet ook nog vier keer gearresteerd. Hij is een nacht vastgehouden in augustus 1940. (114) Hij wordt opgepakt naar aanleiding van de Februaristaking in 1941. Samen met alle andere bewoners van het hofje wordt hij op 2 april 1943 gearresteerd en drie weken gevangen gehouden. Hij komt in de zomer van 1944 na een arrestatie in het hoofdkantoor van het Arbeidsbureau via de gevangenis in Amsterdam ruim een maand in Kamp Amersfoort terecht. Ook wordt hij minstens drie keer bijna gearresteerd. (115) Hij krijgt na de oorlog het Verzetsherdenkingskruis: “Ik wou het niet hebben hoor, maar zoiets gaat buiten je om. De vereniging had ervoor gezorgd“. (116)

Die vereniging is een organisatie van oud-verzetsleden, de Landelijke Kontaktgroep Verzetsgepensioneerden 1940-1945, die het blad De Koerierster uitgeven. Van deze LKG worden veel (oud-)communistische ex-verzetsmensen lid die vaak niet welkom zijn of zich niet welkom voelen bij vergelijkbare organisaties. De Kontaktgroep spreekt zich behalve over verzetspensioenen ook uit over actuele politieke kwesties zoals bijvoorbeeld de plannen tot gratie van Duitse oorlogsmisdadigers en het behoud van 5 mei, bevrijdingsdag, als officiële vrije dag.  

De Waarheid, 31-08-1989.

Over deze tijd schrijft Tony in 1981 aan Herman: “Inderdaad is er iets vreemds met die bezettingservaringen. Ik merk het de laatste jaren, dat ik in het verenigingswerk zit van oud-verzet en gevangenis mensen. Het eigenaardige is dat juist nú; het laatste jaar zéér, zéér veel aan de oppervlakte komt drijven. Veel mensen gaan praten en oude herinneringen ophalen. Zou dat door de druk der tijd komen?“ (117)

Tony’s dochter zegt dat er in de familie niet over Tony’s verzet of over de oorlog gesproken werd: “Er werd niet over gesproken, ook van grootouders, tantes, ooms herinner ik me geen verhalen. Blijkbaar werden wij kinderen er buiten gelaten. Ook wel sterk, wij zijn vrolijk en warm opgegroeid.” (118)

Tony’s vriend op het hofje, Bram Kuiper, overleeft de oorlog niet. Hij wordt op 23 oktober 1943 in de duinen bij Overveen geëxecuteerd. Direct na de oorlog heeft Tony nog wel contact met andere bewoners van het Nieuwe Suikerhofje. Vooral met Emile en Ada Sindram, die echter in 1949 naar Curaçao verhuizen. Rond 1950, als het IJssennagger slecht gaat, bezoekt hij Herman Maillette de Buy Wenniger: “Ik had broodnodig wat morele steun nodig”. Daarna is er geen contact meer, maar als Herman hem in 1981 opbelt is Tony “zeer verbaasd, verrast zo niet ontroerd”. (119)

NOTEN

1. Brieven van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10 en 19-11-1981 uit het familiearchief Maillette de Buy Wenniger. Aanleiding van deze brieven is een initiatief van Herman om informatie over de in Auschwitz vermoorde Bob Hanf te verzamelen die in 1943 en 1944 op het Nieuwe Suikerhofje ondergedoken zat.

In een brief van 28-11-1964 schrijft Henk Pelser aan de Stichting 1940-1945 dat IJssennagger op het hofje werd “geïntroduceerd door de heer H.E. Maillette de Buy Wenniger, destijds commissaris van de Padvinderij te Amsterdam”. Uit: Privé-archief Simcha von Benckendorff. 

Tony is Assistent Verkennersleider van een Amsterdamse padvinderstroep (in: Weest Paraat, jaargang 26, maart 1940). Herman heeft allerlei functies in de Rotterdamse, Amsterdamse en nationale padvinderij. In het eerste oorlogsjaar, als de padvinderij nog niet verboden is, organiseert Herman een padvinderskamp op de Veluwe, waar Tony aan meedoet. Begin april 1941 wordt de padvinderij door de bezetters verboden en worden bestuursleden van de padvindersverenigingen gevangen gezet in het Oranjehotel. Ook Herman Maillette de Buy Wenniger zit daar een tijd gevangen. Rudolf Steenmeijer, die ook op het hofje woont, is ook een padvindersvriend van Herman. Hij was net als IJssennagger Assistent Verkennersleider (A.V.) bij een Amsterdamse padvinderstroep.

2. Dit staat op 9-4-1941 in het Algemeen Dagblad. Waarom hij eervol ontslag krijgt en niet officieel met pensioen gaat is niet duidelijk.

3. E-mail van de dochter van Tony IJssennagger d.d. 30-8-2023.

4. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

5. SAA-5236 Inventaris van het archief van de Gemeente Arbeidsbeurs. 279 Staten van de samenstelling van het personeel naar status, 1941.

IJssennagger werkt hier tot 1 oktober 1942. In: Arbeidsbestel; orgaan van het rijksarbeidsbureau 1942, nr. 7: “Afdeling Medische Dienst“.

Hij werkte hiervoor als kantoorbediende bij een machinefabriek (Du Croo & Brauns).

6. B.A. Sijes, De Arbeitsinzet. De gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland 1940-1945, RIOD, Monografieën nr. 11, Den Haag 1966 en 1990, p. 111-112.

7. SAA-5236 Inventaris van het archief van de Gemeente Arbeidsbeurs. 273, Ingekomen en minuten van uitgaande stukken betreffende ontslagmaatregelen tegen Joodse ambtenaren en werklieden, 1941.

8. SAA-5174 Archief van de dienst Arbeidszaken. 1096, Lijst van ambtelijke stakers die zijn bestraft met salariskorting.

9. SAA-5236 Inventaris van het archief van de Gemeente Arbeidsbeurs. 279, Staten van de samenstelling van het personeel naar status. 1941.

10. Idem. 

B.A. Sijes, De Februaristaking 25-26 februari 1941, Publicatie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Den Haag 1954, heeft het over zeventig ambtenaren.

11. Nationaal Archief, Den Haag, Rijksarbeidsbureau in Oorlogstijd, nummer toegang 2.15.20, inventarisnummer 53, Amsterdam: Het Arbeidsbureau in oorlogstijd.

12. B.A. Sijes, De Februaristaking 25-26 februari 1941, Publicatie van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Den Haag 1954. Ook de twee volgende paragrafen zijn op Sijes’ boek gebaseerd.

A.J.M. Rövekamp, Amsterdam in bewogen jaren. Herinneringen van een werkbemiddelaar 1925-1956, Amsterdam 1978, p. 94-95.

13. A.J.M. Rövekamp, Amsterdam in bewogen jaren. Herinneringen van een werkbemiddelaar 1925-1956, Amsterdam 1978, p. 96.

14. Nationaal Archief, Den Haag, Rijksarbeidsbureau in Oorlogstijd, nummer toegang 2.15.20, inventarisnummer 53, Amsterdam: Het Arbeidsbureau in oorlogstijd.

Één van de drie ontslagen chefs is Theo Henrar, chef migratie. Hij wordt op 15 juni 1941 alweer in dienst genomen op een andere afdeling van het G.A.B. Daar blijft hij tot februari 1942. Hij wordt dan overgeplaatst naar de afdeling die Joden naar Nederlandse werkkampen stuurt. Hierover schrijft J. Presser in “Ondergang” p. 177: “Dat een aantal ambtenaren, soms in buitengewoon moeilijke posities geplaatst, na eenmaal op in elk geval aanvaardbare gronden te zijn aangebleven, voor de Joden op waarlijk onovertrefbare wijze in de bres is gesprongen. In Amsterdam wachtte men op het sluitingsuur van de bureau’s; waren de NSB-dwarskijkers naar huis, dan begon het vernietigen van kaarten, het vervalsen van keuringen, het knoeien met fictieve doktersattesten enz. Het lukte soms, Joodse werklozen als ‘Ariërs’ met valse namen en dito paspoorten ‘normaal’ naar Duitsland te sturen; vooral de heer Th. Henrar komt in dit verband grote lof toe.” Henrar werkte nog op verschillende andere afdelingen van het Arbeidsbureau, waar hij doorging met zijn verzet, tot hij op 5 oktober 1943 gearresteerd werd. De rest van de oorlog zat hij in Nederland en Duitsland gevangen. Zie ook een artikel in het Parool van 24-2-1965 (n.a.v. Henrars pensioen) over zijn verzetswerk. 

15. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981. Of hij ook twee weken gevangen zit zegt hij niet.

16. Voor meer over het Lloyd hotel voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog zie: https://www.joodsamsterdam.nl/lloydhotel/

17. A.J.M. Rövekamp, Amsterdam in bewogen jaren. Herinneringen van een werkbemiddelaar 1925-1956, Amsterdam 1978, p. 97-108

SAA-5236 Inventaris van het archief van de Gemeente Arbeidsbeurs.

Nationaal Archief, Den Haag, Rijksarbeidsbureau in Oorlogstijd, nummer toegang 2.15.20, inventarisnummer 53, Amsterdam: Het Arbeidsbureau in oorlogstijd.

18. Nationaal Archief, Den Haag, Rijksarbeidsbureau in Oorlogstijd, nummer toegang 2.15.20, inventarisnummer 53, Amsterdam: Het Arbeidsbureau in oorlogstijd.

Theodore Johan (Theo) Henrar zat op het Barlaeus-gymnasium in hetzelfde jaar als Bram Kuiper. Tijdens de Februaristaking proberen ze met nog een paar anderen (Reina Prinsen Geerligs, Guido van Suchtelen) op te roepen tot een schoolstaking. Vermoedelijk werken Bram Kuiper en Theo Henrar jr. ook in CS6 samen. Voor meer over CS6 zie het artikel over Bram Kuiper op deze website.

19. Idem.

20. Arbeidsbestel; orgaan van het Rijksarbeidsbureau, 1942, nr. 7.

21. Brief van Antony IJssennagger aan Herman Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

22. SAA-5174 Archief van de dienst Arbeidszaken, inv. nr. 1096, Lijst van ambtelijke stakers die zijn bestraft met salariskorting.

23. De arbeid; weekblad van het Nationaal Arbeidssecretariaat in Nederland, jrg 12, 1917, no. 34, 25-08-1917. Het secretariaat van deze vereniging De Pionier is op het woonadres van het gezin van Ammers op de Kinkerstraat gevestigd. Één van de initiatiefnemers van deze vrouwenorganisatie is Christina Timmer-Colson, die tijdens de oorlog Joodse kinderen laat onderduiken in haar kindertehuis Colson in Amsterdam. Zie hiervoor het artikel ‘Vica Taselaar-Pro Juventute’ op deze website.

24. Brief van Antony IJssennagger aan Herman Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

25. Idem.

26. Idem

27. Nationaal Archief, Den Haag, Rijksarbeidsbureau in Oorlogstijd, nummer toegang 2.15.20, inventarisnummer 53, Amsterdam: Het Arbeidsbureau in oorlogstijd.

28. E-mail van de dochter van Tony IJssennagger d.d. 30-8-2023.

29. Trouw, 31-12-1946: “Verrassende onthullingen over de keuringen in ‘Atlanta’. Meer dan 2000 Nederlanders voor arbeid in Duitschland behoed.“

30. Brief van Antony IJssennagger aan Herman Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

Het is niet bekend bij wie hij in Overijssel onderdook. Misschien iemand die hij van de padvinderij kende. In het gehucht de Poppe (bij de Lutte) stonden in het Lutterzand veel vakantiehuisjes waar onderduikers zaten: “De bosrijke en verafgelegen omgeving maakte het voor de Duitsers niet eenvoudig de onderduikers op te sporen. Naast de vele onderduikers werden ook piloten die tijdig hun aangeschoten vliegtuig hadden kunnen verlaten, tijdelijk in een van de zomerhuisjes ondergebracht. Van hieruit werden ze via de verschillende pilotenlijnen naar de vrijheid geleid om zo weer deel te kunnen nemen aan gevechtshandelingen.“ Aldus: https://www.routeyou.com/nl-nl/location/view/48171305/onderduikersparadijs-lutterzand

31. Nationaal Archief, Den Haag, Rijksarbeidsbureau in Oorlogstijd, nummer toegang 2.15.20, inventarisnummer 53, Amsterdam: Het Arbeidsbureau in oorlogstijd.

32. Idem.

33. Trouw, 31-12-1946.

34. Nationaal Archief, Den Haag, Rijksarbeidsbureau in Oorlogstijd, nummer toegang 2.15.20, inventarisnummer 53, Amsterdam: Het Arbeidsbureau in oorlogstijd.

35. Trouw, 31-12-1946.

36. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981. Wie “jullie“ zijn is niet helemaal duidelijk. Herman Maillette de Buy Wenniger werkte mogelijk op het hofje samen met Henk Pelser, Vica Taselaar en Ruud Steenmeijer.

37. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

38. Idem en NIOD 248-A2495 Dossier- Pronk, Bart en Maarten. 4. Brief aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie van W. Drees jr., Beeklaan 502 te Den Haag, betreffende een verzoek om inlichtingen betreffende de samenhang tussen verschillende illegale groeperingen in Den Haag, 4 september 1946.

39. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

40. IISG, Archief CPN, Annex: Gedenkboek gevallen verzetsstrijders 132.2 Amsterdam en landelijke leiding. K. 1945-1946. (Kuiper, Abraham Kornelis en Kuiper, Sape). De moeder van Bram en Sape Kuiper, Helena Florentina Kuiper-Talma Stheeman (1893-1985) vult na de oorlog vragenlijsten in over haar gefusilleerde zonen voor publicatie in een gedenkboek voor gevallen communistische verzetsstrijders. Dat boek is er echter nooit gekomen. Op Brams vragenlijst schrijft ze over zijn verzetswerk: “Helpen verspreiden van Parool op het hofje Prinsengracht 385-395: depot Parool en studentenadres. Bonkaarten organiseren en persoonsbewijzen voor Joden. Vervalschen. Als gefingeerd rechercheur persoonsbewijzen gevorderd van arbeiders die naar Duitschland getransporteerd zouden worden.”

Ik nam eerst aan dat Bram zich als politieagent verkleedde maar Nederlandse rechercheurs zijn in burger. Waarschijnlijk heeft hij vervalste politie-legitimatie o.i.d. bij zich. 

41. NIOD 248-A2495 Dossier- Pronk, Bart en Maarten. 4. Brief aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie van W. Drees jr., Beeklaan 502 te Den Haag, betreffende een verzoek om inlichtingen betreffende de samenhang tussen verschillende illegale groeperingen in Den Haag, 4 september 1946.

42. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

43. Idem: “De bonkaarten en stamkaarten lagen nog in mijn kamer toen we terugkwamen. Er is nooit naar om gekeken.“

44. Idem. Voor Bob Hanf zie de artikelen over ‘de inval van de SD in april 1943’ en over ‘onderduikers’ op deze website.

45. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

46. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 19-11-1981.

47. Idem.

48. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

49. Idem.

50. NIOD 248-A2495 Dossier- Pronk, Bart en Maarten. 7-Herinneringen van Bart Pronk, oktober 2012.

51. Nationaal Archief, Den Haag, Rijksarbeidsbureau in Oorlogstijd, nummer toegang 2.15.20, inventarisnummer 53, Amsterdam: Het Arbeidsbureau in oorlogstijd.

52. Idem.

53. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, 6 tweede deel, blz. 714.

De Jong noemt Gerrit van der Veen als één van de daders en speculeert dat de twee anderen de zogenaamde Rattenkruidjongens Coos Hartogh en Karl Gröger zouden kunnen zijn. Gröger is Oostenrijker en spreekt dus Duits. Ook de naam van CS6’er Dio Remiëns wordt genoemd als mededader van deze aanslag.

Gröger en Hartogh als aanslagplegers lijkt me niet zo waarschijnlijk. Ze hadden meer een band met verzetsman Willem Arondeus dan met Gerrit van der Veen. Dio Remiëns van CS6 als tweede dader lijkt waarschijnlijker. Mogelijk Gerhard Badrian als derde, hij was Duits en kon zeer overtuigend optreden als Duits officier etc.

Van der Veen, Hartogh en Gröger nemen alle drie deel aan de latere aanslag op het bevolkingsregister.

54. Zie het artikel over de inval van de SD in april 1943 op deze website.

55. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, 6 tweede deel, blz. 714.

56. Nationaal Archief, Den Haag, Rijksarbeidsbureau in Oorlogstijd, nummer toegang 2.15.20, inventarisnummer 53, Amsterdam: Het Arbeidsbureau in oorlogstijd.

57. Idem.

58. Idem.

59. Idem.

60. Idem.

61. NIOD 248-A2495 Dossier- Pronk, Bart en Maarten. 4. Brief aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie van W. Drees jr., Beeklaan 502 te Den Haag, betreffende een verzoek om inlichtingen betreffende de samenhang tussen verschillende illegale groeperingen in Den Haag, 4 september 1946.

62. Nationaal Archief, Den Haag, Rijksarbeidsbureau in Oorlogstijd, nummer toegang 2.15.20, inventarisnummer 53, Amsterdam: Het Arbeidsbureau in oorlogstijd.

63. NIOD 214 Personalakten uit tuchthuizen en gevangenissen, 489 Henrar, Theodore.

64. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

65. Idem.

66. Idem.

67. Idem.

68. Idem.

69. Ongedateerde brief uit april 1943 van Herman Maillette de Buy Wenniger aan J. Werre, Harddraverslaan 15, Santpoort. Uit: familiearchief Maillette de Buy Wenniger.

70. SAA Politierapporten ’40-’45 (zoekterm Hendrik Eduard IJssenagger, zijn naam is hier foutief gespeld met één N).

71. Idem.

72. SAA Pensioenkaart Hendrik Eduard IJssennagger.

73. SAA Politierapporten ’40-’45. Tony IJssennagger zegt over deze arrestaties het volgende in zijn brief van 10-11-1981 aan Herman: “Wel hebben ze nog mijn vader later gearresteerd, die kwam kijken met Jack Bak“.

74. Idem.

75. Het Parool 6-3-1948.

Bak, Jacques

https://www.eerebegraafplaatsbloemendaal.eu/jacques-bak

76. De Nieuwsbode. Orgaan van de vrije pers 29-5-1945. 

77. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

78. NIOD 248-A2495 Dossier- Pronk, Bart en Maarten. 7-Herinneringen van Bart Pronk, oktober 2012.

79. NIOD 248-A2495 Dossier- Pronk, Bart en Maarten. 4. Brief aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie van W. Drees jr., Beeklaan 502 te Den Haag, betreffende een verzoek om inlichtingen betreffende de samenhang tussen verschillende illegale groeperingen in Den Haag, 4 september 1946.

80. Idem. Willem Drees jr. (1922-1998) noemt als verzetsleden van deze groep naast hemzelf, Bart en Maarten Pronk en Leo Voogd ook nog Joris Daniël Pronk (1908-1944), die geen familie van Bart en Maarten Pronk is, Hendrik Jan Blink (1919-1945), Jan Michiel Hillenius (1925-1944), Douglas John Fontein (1922-na 1987) en M. Klapwijk, mogelijk Margaretha Elisabeth Klapwijk (1919-1990).

Hendrik Jan Blink was net als Bart Pronk ambtenaar bij de Crisis Controledienst in Den Haag en studeerde rechten in Leiden en aan de VU. Fontein deed eindexamen in 1940 (Theo Hondius zat bij hem in de klas) en studeerde ook rechten in Leiden.

81. NIOD 248-A2495 Dossier- Pronk, Bart en Maarten. 3. Vonnis van het Polizeistandgericht Rotterdam inzake N. Beuzemaker e.a., zonder datum.

Behalve het plan om met een gestolen SD-auto een distributiekantoor te overvallen zijn Leo Voogd en Maarten Pronk ook bezig een lijst van ongeveer tachtig Gestapo-medewerkers te maken. Maarten Pronk moet foto’s van deze mensen zoeken/maken. Maarten noemt een zekere Jacques van Heusden als bedenker van dit plan. Van Heusden zou ook de liquidaties van deze Gestapo-agenten doen.

Met Jacques van Heusden is mogelijk Frank van Hulsentop (1919-1944) bedoeld. Leider van een Haagse knokploeg met contacten met het Amsterdamse (communistische) verzet (Gerrit van der Veen, Janrik van Gilse). Met dank aan Benno Lagerweij voor deze identificatie. Van Hulsentop werd mogelijk ook van Hulzen/van Heusden genoemd.

82. NIOD 248-A2495 Dossier- Pronk, Bart en Maarten. 7-Herinneringen van Bart Pronk, oktober 2012.

83. Idem.

84. Idem.

85. Idem.

86. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

87. NIOD 248-A2495 Dossier- Pronk, Bart en Maarten. 7-Herinneringen van Bart Pronk, oktober 2012.

88. Idem.

89. Idem.

90. Idem.

91. NIOD 248-A2495 Dossier- Pronk, Bart en Maarten. 3. Vonnis van het Polizeistandgericht Rotterdam inzake N. Beuzemaker e.a., zonder datum.

92. IISG, Archief CPN, Annex: Gedenkboek gevallen verzetsstrijders 132.2 Amsterdam en landelijke leiding. K. 1945-1946. (Kuiper, Abraham Kornelis en Kuiper, Sape).

93. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

94. Idem.

Nationaal Archief, Archief Stichting 1940-1945 Sociaal oud toegangsnummer 2.19.343, inventarisnummer 485.

95. Idem.

96. A.J.M. Rövekamp, Amsterdam in bewogen jaren. Herinneringen van een werkbemiddelaar 1925-1956, Amsterdam 1978, p. 113.

97. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

98. A.J.M. Rövekamp, Amsterdam in bewogen jaren. Herinneringen van een werkbemiddelaar 1925-1956, Amsterdam 1978, p. 113.

99. Idem.

100. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

101. https://collections.arolsen-archives.org/de/search/person/38906?s=IJssennagger&t=1087011&p=0

102. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

E-mail van de dochter van Tony IJssennagger d.d. 30-8-2023.

Kees Lastdrager zit net als Tony ruim een maand in kamp Amersfoort gevangen (van 10 augustus tot 19 september 1944) en komt op een vergelijkbare manier vrij. Anton Rövekamp beschrijft Lastdragers vrijlating als volgt: “Kees werd gered uit het kamp Amersfoort door … een Duitser. Dat was een directielid van een Duitse onderneming in Amsterdam. Die man was ons welgezind en heeft verschillende keren hulp geboden.” In: A.J.M. Rövekamp, Amsterdam in bewogen jaren. Herinneringen van een werkbemiddelaar 1925-1956, Amsterdam 1978, p. 116.

Kees Lastdrager zegt zelf dat de ook in Amersfoort opgesloten Groningse arts Dr. Boersma hem vrij krijgt. In: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging CABR, toegang 2.09.09, Johannes Turkensteen (21-8-1915).

Voor Lastdragers kampkaart in Amersfoort zie: https://collections.arolsen-archives.org/de/search/person/52115?s=Cornelis%20Pieter%20Lastdrager&t=1090240&p=0

103. Zie het artikel over Hugo Brandt Corstius op deze website. Het citaat komt uit: G.G. von Frijtag Drabbe Künzel, Kamp Amersfoort, Amsterdam 2002, p. 155.

104. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

105. E-mail van de dochter van Tony IJssennagger d.d. 30-8-2023.

106. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

Ik heb geen verbinding tussen de Nederlandse Spoorwegen en deze woning op de eerste verdieping van de Waalstraat 152 kunnen vinden. Eventueel wel een verband met het communistisch verzet.

107. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

108. Nationaal Archief, Den Haag, Rijksarbeidsbureau in Oorlogstijd, nummer toegang 2.15.20, inventarisnummer 53, Amsterdam: Het Arbeidsbureau in oorlogstijd.

109.  Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

110. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 19-11-1981.

111. Idem.

112. Jan de Roos, Joop & Ad Hoogendoorn. Haarlemse Drukkers in Verzet, Uitgeverij Loutje, p. 117.

IJssennaggers dochter vermoedt dat Ad Hoogendoorn en Tony IJssennagger elkaar in de oorlog al kennen. Hiervoor heb ik geen bewijs kunnen vinden. IJssennagger kwam na zijn verloving in de zomer van 1943 vaak in Haarlem, waar de Hoogendoorns wonen. Maar Ad Hoogendoorn en zijn vader Johannes (Joop) Hoogendoorn (1898-1944) werden op 29 april 1943 in hun drukkerij in Haarlem gearresteerd en kwamen daarna tijdens de oorlog niet meer vrij. Joop Hoogendoorn werd op 20 mei 1944 op de Waalsdorpervlakte geëxecuteerd. Ad Hoogendoorn zat in Nederland en Duitsland in verschillende gevangenissen en strafkampen. 

113. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

114. Idem. Het is niet duidelijk waarom hij vastzit en of dit met verzetswerk te maken heeft.

115. Op 1 oktober 1942 als hij onderduikt omdat de SD hem zoekt. Begin 1943 als een Duitser aanbelt bij het Nieuwe Suikerhofje en op 25 april 1944 als de SD invalt in het hofje.

116. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

117. Idem.

118. E-mail van de dochter van Tony IJssennagger d.d. 30-8-2023.

119. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.