Hendrik Emile Pelser (1916-2007)
Henk Pelser, student medicijnen, vangt in het najaar van 1940 op een feestje iets op over een leegstaand hofje aan de Prinsengracht. Hij woont er niet ver vandaan en omdat de toegangsdeur van het hofje aan de gracht niet afgesloten is gaat hij een kijkje nemen. Het is een troep in het leegstaande en vervallen hofje maar er is veel woonruimte. En hoewel het aan een druk gedeelte van de Prinsengracht ligt, tegenover de Jordaan, is het hofje besloten en kunnen buren er weinig van zien. Ideaal voor aankomende illegale werkers.
Henk maakt twee vrienden enthousiast, Emile Sindram, met wie hij al een etage deelt, en Herman Maillette de Buy Wenniger. Ze speuren de eigenaar op, een makelaar in Naarden die al een paar keer geadverteerd heeft om het hofje te verhuren, en overtuigen hem om het hofje aan hen te verhuren voor vijftig gulden per maand. In januari 1941 gaan de drie jonge mannen op het Nieuwe Suikerhofje wonen.
Voordat de drie studenten het Nieuwe Suikerhofje opknappen om er te kunnen wonen, wonen Pelser en Sindram dichtbij op de derde etage van een pakhuis aan de Prinsengracht 247. Herman Maillette de Buy Wenniger woont op het Rokin 99 op een zolderetage boven een tandartspraktijk. Door de jaren heen wonen op dit adres verschillende jonge Maillette de Buy Wennigers, waaronder ook Hermans jongere broer Willem en diens vriendin Wilhelmina (Miny) te Winkel.
Henk en Emile zijn in de zomer van 1939 in het pakhuis komen wonen. Henk Pelsers vader en stiefmoeder verhuizen dan vanuit Amsterdam naar Soest en Henk gaat op kamers. Emile is al eerder op kamers gegaan omdat zijn ouders met zijn jongere zus en broertje in 1938 naar Den Haag verhuizen. Het is niet moeilijk om in Amsterdam woonruimte te vinden. Veel mensen moeten in deze crisistijd iets bijverdienen en verhuren daarom een kamer. Maar meer dan in Leiden en Utrecht blijven in Amsterdam studenten thuis wonen. Maar ongeveer een derde van de Amsterdamse studenten gaat op kamers en daarvan heeft twee derde ook nog vol pension. (1)
Over Henk Pelser weten we van alle bewoners van het Nieuwe Suikerhofje het meest omdat hij als enige een boek over zijn oorlogsbelevenissen geschreven heeft. In Vluchtweg Zwitserland, verhalen uit een ondergronds verleden schrijft hij in 1996 zijn oorlogsverhaal op in een laconieke, jongensboekachtige stijl. Veel van wat hier staat komt uit dat boek, maar ik heb ook geprobeerd om zijn verzet in een context te plaatsen, wat betekent dat er hier meer aandacht is voor Pelsers vooroorlogse vriendschappen, voor de voorloper van zijn vluchtlijn naar Zwitserland en voor verzetssamenwerking op het Nieuwe Suikerhofje.
Henk, op het moment dat hij verhuist naar het Nieuwe Suikerhofje ouderejaarsstudent geneeskunde, lijkt een geboren verzetsstrijder. Een medeverzetsstrijder schrijft over “deze koele jongeman” (2) nadat hij hem in een hachelijke situatie beleeft: “Hij kwam enigszins ontdaan terug, voor zover Henk ontdaan kon zijn”. (3) Een andere vriend noemt hem een “onverzettelijke, uiterst beheerst opererende zeer menselijke man”. (4) Samenvattend: “Hij wist niet wat angst was, tenminste als hij het wist heb ik het nooit ontdekt.” (5)

Van zichzelf zegt Pelser dat hij altijd “nogal secundair” reageert. (6). Hij staat op het standpunt dat “de gemiddelde Amsterdamse student altijd veel slimmer (is) dan zelfs de slimste mof”. (7) Hij is loyaal aan zijn vrienden en behulpzaam, “een onbaatzuchtig en ondernemend helper in nood”. (8) En hij past zich snel aan nieuwe omstandigheden aan. Henk Pelser verhuist als kind in Nederlands-Indië vaak voor het werk van zijn vader als elektrotechnisch ingenieur bij de telefoondienst. Het zegt iets over zijn karakter als hij dit vele verhuizen “prettig” noemt, want je kon “elke keer opnieuw beginnen”. (9)
Omdat de meeste studieboeken in de studie medicijnen in het Duits zijn, spreekt hij Duits. Verder kan hij goed tekenen, wat helpt voor het vroege vervalsingswerk; het bijtekenen van stempels e.d. op gestolen persoonsbewijzen. (10) Pelser is creatief, in het eerste jaar dat hij op het Nieuwe Suikerhofje woont maakt hij een gevelsteen met gekruiste sleutels en een suikerbrood, verwijzend naar het Prinsenklooster, zoals ze het Nieuwe Suikerhofje gaan noemen. (11) Ook is hij bevriend met kunstenaars en fotografen, die tijdens de bezetting veel van het vervalsingswerk voor hun rekening gaan nemen.

Pelsers belangrijkste motivatie om in het verzet te gaan is het helpen van zijn vrienden: “Mijn vrienden waren het waard om wat voor ze te doen”. (12) Niet onbelangrijk is natuurlijk het feit dat zijn vriendin Sarah Oudkerk (1916-2007) Joods is. Ook voelt hij zich na de bezetting machteloos en wil wat tegen dat gevoel doen: “Je krachten te meten met de Duitsers was een leuke uitdaging”. (13)
Henk heeft tijdens de oorlog niet veel naaste familie in Amsterdam. Zijn vader en stiefmoeder wonen in Soest, zijn moeder en één jaar jongere zus Nanny zijn in Nederlands-Indië, waar hij ook zelf opgegroeid is. Hij is dan ook vaak op bezoek bij zijn vriendin Saartje Oudkerk, die een gezellige familie heeft. Zijn verzetsnetwerk zal uiteindelijk voornamelijk bestaan uit jonge mannen die vaak net als hij een joodse vriendin of vrouw hebben. De belangrijkste zijn de journalisten Mathieu Smedts, Ward Messer en Dries Ekker en de student medicijnen Dick van Stokkum. (14) Alleen de laatste woont ook op het Nieuwe Suikerhofje.
Henk Pelser en Saartje Oudkerk (15)
Henk Pelser is opgegroeid in Nederlands-Indië en woont voor hij op kamers gaat bij zijn vader en diens tweede vrouw. Zijn ouders, Johannes Pelser en Eline Dieudonné, zijn in 1933 gescheiden. Henk woont dan al bij een tante in Amsterdam en gaat naar de vijfjarige HBS aan de Mauritskade. Zijn vader wordt vervroegd gepensioneerd en komt met Henks één jaar jongere zus Nanny ook naar Amsterdam. Hun moeder, die sterke banden met Nederlands-Indië heeft, blijft daar. Eind 1938 gaat Henks zus Nanny terug naar Nederlands-Indië. Henk reist met haar mee naar Genua, waar ze de boot neemt. In de zomer van 1939 verhuizen zijn vader en stiefmoeder naar Soest en gaat Henk op zijn eerste studentenkamer op een zolder aan de Prinsengracht 247 wonen.

Henk Pelser komt veel bij de familie Oudkerk over de vloer. Die woont eerst op de Eerste Oosterparkstraat 46-48 en vanaf 1936 in de Velazquezstraat. Henks vader heeft het niet breed en Henk blijft ook voor de gezelligheid graag mee-eten bij zijn vriendin. Hoewel ook Saartje net als hij maar één zus heeft, de vijf jaar oudere Klara, wordt er bij de familie Oudkerk uitgebreid getafeld met veel familie en vrienden. Saars vader, Meijer Oudkerk, heeft een zaak in manufacturen en de familie is niet vroom. Meijer Oudkerk doet bijvoorbeeld zijn zaak op Sabbat niet dicht. Ze eten wel koosjer omdat de naaste familie uit Den Helder orthodoxer is. Het feit dat Henk niet Joods is, is geen groot probleem. Saars moeder, Fijtje Oudkerk-Elte, had wel graag gezien dat haar dochter met een Joodse vriend naar huis gekomen was maar zet haar bedenkingen opzij: “Hij (Henk, A.B.) viel zo in de smaak”. Alleen Saars oma mag het niet weten. Saartje Oudkerk zegt zelf dat haar ouders en vijf jaar oudere zus wel “joodsvoelend” zijn maar dat ze zelf “nooit dat echt Joodse gevoel” had. Henk Pelser is naar eigen zeggen niet-religieus opgevoed. In de koloniale context van Nederlands-Indië kent hij het begrip Joods eigenlijk alleen uit de bijbel.
Saartje Oudkerk vindt school niet leuk en gaat na de vierde klas HBS van school af, tegen de wil van haar ouders en Henk in. Ze doet avondcursussen en haalt de examens voor medisch-analiste en apothekersassistente. Henk, die graag filosofie wil studeren, besluit om geneeskunde te gaan doen omdat dat een studie is waarvoor je een beurs kunt krijgen. (16)
Hoewel het crisistijd is merken Saartje en Henk daar niet zoveel van en gaan ze vaak naar feesten. Saar Oudkerk gaat in de tijd dat ze besluit van school te gaan graag naar de schouwburg. Twee belangrijke gebeurtenissen in Henks leven, de verhuizing naar het Nieuwe Suikerhofje en het meewerken in de verzetsgroep van Het Parool worden ingegeven door toneelspeelsters. De actrice die hem eind 1940 opmerkzaam maakt op het bestaan van het Nieuwe Suikerhofje is Elise (Liesje) Hoomans die net als Henk uit Nederlands-Indië naar Nederland gekomen was om te studeren. (17) Verder legt Henk in 1941 contact met de verzetsgroep rond Het Parool, zoals we hieronder nog zullen zien, met de hulp van actrice Madelon Waldorp, de vriendin van journalist Lex Althoff. (18)
Verder zijn Henks en Saartjes vrienden Amsterdamse studenten; vaak mensen met een Nederlands-Indische of Joodse achtergrond. Behalve Henk zijn ook hofjebewoners Dick van Stokkum en Willy Gutteling in Nederlands-Indië geboren. Volgens Herman Keppy in het boek Zijn jullie kerels of lafaards? De Indische en Indonesische strijd tegen de nazi’s 1940-’45 waren naar verhouding veel Indonesiërs, Indo’s en totoks (blanke Europeanen uit Indië) in het verzet. Van de Engelandvaarders kwam bijvoorbeeld elf procent oorspronkelijk uit Nederlands-Indië. Ook Henk Pelser speelt begin 1941 met het idee naar Engeland te gaan.
Pelser verwijst in al zijn na-oorlogse getuigenissen over zijn verzet in de oorlog naar zijn koloniale afkomst: “Mijn persoonlijke situatie verschilde nogal van die van de doorsnee-Nederlander in die tijd, want ik ben afkomstig uit het vroegere Nederlands-Indië”. (19) Hij is “dus niet geworteld in het strakke confessionele keurslijf, waarin Nederland voor de oorlog zat.” (20) Maar zijn plan om naar Engeland te gaan wordt hem door vrienden afgeraden. Ze vinden hem te anti-militaristisch en te anti-autoritair. (21)
Een vriend van Henk schrijft: “In Amsterdam had iedereen joodse vrienden”. (22) Dat geldt naast Henk ook voor de overige bewoners van het Nieuwe Suikerhofje. Ze rollen in het verzet omdat ze Joodse vrienden en bekenden willen helpen. Henk heeft als student Geneeskunde ook veel Joodse studiecollega’s. Rond 1930 was 1,7% van de totale bevolking ouder dan twintig jaar Joods. Van alle afgestudeerde artsen was 3,8% Joods. (23) Centraal in Pelsers verzetsverhaal staat zijn Joodse vriend en studiegenoot Maurits Frenkel. Het is aan hem te danken dat het Pelser lukt om een vluchtweg naar Zwitserland op te zetten.
Henk is aanvankelijk helemaal niet in politiek geïnteresseerd. Hij is “volslagen a-politiek opgegroeid”. (24) Op een schoolreisje naar Duitsland begin jaren dertig vindt hij de daar wapperende hakenkruisvlaggen nog wel “aardig”. (25) Als hij eind jaren dertig voor Joodse vrienden een paar keer naar Duitsland reist is hij getuige van het vreselijke antisemitisme daar en wordt hij een overtuigd anti-fascist.
Henk helpt de familie Oudkerk, bijvoorbeeld met boodschappen doen als ze na de invoering van de jodenster niet meer overal mogen komen. Als Saar bij een razzia opgepakt wordt en in de Hollandse Schouwburg terecht komt, organiseert hij haar ontsnapping. Het lukt Saartje Oudkerk om meerdere keren uitstel van deportatie te krijgen doordat ze hoofd is van het laboratorium van het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis. Haar zus Klara is maatschappelijk werkster bij de Joodse Raad. Beide vrouwen gebruiken hun functie om lotgenoten te helpen. Maar ook het leven van de familie Oudkerk wordt naarmate de bezetting vordert steeds meer bepaald door de razzia’s en deportaties.
Op het adres van de familie Oudkerk is in 1941 een twintigjarige Joodse jongeman ingeschreven. De in Berlijn geboren Horst Kokoski, die in de zomer van 1939 naar Nederland vlucht, zet in het Joodse Werkdorp in de Wieringermeer zijn agrarische opleiding die hij in Duitsland -op het landgoed Winkel in Spreenhagen, ten oosten van Berlijn- begonnen was voort. Nadat het Werkdorp in maart 1941 door de bezetters gesloten wordt, verhuizen de driehonderd Joodse jongeren daar naar Amsterdam. Sommige gaan bij familie wonen, andere komen in gastgezinnen. Op die manier komt Horst waarschijnlijk bij de Oudkerks terecht. Hij wordt bij de tweede grote razzia in 1941, op 11 juni, waarbij de Duitsers door een gemene truc een lijst in handen krijgen met de namen en adressen van de Wieringermeergroep, opgepakt. Omdat niet alle jongeren van de Wieringermeergroep thuis zijn, worden ook jonge Joodse huisgenoten en Joodse jongens op straat aangehouden. De hele groep wordt gevangen gehouden in Schoorl en daarna naar Mauthausen gestuurd. Horst Kokoski wordt in Mauthausen vermoord en sterft op 30 september 1941. (26) Niemand van deze groep van driehonderd mannen overleeft de oorlog. De angst zit er na de beide razzia’s in 1941 goed in bij de Joodse gemeenschap. Hoewel bij deze razzia’s uitsluitend jonge mannen gevangen genomen worden, is dat bij de volgende razzia’s in 1942 niet meer het geval. Dan zijn ook Joodse vrouwen, ouderen en kinderen niet meer veilig.
Als Saartje Oudkerk op weg naar haar werk bij een razzia in 1942 opgepakt wordt en in de Hollandse Schouwburg vastzit, lukt het Pelser om haar eruit te laten halen. Een aantal jonge verzetswerkers gaat bier drinken met de Duitse bewakers. Na enige tijd gaan een van de dikkere jongens voor het loketje staan waarachter de Duitse bewaker zit en kan Saar er ongezien langs naar buiten lopen. Henk Pelser heeft vanaf de herfst van 1942 de mogelijkheid om Joodse mensen naar Zwitserland te brengen. Natuurlijk stelt hij dit ook aan zijn vriendin voor: “Henk wilde ons wegbrengen”. De familie Oudkerk wil echter niet. Saar is ondertussen hoofd van het laboratorium van het NIZ geworden en kan in die positie veel Joodse mensen helpen met uitstel van deportatie om medische redenen. Ze werkt vaak nachten door en ze vindt het ook een “griezelig idee” om alleen in Zwitserland achtergelaten te worden. Haar vader wil niet vluchten en ook niet onderduiken. Volgens Saar denkt hij: “Zo ver komt het niet”. Het is dan ook een vreselijke slag voor hem als het wel zo ver komt.
Twee oudere Joodse dames, Maartje en Retje Salomon Beek, oudtantes van Saar Oudkerk, wonen al langer bij de familie Oudkerk in huis. Ze verhuizen mee als de Oudkerks eind maart 1943 gedwongen moeten verhuizen van de Velazquezstraat naar de Zuider-Amstellaan (Rooseveltlaan). Daar vandaan worden de twee vrouwen, 66 en 80 jaar oud, op 6 april 1943 via Westerbork naar Sobibor gebracht, waar ze op 16 april vermoord worden. (27) Henk kan nu niet meer helpen, hij zit zelf sinds begin april 1943 in Duitse gevangenschap. De razzia’s in Amsterdam blijven doorgaan. De familie Oudkerk is door het werk van beide dochters nog steeds “gesperrt”. Bij de razzia in mei 1943 ontspringt Saar Oudkerk nogmaals de dans omdat ze op dat moment thuis ziek in bed ligt met roodvonk.
Misschien geldt ook voor de familie Oudkerk wat Jacques Presser in De Ondergang over de tijd tussen mei en september 1943 schrijft: “Wat wel nimmermeer helemaal te achterhalen moet zijn, is de sfeer waarin deze overgeblevenen leefden tussen die 20ste juni en de 29ste september, de nacht waarin ook zij weg moesten. Hoop en wanhoop, vertrouwen en angst, opstandigheid en berusting; dat alles moet er zijn geweest”. (28)
Ondanks hun goede “Palestina-sperr” worden ook Sarah en Klara Oudkerk met hun ouders bij de laatste grote razzia in Amsterdam op 29 september 1943 opgepakt en komen ze via Westerbork in Bergen-Belsen terecht. In eerste instantie wordt ook de inwonende niet Joodse huishoudster van de familie, de zesenvijftigjarige Martha Merks, meegenomen naar het verzamelpunt in Amsterdam. (29) Daar wordt vastgesteld dat ze niet Joods is en komt ze vrij. Het lukt Saar Oudkerk om haar de verlovingsring die ze van Henk op haar achttiende verjaardag kreeg ter bewaring mee te geven.
Het laboratorium van professor Woerdeman
Belangrijk voor Pelsers latere verzetscarrière zijn de vriendschappen die hij eind jaren dertig opbouwt met een aantal uit Duitsland gevluchte Joodse wetenschappers. Deze leert hij onder andere kennen op het laboratorium van Professor Woerdeman, waar hij assistent is tijdens zijn studie Geneeskunde. Ook Maurits Frenkel (1919), een wat jongere Joodse vriend en studiegenoot volgt college hier, net als Willem Maillette de Buy Wenniger (1914), de jongere broer van Pelsers huisgenoot Herman. Maurits Frenkel zal in de zomer van 1942 aan de wieg van de ontsnappingsroute naar Zwitserland staan. Ook voor hem is dit laboratorium bepalend voor de rest van zijn leven. Hij leert hier zijn toekomstige vrouw kennen.
Professor Martinus Willem Woerdeman (1892-1990) studeerde in 1920 een paar maanden in Heidelberg en legt daarna regelmatig werkbezoeken aan Duitsland af, waardoor hij veel contacten in Duitse academische kringen heeft. Nadat hij van 1926 to 1931 in Groningen een leerstoel voor anatomie en embryologie heeft komt hij naar Amsterdam waar hij het eerste laboratorium voor proefondervindelijke embryologie opricht. Het is een centrum voor interdisciplinair embryologisch onderzoek waar zowel studenten medicijnen als studenten biologie cursussen volgen. (30) Henk Pelser wordt hier eind jaren dertig student-assistent.
Woerdeman krijgt na 1933 steeds meer verzoeken om een aanstelling op zijn laboratorium, via het Bureau voor Duitsche Intellectuelen, van Duits-Joodse wetenschappers die uit Duitsland weg willen. (31) Hoewel Woerdeman graag wil helpen is dit niet eenvoudig omdat het laboratorium door de economische crisis aan geldgebrek lijdt; een geplande verbouwing van het lab kan daardoor niet doorgaan en de medewerkers moeten salariskortingen accepteren. (32) De meeste kans op een baan maken Duitse wetenschappers die bijzondere kennis of vaardigheden hebben die in Nederland niet voorhanden zijn. Maar zelfs dan is de financiering een groot probleem.

Direct na de machtsovername van Hitler in 1933 is het nog redelijk makkelijk om als vluchteling naar Nederland te komen. Otto Frank, de vader van Anne Frank komt bijvoorbeeld in 1933 naar Amsterdam. In 1934 wordt het al moeilijker. In de buurlanden van Duitsland groeit de angst het steeds machtigere Duitsland te verergeren. Nederland wordt door Duitse vluchtelingen gezien als relatief veilig. Het was als neutraal land buiten de Eerste Wereldoorlog gebleven en de verwachting is dat de neutraliteit verder gerespecteerd zal worden.
Pelser leert op het lab van Woerdeman de uit Duitsland gevluchte wetenschapper Paul Glees (1909-1999) kennen, een expert in röntgenanatomie. Glees, die in het anatomisch instituut in Bonn werkt, benadert Woerdeman in 1935 voor een baan in Amsterdam. Woerdeman doet zijn best voor hem, maar krijgt alleen een onbetaald volontariaat voor het studiejaar 1936-1937 geregeld hoewel hij “herhaaldelijk bij B&W aanvoerde dat Glees met zijn röntgenanatomische expertise een grote aanwinst was voor het onderwijs”. (33) Desondanks is Glees blij dat hij Duitsland weg kan. Zijn verloofde Eva Löb is namelijk Joods.
Eva Löb studeert tandheelkunde aan de Universiteit van Bonn en krijgt direct na de machtsovername van Hitler te maken met Jodenhaat. Ze wordt door twee SA-mannen tegengehouden als ze de tandheelkundige faculteit binnen wil gaan en medestudenten willen niet meer met haar in een studiegroep omdat ze bang zijn voor een slechter punt. Toch lukt het haar nog om examen te doen. Ze krijgt geen officieel diploma uitgereikt maar een vodje waarop staat dat ze haar examen gehaald heeft maar als Joodse niet als tandarts mag werken. Ze promoveert zelfs nog in februari 1934, maar weer krijgt ze geen officieel document. (34) Die promotie wordt in 1990 in Bonn alsnog uitgereikt als “goldene Doktorurkunde”. (35)
Paul Glees ziet ondertussen zijn carrièrekansen ook slinken: “Glees hatte beobachtet, wie nach dem 30. Januar 1933 innerhalb sehr kurzer Zeit auch die akademische Landschaft völlig verfaulte und nur aus Schweigern und Mitläufern bestand”. (36) Het lukt Eva Löb om uit Duitsland weg te komen. Paul Glees blijft als wetenschappelijk assistent op de medische faculteit in Bonn maar krijgt steeds meer problemen, zelfs nu zijn verloofde weg is. Hij staat onder voortdurende druk van de “NS-Dozentenbundsführer” om lid van de NSDAP te worden. Van alle medewerkers op het instituut wordt verwacht dat ze elkaar begroeten met de uitgestrekte arm. Om de Hitlergroet niet te hoeven brengen probeert Glees op de gangen zoveel mogelijk met volle handen te lopen. (37) De kans die Woerdeman hem biedt neemt hij dan ook direct aan. Hij begint in juni 1936 onbetaald op het laboratorium van Woerdeman in Amsterdam. (38) Tegelijk heeft hij ook nog een baan als assistent op het Herseninstituut. Een maand later trouwen hij en Eva Löb in Londen.
Glees geeft goed les en is populair bij de studenten; “zoodat hij steeds na afloop van het practicum nog studenten bij zich heeft, die met hem in de bibliotheek iets gaan nazoeken of op zijn kamer zelfstandig een of ander aan het proefpreparaat gaan onderzoeken”. (39) Hij en Eva wonen zelfs een tijdje bij Maurits Frenkel, de vriend en studiegenoot van Henk Pelser, die nog thuis woont bij zijn ouders in de Hemonylaan. (40)
Na de Kristallnacht in Duitsland op 9 en 10 november 1938 reist Henk Pelser op verzoek van Joodse vrienden in Amsterdam vier keer naar Duitsland om te kijken hoe het met hun familie is en om eigendommen mee te smokkelen naar Nederland. Hij gaat met de trein naar plaatsen als Remscheid, Godesberg, Stuttgart en (misschien) München. Elke keer brengt hij koffers met spullen die Joden in nazi-Duitsland niet meer mogen bezitten mee terug naar Nederland. Het lukt hem om met een aantal listen alle koffers door de douane te krijgen. Zijn vierde en laatste reis onderneemt hij voor Paul Glees, die hem vraagt om zijn Leitz binoculaire microscoop uit Godesberg mee naar Amsterdam te nemen. Ook bezoekt hij familieleden van Eva Löb om te kijken hoe het met hen gaat. (41)
In Duitsland ziet hij hoe Joden worden “gesard, getreiterd en op de huid gezeten”. Op straat is voor iedereen te zien hoe bang de Joden zijn. Ze worden “door iedereen, niet alleen door geüniformeerde nazi’s maar ook door passanten op straat uitgescholden”. Mensen kijken misprijzend naar hen en keren zich af. Mishandelingen ziet hij niet maar hij hoort er wel over. (42)
Pelser zegt hier later over: “Deze racistische praktijken vervulden mij zo met afschuw dat ik van de ene dag op de andere een overtuigd en fervent tegenstander van de nazi’s werd.” (43) Terugblikkend vind hij deze reizen een goede oefening voor zijn latere illegale werk tijdens de bezetting: “Als je maar niet in paniek raakt en je fantasie gebruikt, kun je iemand in uniform altijd te slim af zijn.” (44)
Paul Glees, Eva Löb en Henk Pelser maken begin 1939 samen een reis naar Italië. In de tuin van het laboratorium in Amsterdam zijn vijvers met amfibieën. Dit werk met dieren had Woerdeman in 1929 ook enkele maanden op het Zoölogisch Station in Napels gedaan. (45) Pelser en Glees gaan hier in 1939 voor twee maanden naartoe om onderzoek te doen aan haaien. (46) Glees neemt zijn vrouw mee en Pelser reist met zijn zus Nanny. Zij is net eenentwintig geworden en Pelser brengt haar naar Genua waar ze de boot neemt naar Nederlands-Indië, waar hun moeder woont. (47)
Als Pelser teruggaat naar Napels, nadat hij zijn zus in Genua op de boot heeft gezet, treft hij daar Glees en Löb niet meer aan. In de ochtend van 15 maart 1939 zijn Duitse troepen Tsjechië binnengevallen en roept Hitler vanuit Praag het protectoraat Bohemen en Moravië uit. Het echtpaar Glees is zo bang dat er oorlog komt dat het niet meer in Italië wil blijven. (48) Ze hebben dan al twee dochters, beide in Amsterdam geboren. (49) Het lukt Woerdeman niet om voor Glees een betaalde aanstelling te regelen, (50) wat uiteindelijk waarschijnlijk zijn redding is, omdat hij met zijn gezin daardoor voor de bezetting weg is uit Nederland. In 1939 vindt Glees een baan in Cambridge. Een jaar later verhuist hij naar Londen waar hij lector wordt op het Anatomisch Instituut. Na de oorlog werkt hij in Oxford. (51)
Ook de Duitse ouderejaarsstudent medicijnen Herta Gabriele Tietz (1915-2011) werkt op het laboratorium van professor Woerdeman. (52) En ook zij is met haar familie uit Duitsland gevlucht. Haar vader Alfred Leonhard Tietz is de oudste zoon van Leonhard Tietz, die in Duitsland een groep warenhuizen heeft opgebouwd; de Tietz AG. Ze zijn een rijke en vooraanstaande Joodse familie in Keulen. Moeder Margarete (Grete) Tietz is zeer sociaal geëngageerd en zit in allerlei (Joodse) liefdadigheidsorganisaties. Direct na de machtsovername van Hitler worden de Tietz-warenhuizen geboycoteerd en na een snelle gedwongen arisering moet Alfred Tietz zijn aandelen in de warenhuizen voor een schijntje verkopen. De warenhuizen gaan dan verder onder de naam Westdeutsche Kaufhof AG. In 1934 vlucht Herta met haar ouders, haar oma en twee broers, via Saarland naar Nederland. (53) Omdat de firma Tietz ook aandelen heeft in de Bijenkorf lukt deze vlucht door bemiddeling van Leo Meijer, die in 1879 in Brandenburg a/d Havel geboren werd maar genaturaliseerd Nederlander is. Hij had een tijd lang het Bijenkorf filiaal in Antwerpen geleid en is daarna vanaf 1915 samen met Arthur Isaac directeur van de Bijenkorf in Amsterdam. Leo Meijer lukt het om voor de bezetting te emigreren naar Los Angeles. (54)
Na de bezetting wordt het Joodse bestuur van de Bijenkorf “vrijwillig” vervangen door een niet-Joodse directie. Na de februaristaking in 1941 wordt de Bijenkorf verder geleid door een Duitse “Verwalter”. Het Joodse personeel wordt ontslagen. De oudste zoon van Arthur Isaac, Siegfried (Frits), die een van de directeuren van de Bijenkorf is, ontsnapt in 1942 met zijn vrouw, twee kinderen en een pleegdochter met hulp van Henk Pelser naar Zwitserland. Zie daarvoor het artikel over Pelsers vluchtlijn op deze website.
Herta Tietz studeert in Nederland geneeskunde en leert haar verloofde Maurits Frenkel kennen bij het praktikum embryologie op het laboratorium van Woerdeman. Hij is student en een paar jaar jonger dan zij. Herta is student-assistent. In de loop van de jaren dertig, als steeds meer Joodse vluchtelingen in Nederland arriveren stort Grete Tietz, Herta’s moeder, zich net als in Keulen in het liefdadigheidswerk voor o.a. de Jewish Advisory Board en het Joodsche Vrouwencomité. Ze zet in Amsterdam een Club of Refugees op en geeft Engelse les aan mensen die willen emigreren. De familie Tietz voelt zich in Nederland ook niet veilig. Grete Tietz zegt volgens Maurits Frenkel, geïnspireerd door de Franse Revolutie: “Eerst de paspoorten, dan het geld, dan de koppen”. (55) De familie probeert naar Amerika te emigreren maar uiteindelijk gaat Herta met haar ouders en jongere broer Ulrich Alfred op 15 april 1940 naar Palestina. Haar oudere broer Wolfgang is begin jaren dertig al naar Engeland vertrokken. Een maand na het vertrek van de familie Tietz is Nederland bezet en Herta en Maurits zullen elkaar vijf jaar lang niet zien. Alfred Tietz overlijdt in Israel in 1941. Grete opent in Jerusalem een pension en verdient net genoeg om de verdere studie van Herta te betalen.

Zowel de families Glees als Tietz hebben een realistisch beeld van het lot van de Joden onder Duitse overheersing. Beide families lukt het om op tijd weg te komen uit Nederland naar respectievelijk Engeland en Palestina. Een andere Duits-Joodse medewerkster van Woerdeman, die in 1933 naar Nederland vluchtte is illustratrice Henriette Luise (roepnaam Louise) Blumenthal-Rothschild (1886) uit Berlijn. Ze is weduwe met twee net volwassen kinderen en werkt aan een anatomische atlas. (56) Woerdeman zet zich zeer voor haar in. Na de bezetting probeert hij nog haar en haar kinderen naar de VS te krijgen. Dat lukt niet. Louise Rothschild-Blumenthal wordt op transport gesteld naar Theresienstadt en overleeft daar. Dochter Käthe (1909) probeert uit de trein naar Auschwitz te springen, wordt daarbij verwond, weer opgepakt en in Auschwitz vermoord. Zoon Werner (1911) vlucht in 1942 via Frankrijk naar Zwitserland. Hij komt op 11 september 1942 in Zwitserland aan. Het is mogelijk dat hij door Mathieu Smedts, die dan al met Henk Pelser samenwerkt, gebracht is. (57)
We zien hier duidelijke vooroorlogse lijnen naar het latere verzetswerk van Henk Pelser. De familie van Bijenkorf-directeur Isaac en mogelijk ook Werner Blumenthal worden door zijn verzetsgroepje naar Zwitserland geholpen. De treinreizen die hij maakt na de Kristallnacht voor het ophalen van bezittingen van Joodse vluchtelingen openen zijn ogen voor de perfiditeit van het nazisme en geven hem ervaring in illegale bezigheden en illegale techniek.
Theoretisch had Henks dienstplicht ook nuttig kunnen zijn, maar hij vindt zijn oefening bij de Geneeskundige Troepen na zijn kandidaatsexamen maar flauwekul. (58) Tijdens de mobilisatie vanaf eind augustus 1939 moet hij in uniform studeren. De valse handtekeningen die hij op de presentatielijsten zet zijn volgens hem de beste training voor zijn latere vervalsingspraktijken. (59)
Net als Pelser zit professor Woerdeman na de bezetting in het verzet. Hij wordt na de oorlog rector magnificus en volgt daarmee Bernard Brouwer op die tijdens de oorlog deze functie vervult. Verder hieronder zullen we zien dat Henk Pelsers vroege studentenverzet zich vooral tegen deze Brouwer richt.
Mobilisatie en capitulatie
Henk Pelser doet in de zomer van 1938 zijn kandidaatsexamen, vergelijkbaar met een huidige bachelor. Hij is eerder goedgekeurd voor militaire dienst in het Regiment Geneeskundige Troepen, maar door dit examen kan hij niet op oefening en krijgt hij een jaar uitstel. (60)
De zomer van 1939 is de laatste zomer voordat Nederland bezet wordt. Voor Henk staat deze al in het teken van de oplopende politieke spanningen in Europa. Eerst moet hij zijn in 1938 verschoven oefening dienstplichtig officier van gezondheid inhalen. Hij doet dat zonder veel animo. Daarna komt op 28 augustus 1939, drie dagen voor de Duitse inval in Polen op 1 september, de mobilisatie in Nederland. Emile Sindram, zijn medebewoner, hoeft niet onder de wapenen. Hij heeft een twee jaar oudere broer, ook een student geneeskunde, die al opgekomen is. Henk wordt net als 280.000 jonge Nederlandse mannen wel gemobiliseerd. Omdat hij medicijnen studeert betekent dat inkwartiering aan de Lauriergracht en in uniform verder studeren. Daar is ook zijn Joodse vriend en medestudent Maurits Frenkel (1919-2013) die hij o.a. van het laboratorium van professor Woerdeman kent. Frenkel is drie jaar jonger dan Pelser.
Dan valt Duitsland het tot dan toe neutrale Nederland binnen. “Op 10 mei 1940 werden wij om 4 uur ‘s ochtends wakker gebruld met de boodschap dat Schiphol was gebombardeerd”, schrijft Pelser. (61) Andries Ekker, een jonge luchtvaartjournalist van het Algemeen Handelsblad, is die nacht met een andere collega lang op de redactie gebleven omdat het aan de grenzen al “rommelde”. Hij zit rond half drie ‘s nachts op de fiets naar zijn ouderlijk huis in Amsterdam-Zuid als hij het lawaai van het bombardement hoort en fietst direct door naar Schiphol. Hij belt zijn hoofdredacteur, Daniël von Balluseck, uit bed om hem te vertellen dat de oorlog begonnen is. (62) Het bericht haalt de ochtendeditie van de krant niet meer. De middageditie brengt het natuurlijk wel. Dries Ekker, een “magere, felle doordouwer”, (63) wordt in 1942 als Henk Pelser in contact komt met het groepje journalisten dat in het verzet zit, de naaste medewerker van Pelser op een vluchtroute naar Zwitserland.
De oorlog is uitgebroken en Pelser en Frenkel worden die vrijdag met andere aankomende artsen in een bus gezet en naar Den Haag gereden. “Niemand wist goed wat zij moesten beginnen met een stelletje dienstplichtige medische studenten”, zegt Pelser. (64) In Den Haag doen ze niet veel meer dan wachten. Na het bombardement op Rotterdam en de daaropvolgende capitulatie van Nederland op 15 mei krijgen ze opdracht om in Rotterdam te gaan helpen. Ook daar kunnen ze niet veel uitrichten. De volgende ochtend rijden de studenten terug naar Amsterdam, met langs de kant van de weg de bewijzen van de korte oorlog; wrakken van neergeschoten vliegtuigen, dode koeien, gesneuvelde soldaten. “In die paar dagen heb ik honderden doden langs de weg zien liggen. Nederlanders en Duitsers. Dat heeft een verpletterende indruk op me gemaakt. Ik werd blind van woede en heb me voorgenomen iets tegen dat verschrikkelijke, zinloze geweld te doen”, zegt Pelser in een interview in 1985. (65)
In zijn boek schrijft hij: “Mijn vriend Mau Frenkel, die naast mij in de bus zat, was door de aanblik van dit alles zo verpletterd, dat hij mompelde: ‘Dit is het einde van Nederland’, en hij herinnert zich nog levendig dat ik daarop zei: ’Nee, dat is het niet, maar we zullen moeten vechten om het terug te krijgen!’” (66)
Studentenleven
Na de korte oorlog gaan Pelser en zijn vrienden de collegebanken weer in. De oorlog kost aan drie studenten van de Universiteit van Amsterdam die gemobiliseerd waren het leven. Een aantal Joodse en buitenlandse werknemers van de universiteit vlucht naar Engeland. Maurits Frenkel heeft Joodse studievrienden, waarvan de ouders zelfmoord plegen. (67)
Alle dienstplichtige studenten, dus ook Pelser en Frenkel, zijn formeel krijgsgevangen en moeten nog een tijdje in uniform blijven. Verder is er voor de studenten weinig te merken van de bezetting. Ze mogen gewoon verder studeren. Examens en promoties gaan door, er slagen zelfs iets meer mensen dan het jaar ervoor. Ietwat naïef geloven velen dat de universiteit met rust gelaten zal worden, vooral nadat Arthur Seys-Inquart, een Oostenrijkse nazi, bij zijn installatie tot Rijkscommissaris in mei de indruk wekt dat de Duitsers voor rede vatbaar zijn. (68)
Maurits Frenkel zegt over deze tijd: “Toen begon het leven weer helemaal gewoon”. (69) De Duitse bezetters doen het over het algemeen rustig aan. De “Germaanse” Nederlanders worden gezien als een broedervolk dat gewonnen moet worden voor het nationaal-socialistische gedachtegoed. Dat lukt op de universiteit echter niet bijster goed, vooral niet onder de toekomstige artsen. Frenkel vertelt dat in zijn jaargang van ongeveer honderd geneeskunde-studenten voor de bezetting een aantal NSB’ers zijn. Na de bezetting blijft er maar één bij deze Nederlandse nazi-partij. (70)
Volgens Peter Jan Knegtmans, die over de universiteit van Amsterdam in de oorlogsjaren schreef, spelen de medicijnstudenten een opvallende rol in het Amsterdams studentenverzet en spiegelen ze zich aan het artsenverzet. (71) De artsen zijn een van de weinig beroepsgroepen in Nederland die via het Medisch Contact al vroeg een gesloten verzetsfront aan de Duitsers bieden. Van Randwijk noemt het artsenverzet “een van de monumenten uit de bezettingstijd”. (72)
Er zijn in de oorlogsjaren rond de 7.000 artsen, 6.200 van hen sluiten zich aan bij Medisch Contact, dat op initiatief van drie artsen in augustus 1941 in het oosten van het land opgezet wordt. Ze verzetten zich als groep bijvoorbeeld succesvol tegen het verplicht lidmaatschap van de door de Duitsers ingestelde Artsenkamer. Individuele artsen zijn daarnaast ook vaak nog lid van andere verzetsgroepen.
Binnen Pelsers verzetsgroep is Magdalene Petronella Ina (Lien) van Beverwijk (1914), een vriendin van Maurits Frenkels verloofde Herta Tietz, de verbinding met het artsenverzet Medisch Contact. Ze werkt op de afdeling psychiatrie en neurologie van het Wilhelmina Gasthuis (door de Duitsers omgedoopt in Wester Gasthuis). Ze brengt Joodse kinderen naar onderduikadressen (73) en doet de medische verzorging van onderduikers. (74) Ze speelt een grote rol bij de vlucht naar Zwitserland van Maurits Frenkel en zijn jongere broer Simon.
Maurits Frenkel, die jonger is dan Henk Pelser, moet nog drieënhalf jaar studeren. Hij is “heel erg op het vak en de toekomst als arts geconcentreerd”. Hij noemt zichzelf, terugkijkend op de eerste oorlogsjaren een “struisvogel”. Hij neemt de eerste Duitse maatregelen tegen de Joden wel waar, maar wil vooral heel graag verder kunnen studeren. (75)
Rond de tijd dat op 16 september 1940 het eerste academische jaar onder Duitse bezetting geopend wordt, ontdekken Pelser en zijn vrienden het leegstaande Nieuwe Suikerhofje en vragen de eigenaar of ze het kunnen huren. Ook in september 1940 krijgt Bernardus Brouwer, die in april -dus voor de bezetting- door het stadsbestuur benoemd was als rector magnificus van de universiteit, zijn ambtsketen omgehangen. Hij geldt als een ietwat autoritair bestuurder, die tegelijk geliefd is bij de studenten en zeer begaan met hun wel en wee. (76) Brouwer is neuroloog en Maurits Frenkel, die zijn semi-arts examen in 1941 bij hem doet vindt hem “een aardig man”. Als Frenkel tijdens het examen een slimme diagnose stelt omhelst Brouwer hem vriendschappelijk. (77)
Henk Pelser kijkt heel anders tegen Brouwer aan. Hij kan Brouwers autoritaire houding gecombineerd met een milde instelling tegenover de Duitsers niet uitstaan. Volgens tijdgenoten was deze slappe opstelling tegenover de bezetter het gevolg van Brouwers goedmoedige karakter: “Diezelfde argeloosheid verhinderde hem vriend en vijand scherp te onderscheiden, omdat hij bij anderen dezelfde goede trouw veronderstelde die hij in hoge mate bezat”. (78)

Al snel beginnen de Duitsers met het aanbrengen van een scheiding tussen Joden en niet-Joden. Alle ambtenaren moeten een ariërverklaring invullen. Dit leidt aan de Universiteit van Leiden tot veel discussie en protest, in Amsterdam wordt daarentegen alles braaf ingevuld en al een week voor de deadline van 28 oktober 1940 netjes opgestuurd. Pelser, die naar eigen zeggen de ariërverklaring moet invullen omdat hij student-assistent is wil niet tekenen: “Aangezien ik vond dat niemand iets met mijn grootouders te maken had, weigerde ik, en ik werd daarop prompt als student-assistent bij de Gemeentelijke Universiteit ontslagen”. (79) Eind november 1940 volgt dan het ontslag van alle Joodse ambtenaren en docenten, niet alleen aan de universiteit maar op alle scholen en in alle overheidsinstellingen. De vader van Maurits Frenkel is docent op een Middelbare School en verliest ook zijn baan.
Na het ontslag van de Joodse medewerkers aan de universiteit houdt rector magnificus Brouwer een rede waarin hij zegt: “Er is een leegte die ons stil maakt”. Maurits Frenkel waardeert dit. (80) Maar Henk Pelser vergelijkt Brouwer met Prof. Mr. R.P. Cleveringa in Leiden. Die is decaan van de juridische faculteit en protesteert in een bevlogen rede tegen het ontslag van zijn Joodse collega’s op het tijdstip dat zijn ontslagen Joodse collega E.M. Meijers eigenlijk college had moeten geven. Dit leidt tot een massale studentenstaking in Leiden waarna de Leidse universiteit gesloten wordt. Cleveringa wordt opgepakt en zit acht maanden gevangen. Veel Leidse studenten besluiten in Amsterdam verder te studeren.
In Amsterdam is van dit soort opstandigheid weinig te merken, als het al opsteekt wordt het door Brouwer de kop ingedrukt. Hij blijft een voorzichtige koers varen. Als hij denkt dat ook Amsterdamse studenten willen gaan staken, organiseert hij een vervroegde Kerstvakantie. (81)
Henk Pelser, Emile Sindram en Herman Maillette de Buy Wenniger verhuizen in die Kerstvakantie naar het Nieuwe Suikerhofje, dat ze omdopen in Prinsenklooster. Pelser, gefrustreerd door het gebrek aan verzetswil op de universiteit, is eigenlijk van plan naar Engeland te vluchten. De eerste maanden op het hofje onderzoekt hij die mogelijkheid, maar uiteindelijk komt hij in contact met leden van de Parool-groep, sluit zich bij hen aan en blijft voorlopig in Nederland.

Over het algemeen is de stemming onder de studenten in het voorjaar en de zomer van 1941 anti-Duits. “De moedigste studenten daagden de autoriteiten uit, bespotten ze en keken hoe ver ze konden gaan. Van universitair verzet was, met uitzondering van De Vrije Katheder, echter geen sprake”, schrijft Knegtmans. (82)
Op 3 juni 1941 worden bij een grote razzia als represaille voor een aanslag op de telefooncentrale van de Luftwaffe op Schiphol, driehonderd jonge Joodse mannen opgepakt en naar Mauthausen gestuurd. De eerste overlijdensberichten komen al snel en verzetten de Joodse gemeenschap in rouw en angst. Die angst wordt door de Duitsers geïnstrumentaliseerd door bij volgende maatregelen bij het niet-gehoorzamen ervan met deportatie naar dit beruchte concentratiekamp te dreigen. Maurits Frenkel heeft een eenentwintigjarige neef, Sven Wolff, de zoon van een zus van zijn moeder, die bij deze razzia wordt opgepakt. Sven is met zijn familie in 1935 uit Duitsland naar Nederland gekomen. Hij stuurt uit Mauthausen nog een kaart, drie maanden later is hij dood. Maurits Frenkel zegt dat hij vanaf dat moment “struisvogel af” is. (83) Uit angst voor razzia’s slapen hij en zijn jongere broer Simon vaak niet meer thuis. Een buurtgenoot, een zekere van Velzen, is politieagent bij de hondenbrigade en waarschuwt de familie Frenkel als er een razzia op komst is. De twee broers duiken dan tijdelijk onder bij vrienden, o.a. bij Henk Pelser op het Nieuwe Suikerhofje. (86)
Ondanks de maatregelen tegen Joodse professoren en docenten en de opeenvolgende anti-Joodse decreten, mogen Joodse studenten nog wel verder studeren. Vanaf februari 1941 worden er echter geen nieuwe Joodse eerstejaars meer toegelaten aan de universiteiten. Vanaf 15 september 1942 geldt er een totaal studieverbod voor Joodse studenten, maar dan zijn Maurits en Simon Frenkel al niet meer in Nederland.
In januari 1942 -Pelser woont dan al een jaar op het Nieuwe Suikerhofje- nemen de Duitsers als represaille voor twee aanslagen meerdere hoogleraren en studenten gevangen, die allen naar het concentratiekamp Amersfoort gestuurd worden. Rector magnificus Brouwer sust de gemoederen. Brouwer omschrijft zelf zijn houding tegenover de bezetter als “dat het de taak is van den schipper te schipperen in den storm”. (85) Henk Pelser komt weer in actie: “Een aantal van mijn vrienden, studenten en verzetsmensen, was zo verontwaardigd over deze struisvogelpolitiek van Brouwer dat wij opnieuw probeerden door een studentenstaking de universiteit dicht te krijgen.” (86) De actievoerders krijgen de andere studenten niet mee omdat veel Leidse studenten na de sluiting van de Universiteit in Leiden in Amsterdam verder studeren en niet op een nieuwe sluiting zitten te wachten.
Henk Pelser en achtendertig andere studenten sturen Brouwer vervolgens op 1 mei 1942 een protestbrief. Op 13 mei moeten de ondertekenaars van de brief voor het college van rector en assessoren verschijnen. Ze moeten binnen twee dagen hun handtekening intrekken of ten minste de beschuldiging aan het einde van de brief terugnemen (verraad van onze Universiteit, verraad tegenover de beste tradities van ons Volk). Dertien studenten trekken hun handtekening in, tien roepen de beschuldiging terug. Vijftien, waaronder Pelser, houden het been stijf. Zij moeten één voor één voor de rector verschijnen en krijgen een waarschuwing of berisping. (87) Pelser schrijft: “Voor mij was de keus eenvoudig, met het nuttige gevolg dat ik veel meer tijd beschikbaar kreeg voor verzetswerk. Gelukkig had ik net mijn doctoraal in mijn zak”. (88)
De Universiteit van Amsterdam blijft dus open en Maurits Frenkel is blij dat hij zijn doctoraalexamen nog kan doen. Maar in de zomer van 1942 zijn er al vijf Amsterdamse studenten gestorven in concentratiekampen, zijn twaalf hoogleraren ontslagen en al snel mogen Joden niet meer aan de universiteit studeren. (89) Maurits Frenkel mag nog wel aan zijn co-schappen beginnen, met de in mei 1942 ingevoerde gele ster op zijn witte doktersjas. Eigenlijk zou zijn volgende co-assistentschap op de afdeling huid- en geslachtsziekten van het Binnengasthuis zijn maar hij hoort van een wat oudere Joodse vriend die daar al eerder zijn co-schappen deed dat de prostituees die daar behandeld worden erg antisemitisch zijn. Daarom besluit hij te wisselen naar het Nederlands Israëlitische Ziekenhuis op de Nieuwe Keizersgracht. (90)
Volgens Knegtmans zien we na dit studentenprotest (“de aanval van de 39”) in Amsterdam een overgang van bovengronds naar illegaal studentenverzet. (91) Maar Henk Pelser is parallel aan zijn protest tegen de toegeeflijke houding van rector magnificus Brouwer allang begonnen met ondergronds werk. In het voorjaar van 1941 gaat hij helpen bij het stencilen en verspreiden van de illegale krant Het Parool.
Pelsers vergeefse moeite om zijn werkgever (de Universiteit van Amsterdam) tot een protesthouding tegen de Duitse bezetters te animeren zien we ook bij andere bewoners van het Nieuwe Suikerhofje. Vica Taselaar neemt bijvoorbeeld ontslag als onderwijzeres omdat haar vakvereniging, de Bond van Nederlandse Onderwijzers, weigert te protesteren tegen het uitsluiten van Joodse leerlingen. Ook zij gaat daarna vanaf het Nieuwe Suikerhofje voltijds in het verzet.
Andere bewoners van het hofje gebruiken hun baan juist om verzetswerk te kunnen doen. Herman Maillette de Buy Wenniger en Ruud Steenmeijer werken voor de jeugdinstantie Pro Juventute. Samen met andere collega’s laten ze Joodse kinderen onderduiken in Pro Juventute tehuizen en pleeggezinnen. Antony IJssennagger werkt als ambtenaar op het Gewestelijk Arbeidsbureau in Amsterdam en saboteert en vervalst daar om mensen aan de Arbeitseinsatz, het verplichte werken in de Duitse oorlogsindustrie, te onttrekken
De Paroolgroep
Hoewel veel Nederlanders, met uitzondering van de Joden, het eerste bezettingsjaar niet veel van de bezetting merken, zijn er twee beroepsgroepen die wel direct onder druk komen te staan; artsen en journalisten.
Journalisten krijgen direct na de bezetting te maken met de gelijkschakeling van de pers. De media mogen alleen nog door de Duitsers goedgekeurde berichten plaatsen, met het gevolg dat alle kranten praktisch identiek gecensureerd nieuws brengen. De meeste journalisten komen hier niet tegen in opstand en blijven in dienst van hun krant die alleen nog pro-Duits nieuws mag verspreiden. Anders dan de artsen, die een gesloten front vormen in het verzet tegen de Duitse overheersing, lopen de meeste journalisten netjes in de pas van de bezetter.
Er protesteert maar een handjevol journalisten tegen het ontslag van hun Joodse collega’s of tegen de Duitse perscensuur. De meeste journalisten slaan in de oorlog een “miserabele figuur”. (92) Van de ongeveer tweeduizend Nederlandse beroepsjournalisten rond 1940 schrijven er tot 1944 maar zo’n dertig voor de illegale pers. (93)
Toch werkt Henk Pelser in het georganiseerde verzet voornamelijk samen met journalisten. Hij gaat meewerken in de Paroolgroep, opgezet door linkse journalisten en politici. Daarnaast belandt hij in een verzorgingsgroepje met drie journalisten: Dries Ekker en Ward Messer, beide voormalige journalisten van het Algemeen Handelsblad, en Mathieu Smedts, verslaggever voor een Zwitsers persbureau.
Rond de tijd dat Henk Pelser naar het Nieuwe Suikerhofje verhuist, eind 1940/begin 1941, denkt hij erover om naar Engeland te vluchten en daar in dienst te gaan. (94) Dit verklaart misschien waarom hij zich pas eind maart 1941 officieel op zijn nieuwe adres laat inschrijven, hoewel we uit zijn eigen boek weten dat hij tegelijk met Emile Sindram en Herman Maillettte de Buy Wenniger op het Nieuwe Suikerhofje komt wonen. Zijn vrienden worden wel allebei op 20 januari 1941 op de Prinsengracht 385-395 ingeschreven. Pelser denkt misschien dat het de moeite niet waard is om naar het stadhuis te gaan omdat hij toch niet lang meer in Nederland zal zijn. Als dit klopt zou hij het idee om naar Engeland te gaan dus ergens in maart 1941 verworpen hebben.
Ook bij dit vluchtplan is het, net als bij de verhuizing naar het hofje, een actrice die hem raad geeft. Pelser vertelt de toneelspeelster Madelon Waldorp (1912-1980) dat hij graag naar Engeland wil om zich daar bij de strijdkrachten aan te sluiten. Via haar en haar jongere zus Johanna (Jopie) Waldorp (1914-2012) komt hij in contact met Lex Althoff (1904-1943), een journalist die hem zou kunnen helpen om naar Engeland te komen. (95) Althoff was journalist geweest bij Het Volk, het dagblad van de SDAP, en nam al snel ontslag na de bezetting.
Althoff hoort, net als Madelon en Jopie Waldorp, bij de Paroolgroep en overtuigt Pelser ervan dat hij veel beter in Nederland kan blijven. Althoff brengt hem in contact met Frans Goedhart (1904-1990), een journalist die een jaar eerder in een eenmansactie met een illegaal verzetsblaadje, de Nieuwsbrief van Pieter ‘t Hoen, begonnen was. (Pieter ‘t Hoen was een achttiende-eeuwse journalist en politiek activist.)

Frans Goedhart, die na een jeugd in kindertehuizen jong begon te werken voor de Velpsche Courant en zich opwerkt tot verslaggever van landelijke kranten in Nederland en België, is in de loop van de jaren dertig van communist tot onafhankelijk socialist geworden. Hij waarschuwt al vanaf 1933 tegen het nazisme en is ervan overtuigd dat Nederland door nazi-Duitsland onder de voet gelopen zal worden. De eerste zin van zijn eerste illegale Nieuwsbrief van Pieter ‘t Hoen in juli 1940 luidt dan ook: “Precies, zoals men het verwachten kon, is het geschied”. Nederland wordt “wreed wakker geschud uit het argeloze neutraliteitsslaapje”. (96)
Mogelijk bezoekt Goedhart Pelser op het Nieuwe Suikerhofje om te kijken of hij hem kan gebruiken bij het illegale werk aan zijn Nieuwsbrief. (97) In ieder geval ontmoeten ze elkaar begin 1941 en besluiten samen te gaan werken. Pelser zegt later over Goedhart: “Ik vond Goedhart bijzonder aardig, maar het was een lastige man. Harde werker, hij beulde ons behoorlijk af. Maar ik vond de dingen die hij schreef recht uit mijn hart gegrepen. Hij had een eigenaardige straatvechtersstijl, ik vond dat schitterend.” (98) Goedhart noemt Pelser: “Een onbaatzuchtig en ondernemend helper in nood”. (99) Goedhart en Pelser blijven na de oorlog bevriend. (100)
Goedhart heeft als voormalig communist ervaring met leven in de illegaliteit en is er zowel praktisch als psychologisch op voorbereid. Het liefst zou hij uit het oogpunt van veiligheid de hele Nieuwsbrief alleen doen, maar hij realiseert zich al snel dat hij bij de financiering en de distributie hulp nodig heeft. Die vindt hij in eerste instantie bij Emmanuel (Eddy) Davids, directeur van een oliehandel, die hem een tuinkamer in zijn bedrijfspand aan de Keizersgracht, een medewerker en een stencilmachine ter beschikking stelt. Op zaterdagmiddag wordt er gestencild. Om te beginnen zo’n vijfhonderd exemplaren. (101) Maar Goedhart wil graag een landelijk blad op poten zetten en het is Lex Althoff die hem in september 1940 in contact brengt met Koos Vorrink, de voormalige voorzitter van de SDAP. Eind januari 1941 schrijft Vorrink zijn eerste artikel in Goedharts Nieuwsbrief. Samen met nog enkele linkse redacteuren en politici (o.a. Hans Warendorf, Maurits Kann, Jaap Nunes Vaz en Herman Bernard Wiardi Beckman) zetten zij een groot verzetsblad op, Het Parool, waarvan het eerste nummer op 10 februari 1941 verschijnt. (102)
Pelser, die zich niet bemoeit met de redactionele inhoud van het verzetsblad, stencilt en verspreidt begin 1941 nog de laatste edities van de Nieuwsbrief van Pieter ‘t Hoen en doet daarna hetzelfde met Het Parool. (103)
Koos Vorrink, de vroegere voorman van de SDAP, is de koersbepalende politicus binnen de Paroolgroep. Deze groep ziet zich al snel niet meer alleen als de redactie van een illegaal nieuwsblad maar ontwikkelt bredere verzetsaspiraties. Medebepaling van de koers van Nederland na de bevrijding staat hoog op de agenda. De leden van de Paroolgroep zoeken contact met de Nederlandse regering in Engeland via in Nederland gedropte agenten, die naar Engeland kunnen zenden, en proberen een koeriersdienst naar het buitenland op te zetten.
Ook Pelser gaat hier later een rol in spelen en wordt zo een internationale koerier voor de Paroolgroep, maar voor het zover is helpt hij Frans Goedhart met het stencilen en bezorgen van De Nieuwsbrief en Het Parool. Tot de zomer van 1941 gebeurt dat stencilen op verschillende adressen, het langst in de St. Nicolaasstraat in het centrum van Amsterdam. De broer van Lex Althoff, Eduard, een uitgever van modetijdschriften heeft daar een pakhuis. (104) Voor Pelser is het maar vijf minuten fietsen vanaf het Nieuwe Suikerhofje. Het stencilen gebeurt op een weerbarstige oude stencilmachine. De verzetskrant verschijnt op een enkele uitzondering na wekelijks. Pelser helpt twee of drie keer per week om alles te stencilen. (105) Volgens Goedhart maken ze dagen van tien uur en duurt het soms zelfs een week om alle kranten af te krijgen. (106) Het stencilen stopt in augustus 1941, vanaf die tijd wordt Het Parool gedrukt in een drukkerij en gaat Pelser zich voornamelijk met de distributie van het blad in Amsterdam bezighouden.

Pelser zorgt daarnaast, samen met twee anderen (Jan Stallinga en Jaap Lambeck) voor het contact tussen de verschillende redacteuren, de zetter en de drukker in Amsterdam. Jaap Lambeck verzorgt de contacten buiten Amsterdam. (107) Mensen krijgen Het Parool per post. Om geen argwaan te wekken op het postkantoor door het verzenden van stapels identieke enveloppen, gebruikt Pelser verschillende handschriften en verschillende soorten enveloppen, die hij in meerdere brievenbussen stopt. In zijn eigen buurt gooit hij de krant in de brievenbussen van “abonnees”. Hij zegt: “Wat we niet klaar konden krijgen namen we mee naar huis. Het was niet zo moeilijk voor verdere verspreiding een paar vrijwilligers te vinden, waaronder uiteraard mijn vrienden op het hofje”. (108) Medebewoner Dick van Stokkum is tot het einde van de oorlog aan de Paroolgroep verbonden. Eerst werkt hij vooral als koerier, later meer bij de distributie van de krant. Pelser geeft aan Bram Kuiper, die in januari 1942 op het Nieuwe Suikerhofje komt wonen elke maand honderdvijftig exemplaren van Het Parool om te verdelen. (109) Pelser rekruteert ook buiten het hofje mensen die hem bij de distributie helpen. Zo introduceert hij in de herfst van 1942 Tobias Biallosterski (1920-1945) in de Paroolgroep. Pelser kent deze half-Joodse jongeman al van voor de oorlog omdat Tobias de verloofde is van Saartje Oudkerks nicht Klara Oudkerk (1920), die in Den Helder woont. Tobias zorgt voor een onderduikplek voor Klara en haar familie in Santpoort en Pelser zorgt voor hun valse persoonsbewijzen. (110)
Tobias, die tot dan toe -net als Pelser- voornamelijk bezig is met onderduikplekken zoeken voor Joodse familie en vrienden (in totaal vindt hij voor veertig tot vijftig mensen onderduik) gaat steeds meer werk doen voor de Paroolgroep en raakt op een gegeven moment betrokken bij het naar het buitenland helpen van neergeschoten Engelse piloten. Hiervoor heeft hij contact met bewoners van het Nieuwe Suikerhofje en hun verzetskringen, o.a. met de broers Bram en Sape Kuiper, met Dick van Stokkum, diens zus Suze van Stokkum en hun nicht Willy Gutteling. Bram Kuiper en Dick van Stokkum wonen allebei lange tijd op het hofje. Willy Gutteling woont er in 1941 en verhuist dan naar Den Haag, waar ze betrokken is bij een Haagse verzetsgroep die een vluchtlijn over de Noordzee opzet. Haar broer Christiaan Gutteling bereikt via deze vluchtlijn begin mei 1943 Engeland. (111)
Bram Kuiper en Dick van Stokkum worden net als Henk Pelser gearresteerd tijdens een inval op het Nieuwe Suikerhofje in april 1943. Anders dan Pelser komen beide na een tijdje weer vrij en kunnen hun illegale werk voortzetten. In de hoofdstukken over Dick van Stokkum en Bram Kuiper staat meer over de pilotenhulp. Tobias Biallosterski vlucht met o.a. de hulp van Willy Gutteling in oktober 1943 per schip over de Noordzee naar Engeland en wordt in 1944 twee keer in Nederland gedropt als geheim agent. Zijn laatste missie wordt hem fataal, hij wordt gearresteerd, probeert te vluchten en raakt daarbij levensgevaarlijk gewond. (112)
Pelser belandt bij het bezorgen van Het Parool meerdere keren in hachelijke situaties, die hij in zijn boek beschrijft. Door zijn hoofd koel te houden lukt het hem uit Duitse handen te blijven. Later worden vanaf het hofje door andere bewoners ook andere verzetsbladen verspreid, o.a. het communistische De Waarheid en het studentenblad De Vrije Katheder. (113) Gedeeltelijk lopen Pelsers verzet tegen de universiteit en zijn werk voor Het Parool parallel. In Het Parool wordt ook over de studentenprotesten bericht en waarschijnlijk levert Pelser hiervoor de informatie. (114)
De verstrengeling van verschillende soorten verzetswerk (studentenverzet, verzorgingswerk, vervalsingen, illegale pers) die we bij Pelser zien is typisch voor het vroege verzet. Door alle dwarsverbanden tussen de kleine groep illegale werkers veroorzaken provocateurs meerdere arrestatiegolven. De Paroolgroep krijgt daar begin 1942 ook mee te maken. (115) Frans Goedhart wordt in de nacht van 17 op 18 januari 1942 op het Scheveningse strand gearresteerd omdat hij probeert naar Engeland te komen. Hij wil daar de Nederlandse regering op de hoogte brengen van de politieke situatie in bezet Nederland en proberen om een geregelde inlichtingendienst op te zetten. Aart Alblas (1918-1944), een in juli 1941 in Nederland gedropte agent met een zender zendt enkele keren voor de Paroolgroep over de situatie in Nederland maar krijgt daarna instructies vanuit Londen om alleen militaire gegevens naar Engeland te zenden.
Op het Nieuwe Suikerhofje woont vanaf april 1941 Hugo Brandt Corstius, die voor de spionagegroep Inlichtingendienst (ID) spionagemateriaal verzamelt. Dat wordt onder andere door de agent Lodo van Hamel (1915-1941) naar Londen geseind. In hoeverre ook Pelser contact heeft met agenten die uit Engeland gestuurd zijn is niet bekend. De kunstenares Toby Vos (Neeltje Vos 1918-2019), die als koerierster voor Pelser en andere mensen op het Nieuwe Suikerhofje werkt, heeft een tijdje een zender op haar kamer/atelier in de Rozenstraat 56 in de Jordaan. Onbekend is wanneer en voor welke marconist. Zenders kunnen door de Duitsers uitgepeild worden en worden daarom vaak verplaatst. (116)
Pelser wordt uiteindelijk zelf een internationale koerier voor Het Parool. Hij combineert het wegbrengen van Joden naar België, Frankrijk en Zwitserland met het overbrengen van informatie uit Nederland naar Zwitserland, bedoeld voor de Nederlandse regering in Londen. Hij brengt in oktober 1942 en januari 1943 voor de Paroolgroep boodschappen en microfilms voor de Nederlandse regering in Londen naar Zwitserland. In december 1942 reist hij met een opdracht van Het Parool naar Parijs. Op zijn laatste reis naar Zwitserland in januari 1943 krijgen hij en Dries Ekker als ze weggaan uit Zwitserland meerdere opdrachten mee die ze in Nederland uit moeten voeren. (117) Die opdrachten hebben zowel een civiel als een militair karakter. Hoewel ze veilig in Nederland aankomen lukt het hen niet alle opdrachten uit te voeren omdat ze allebei al snel na hun terugkomst in Nederland op het Nieuwe Suikerhofje gearresteerd worden.
Pelser heeft naast contacten met de Paroolgroep ook contacten met kunstenaars in de vervalsersgroep de Persoonsbewijzencentrale (PBC). Hij is zelf artistiek aangelegd en kan goed tekenen. (118) Pelser vervalst persoonsbewijzen op zijn kamer in het Nieuwe Suikerhofje. Foto’s voor die vervalste persoonsbewijzen haalt hij in de fotografie-studio Foto Caro van Herta Caan (1920) op de eerste verdieping in de Leidsestraat 21. Zij is een bevriende Joodse fotografe die in 1938 vanuit Duitsland naar Amsterdam gevlucht is. Hij komt daar ook fotograaf Gerhard Badrian (1905) tegen, ook Joods en uit Duitsland gevlucht. (119) Badrian is een van de leiders van de PBC en bevrijdt, gekleed in een SS-uniform, verzetsmensen uit Duitse gevangenschap.
Toby Vos, hierboven al genoemd, maakt vervalsingen voor mensen van het Nieuwe Suikerhofje (o.a. voor Vica Taselaar) en werkt als koerierster voor Henk Pelser en andere mensen van het hofje. (120) In 1942 maakt Toby Vos ook vervalsingen voor Gerrit Jan van der Veen en Gerhard Badrian van de PBC. Zij helpt de mensen van het Nieuwe Suikerhofje om onderduikplekken te zoeken voor vervolgden. Een van haar contacten is een andere kunstenares, Milly van Duivenbode (1901-1984) die op de Lijnbaansgracht 280 woont. De man van Milly van Duivenbode, Freek Mulders (1911-1960) zit een tijd ondergedoken op het Nieuwe Suikerhofje en tussen Henk Pelser en Dick van Stokkum van het Nieuwe Suikerhofje en Milly van Duivenbode op de Lijnbaansgracht is samenwerking in het zoeken naar een onderduikplek of het bezorgen van valse papieren. Het is Toby Vos die tussen de twee adressen koeriert. (121)
Het vroege verzetswerk is niet gespecialiseerd. Hoewel we verzetsstrijders nu toeschrijven aan bepaalde verzetsgroepen is er in deze fase van het verzet eerder sprake van een los netwerk, gebaseerd op vriendschappen en nuttige contacten, dat als een spinnenweb over Amsterdam heen ligt. Pelser en de meeste andere bewoners van het Nieuwe Suikerhofje houden zich in 1942 voornamelijk bezig met verzorgingswerk. Pelser helpt veel Joodse vrienden en bekenden aan onderduikplekken en valse papieren. Hieronder staat aan het voorbeeld van één onderduiker beschreven hoe dat in zijn werk gaat. Bijna alle bewoners van het Nieuwe Suikerhofje hebben hun eigen onderduikers die ze onderbrengen en blijven verzorgen met papieren, bonkaarten, boeken, post van vrienden en familie etc. Daarnaast zijn er ook onderduikers die ze op weg helpen met een onderduikadres elders in Nederland.
Verzorgingswerk en onderduikers op het Nieuwe Suikerhofje
In de loop van 1942 gaan bijna alle bewoners van het Nieuwe Suikerhofje zich bezighouden met het helpen van Joodse medeburgers. Na het invoeren van de Jodenster in mei 1942, beginnen in de zomer van 1942 de deportaties van Joodse burgers naar Westerbork. Van daaruit gaan ze naar het oosten, zogenaamd om te werken. Als zich niet genoeg opgeroepen Joden melden houden de Duitsers razzia’s om alsnog mensen op te pakken. De hofjebewoners verzorgen voor Joodse vrienden en kennissen valse persoonsbewijzen en vinden onderduikplekken met het daarbij behorende papierwerk (stamkaarten en distributiebonnen). Regelmatig duiken er ook mensen onder op het hofje. Soms maar een dag, tot er een nieuw onderduikadres gevonden is, soms ook langer.
Bij één van die razzia’s in de zomer van 1942, waarschijnlijk op 14 juli, (122) wordt de twintigjarige Jaap (Jacob Felix) van Cleef opgepakt. Hij komt uit een Amsterdams Joods gezin dat een groothandel in kaas heeft. (123) Hij wordt naar de Zentralstelle für jüdische Auswanderung aan het Adema van Scheltemaplein gebracht, waar hij samen met de andere opgepakte mensen in de rij moet staan om geregistreerd te worden.
Jaap staat naast een wat oudere man die fluisterend tegen hem zegt om tegelijk met hem weg te rennen, de een naar links, de ander naar rechts. Dit doen ze op het goede moment. De aandacht van de Duitsers is net bij de registratie en het lukt beide mannen weg te komen. Jaap gaat naar zijn ouderlijk huis in de Rubensstraat waar zijn moeder hem een sieraad, wat kleren en een pasfoto van haarzelf geeft.
De zoon van Jaap, Alfred, een journalist en schrijver die bezig is met een documentaire over zijn vaders onderduik, vertelt wat Jaap vervolgens doet: “Onmiddellijk daarna is hij ondergedoken. Mijn vader was een vriend van Saartje Oudkerk, een meisje dat bij hem om de hoek woonde en met wie hij op een Joodse vereniging zat. Zij was verloofd met Henk Pelser, die ooit aan mijn vader had gezegd: ‘Als je in gevaar bent of wilt verdwijnen, dan kan ik je misschien helpen.’ Mijn vader heeft zich na zijn ontsnapping bij Pelser gemeld, die hem in het Nieuwe Suykerhofje liet onderduiken.” (124) Saartje Oudkerk en haar familie wonen in 1942 in de Velazquezstraat. De familie van Jaap van Cleef in de Rubensstraat. Bij elkaar om de hoek in de Apollobuurt.
Alfred van Cleef vertelt dat zijn vader enige tijd op het Nieuwe Suikerhofje blijft: “Daar is mijn vader enkele dagen (weken?) gebleven, totdat Pelser hem een door Carel Jan van Os vervaardigd vals persoonsbewijs gaf op naam van Gerard Bonnet en een onderduikadres in Utrecht voor hem regelde. Door de ondergrondse werd mijn vader naar ds. Oberman in Utrecht gebracht. Van daaruit kwam hij in Brabant terecht, het langst bij de domineesfamilie Plug in Nuenen, maar ook nog bij een katholiek gezin in Aalst en bij gereformeerde boerenfamilies in Nuenen en Heeze.” (125)
Volgens Alfred van Cleef laat Pelser het persoonsbewijs voor Jaap van Cleef vervalsen door Carel Jan van Oss. Dit is een negentienjarige jongen die net als Jaap van Cleef in de Rubensstraat woont. Hij wordt na de oorlog professor in microbiologie in de Verenigde Staten en sterft in 2018. (126) Pelser vervalst overigens in deze tijd ook vaak zelf nog de PB’s door “de foto’s te verwisselen en de stempels daarop bij te tekenen”. (127) We zagen hierboven al dat hij verschillende fotografen kent, die de pasfoto’s voor de valse PB’s kunnen maken.
Als het klopt dat Carel Jan van Oss het valse persoonsbewijs voor Jaap van Cleef maakt dan heeft Jaap van Cleef enige weken op het Nieuwe Suikerhofje ondergedoken gezeten, ervan uitgaande dat hij daar midden juli zijn toevlucht zoekt. Van Oss gaat namelijk pas eind augustus als vervalser voor Pelser werken, als Pelser hem via een andere verzetsman, Mathieu Smedts, leert kennen. (128)
Alle Nederlanders ouder dan 15 jaar hadden in april 1941 een persoonsbewijs aan moeten vragen. Joden krijgen er twee grote J’s in gestempeld, die niet verwijderd kunnen worden. Het Nederlandse persoonsbewijs in oorlogstijd staat bekend als het moeilijkst te vervalsen identiteitsbewijs van heel Europa. (129)
In 1942 is voor Joden de enige manier om aan een PB te komen zonder grote J erin, dat van iemand anders te vermaken. Pelser en zijn vrienden zijn voortdurend op zoek naar niet-Joodse persoonsbewijzen die vervalst kunnen worden. Dat betekent de foto verwisselen en het stempel erop bijtekenen. De vingerafdruk kan niet veranderd worden, maar wordt bij een normale straatcontrole niet gecontroleerd. Als men met een dergelijk vervalst persoonsbewijs rondloopt moeten de nieuwe naam en geboortedatum en –plaats uit het hoofd geleerd worden. Bij het bezorgen/stelen van een persoonsbewijs letten de verzetsmensen er vaak al op dat leeftijd en geslacht kloppen voor degene die het nodig heeft.
Het juiste -te vervalsen- persoonsbewijs in handen krijgen kan nog wel eens lang duren, wat ook doet vermoeden dat Jaap van Cleef eerder weken dan dagen op het Nieuwe Suikerhofje blijft. Een voorbeeld van de wachttijd voor een vals persoonsbewijs blijkt uit een verslag van Alice Wolff-Gerzon, die na de razzia’s van juli 1942 het plan opvat met hulp van Mathieu Smedts naar Zwitserland te vluchten. Het is waarschijnlijk dat haar persoonsbewijs ook door Carel Jan van Oss, de vaste vervalser van Smedts, vervalst zou worden: “Het leek mij, dat ik op een persoonsbewijs moest wachten, (…) totdat er een geschikt pb uit een kleedhokje in een zwembad gepikt zou zijn…” Midden augustus, dus bijna een maand later schrijft ze: “Het pb liet te lang op zich wachten (…) Ik zag dan ook in, dat ik niet langer moest talmen.” Ze maakt zich op om zonder vervalst persoonsbewijs naar Zwitserland te vluchten. (130)
Bijna iedereen op het Nieuwe Suikerhofje probeert aan persoonsbewijzen te komen die vermaakt kunnen worden. Het eigen persoonsbewijs gebruiken en als verloren/gestolen melden is een mogelijkheid, maar dat kan maar één keer zonder al teveel vragen op te roepen. Hetzelfde vragen van familie en vrienden gebeurt ook. Verder stelen de mensen op het Nieuwe Suikerhofje PB’s van mensen in uitgaansgelegenheden, zwembaden e.d. Henk Pelser haalt er nogal wat uit de jassen van de co-assistenten in de garderobe van het Wilhelmina Gasthuis. (131)
Jaap van Cleef krijgt van Pelser het persoonsbewijs van Gerard Herman Bonnet en wordt op papier bijna drie jaar ouder omdat Bonnet in 1919 geboren is. Bonnets geboorteplaats is Zwolle en zijn ouders komen uit Friesland. In 1936 is hij met zijn familie vanuit Middelburg naar Amsterdam gekomen omdat zijn vader een aanstelling krijgt als hoofd van een school. Zijn vader overlijdt in 1939. Gerard Bonnet is de oudste van drie zonen en studeert net als Henk Pelser geneeskunde met een studiebeurs. (132)
Aangezien Gerard Herman Bonnet student geneeskunde is, ligt het voor de hand om te denken dat Pelser Bonnets persoonsbewijs van hem krijgt of steelt, maar Bonnet is in 1941 gestopt met studeren omdat hij tuberculose heeft en hij verblijft tot het einde van de oorlog in een sanatorium in Soest. (133) Geeft Bonnet zijn persoonsbewijs aan een bevriende student of arts, die het naar Amsterdam brengt en aan Pelser geeft? (134)
In ieder geval vraagt Bonnet op 2 september 1942 een nieuw persoonsbewijs met serienummer 13944 aan in Amsterdam. (135) Dit zal bedoeld zijn als vervanging voor zijn oude persoonsbewijs dat Jaap van Cleef nu gebruikt en dat nummer 001320 heeft. Vaak doen mensen die hun persoonsbewijs aan het verzet geven aangifte bij de politie van het verliezen van hun papieren, dat heeft Bonnet in ieder geval niet in Amsterdam gedaan, mogelijk wel in Soest. (136)
Van Oss, de jonge vervalser, werkt voor een verzetsgroepje dat bestaat uit journalisten die joden helpen onderduiken en vluchten naar het buitenland. Onder andere de hierboven genoemde Alice Wolff-Gerzon, die zo lang op haar valse persoonsbewijs moet wachten, bereikt met hun hulp Zwitserland. Pelser sluit zich bij dit verzetsgroepje aan, maar pas eind augustus 1942. Jaap van Cleef krijgt zijn nieuwe persoonsbewijs dus waarschijnlijk pas eind augustus. Als het juiste persoonsbewijs eenmaal gevonden is kost het van Oss een dag om het te vervalsen. Hij “schilt” de oude foto eraf en plakt de nieuwe erop. Daarna moet hij de stempel op de foto bijtekenen. Vanaf 1943 moet hij ook het serienummer veranderen omdat de Duitsers dan lijsten met nummers van gestolen persoonsbewijzen hebben. (137) Dat hoeft voor Jaap van Cleefs nieuwe persoonsbewijs dus nog niet.

Met zijn nieuwe persoonsbewijs gaat Jaap van het Nieuwe Suikerhofje naar een nieuw onderduikadres dat Henk Pelser voor hem vindt. Dit is bij dominee Gerrit Wijnand Oberman (1889-1967) in Utrecht. (138) Deze met een Joodse vrouw getrouwde Nederlands Hervormde dominee, die in de jaren dertig al voor het antisemitisme van de nazi’s waarschuwde, biedt onderduikplekken in zijn huis aan de Maliebaan 82 en ook boven de kapel in wijkcentrum Ons Huis, waar hij dagelijks preekt. Ook zoekt hij naar persoonsbewijzen die vervalst kunnen worden: “Mensen die de morgen- en avondgebeden meemaakten, raakten nogal eens hun persoonsbewijs kwijt”. (139) Oberman geldt als rooie en Roomse dominee. Dat rooie past bij de politieke kleur van de bewoners van het Nieuwe Suikerhofje. Oberman wordt Rooms genoemd omdat hij goede contacten heeft met katholieken, wat in die tijd niet vanzelfsprekend is. Dominee Oberman gaat graag wandelen met Kardinaal de Jong, die net als hij op de Maliebaan woont. (140)
Oberman wordt in de oorlog drie keer gearresteerd voor het helpen van Joden (141) en zit mogelijk net de eerste keer in de gevangenis op het moment dat Jaap in Utrecht onderduikt. Oberman wordt op 18 augustus 1942 met meerdere andere mensen vastgezet vanwege communistische actie en jodenhulp. Ze zijn verraden door de NSB’er W. Kemp, een ambtenaar bij het arbeidsbureau in Utrecht, die in hun groep geïnfiltreerd is. Na lange verhoren komen de gearresteerde niet-Joden, waaronder Oberman, weer vrij op 4 oktober 1942. (142) De Joodse huisarts Martin Andries de Jong (1890-1942) wordt echter naar Westerbork gestuurd. (143) Oberman wordt later nog een keer twee maanden gevangen gezet omdat er twee Joodse onderduikers gevonden worden boven de kapel in het wijkcentrum.
Het is waarschijnlijk de dochter van Oberman, een studente van dezelfde leeftijd als de mensen op het Nieuwe Suikerhofje, die Jaaps onderduikplek regelt. Ika Oberman (1919-1987), die theologie studeert, is die zomer actief voor het Utrechts Kindercomité, een verzetsgroep die onderduikplekken voor Joodse kinderen zoekt. (144) Op het Nieuwe Suikerhofje wonen meerdere mensen die samenwerken met het Utrechts Kindercomité. Dit zijn Vica Taselaar en ook de vier zussen Hudig, waarvan er twee op het hofje wonen en twee in Utrecht studeren.
Omdat de familie Oberman al in het vizier van de Duitsers is kan Jaap niet lang bij hun blijven. (145). De Roomse contacten van Oberman verschaffen Jaap misschien de onderduik bij een katholieke familie in Aalst in Brabant. Maar Jaap blijft daar niet en gaat in Brabant van adres naar adres. Uiteindelijk woont hij van mei 1943 tot aan de bevrijding van Zuid-Nederland in 1944 bij dominee Plug in Nuenen, “in een kamertje zonder ramen”. (146)
Volgens Alfred van Cleef waren zijn grootouders waarschijnlijk ook van plan om onder te duiken maar is dat niet meer gelukt. (147) Op 9 augustus 1942 houden de Duitsers razzia’s in o.a. de Rubensstraat, waar de van Cleefs wonen. De ouders van Jaap, Samuel en Elisabeth van Cleef-Bosmans, zijn bij deze razzia meegenomen. Beide zijn via Westerbork naar Auschwitz gebracht en daar in augustus 1942 vermoord.
Jaap heeft de oorlog overleefd. Hij gebruikt op al zijn onderduikadressen de naam Gerard Bonnet; de onderduikfamilies kennen meestal zijn echte naam niet. Alfred zegt: “Er zitten veel hiaten in de onderduikgeschiedenis van mijn vader. Mijn moeder zegt daarover: ‘Al die Joodse onderduikers vertelden na de oorlog niets. Je vader ook niet. Ze moesten door met hun leven.’” (148) En hij schrijft: “Na de oorlog meldde mijn vader zich bij alle mensen die zijn leven hadden gered om hen te bedanken, maar Pelser wilde van geen dankbetuiging weten. Op 16 april 1996 waren mijn moeder en ik aanwezig bij de uitreiking van de Yad Vashem-onderscheiding aan Pelser, mijn vader was toen al overleden. Een jaar of twee geleden heeft mijn moeder (die nog altijd zelf ook onderzoek doet) de dochter van Carel Jan van Os benaderd met de vraag of haar vader zich nog het valse persoonsbewijs van mijn vader herinnerde, maar deze liet weten dat hij er zoveel had geproduceerd dat hij zich dat echt niet meer kon herinneren. Voor zover ik weet kenden mijn vader en Van Os elkaar niet, al woonden ze in dezelfde straat.” (149)
Maurits Frenkel
Net als Jaap van Cleef leven ook Maurits en Simon Frenkel die zomer van 1942 met de voortdurende angst zomaar opgepakt te kunnen worden bij een razzia. Maurits Frenkel, de jongere vriend en studiecollega van Pelser, komt hierboven al een paar keer voor. Hij volgt de colleges op het laboratorium van Professor Woerdeman en leert zijn verloofde Herta Tietz daar kennen, die net voor de bezetting met haar familie naar Palestina vlucht. Ook wordt hij samen met Henk Pelser gemobiliseerd bij de geneeskundige troepen. Maurits Frenkel zit naast Henk Pelser in de bus als ze wegrijden uit een gebombardeerd Rotterdam. Het lukt Maurits nog zijn semi-arts examen af te leggen bij dezelfde professor Brouwer, die Pelser zo verafschuwt vanwege zijn weinig standvastige houding tegenover de Duitsers. Daarna begint Maurits Frenkel aan zijn co-assistentschappen, eerst in het Binnengasthuis, daarna in het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis (NIZ). (150)
Maurits’ één jaar jongere broer Simon Frenkel studeert ook medicijnen. In tegenstelling tot zijn broer heeft hij niet over zijn oorlogservaringen geschreven. Wat we in dit verhaal verder over hem horen komt van zijn oudere broer Maurits Frenkel, die in Pelsers boek zijn verhaal vertelt en in 1996 ook een interview geeft in het kader van de Spielberg Shoah interviews, in Nederland “2000 getuigen” genoemd.
Mau en Siet, zoals hun roepnamen luiden, wonen in de oorlog nog bij hun ouders op de Hemonylaan 12. Hun moeder heet Elisabeth Loopuit (1889-1973), hun vader Ezechiël (Zeeg) Frenkel (1889-1944). Zeeg Frenkel is leraar scheikunde en warenkennis op de 2e Openbare Handelsschool in Amsterdam. Hij heeft aan de KMA in Breda een militaire opleiding gevolgd en wordt in 1910 beëdigt als tweede luitenant der artillerie. In 1912 wordt hij leraar, o.a. in Utrecht, Goes (waar beide zonen geboren worden) en Velsen. Daarna verhuist de familie Frenkel naar Amsterdam. (151)
In 1940 moet ook Zeeg Frenkel de ariërverklaring invullen. Hij merkt hierbij op: “Ik teken mijn doodvonnis”. (152) Hij wordt vervolgens ontslagen en daarna in september 1941 benoemd tot directeur van de Joodsche HBS-A op de Mauritskade. Dit is een door de bezetter opgerichte middelbare school, bedoeld om de Joodse leraren en leerlingen te segregeren. De school bestaat maar kort en gaat in het najaar van 1942 op in het Joods Lyceum, dat op zijn beurt in september 1943 zijn deuren sluit. Maar weinig leerlingen en leraren overleven de oorlog.
Maurits Frenkel en zijn broer Simon duiken die zomer af en toe onder op het Nieuwe Suikerhofje. Maurits Frenkel: “Wij waren al vaker op het Suikerhofje bij Henk Pelser ondergedoken geweest als er razzia’s waren”. (153) De familie Frenkel krijgt van een bevriende Nederlandse politieagent een waarschuwing als er een razzia aanstaande is. Deze agent is een buurtgenoot, heet van Velzen en is brigadier van de Amsterdamse hondenpolitie. (154)
Een van de bewoners van het hofje, Hugo Brandt Corstius, zit dan al gevangen op verdenking van spionage. Bij Hugo’s pleegfamilie, de Boele van Hensbroeks in de Titiaanstraat, slapen de broers Frenkel ook wel eens als ze thuis niet veilig zijn. (155) Vanaf juni 1942 is dit elders overnachten gevaarlijk en verboden. Joden moeten tussen acht uur ‘s avonds en zes uur ‘s ochtends in hun eigen woning zijn en mogen helemaal niet meer in de huizen van niet-Joden komen. Het Nieuwe Suikerhofje is als onderduikplek nog extra gevaarlijk omdat er die zomer in het huis Prinsengracht 383 dat voor het hofje aan de gracht staat, en waarvan de achterramen uitkijken op het hofje, een NSB’er woont. (156)
Hoewel Pelser zegt dat er nooit enige verdenking van verraad geweest is, hebben de hofjebewoners zich waarschijnlijk wel zorgen gemaakt. De voordeuren van het Nieuwe Suikerhofje en Prinsengracht 383 zitten naast elkaar en het is bepaald geen fijn idee om plotseling naast een NSB’er te staan als men met een Joodse vriend of een pakket illegale kranten de deur in- of uitgaat.
De NSB’er is een in Utrecht geboren vijfentwintigjarige man, die van 2 juli 1942 tot 1 december 1942 aan de Prinsengracht 383 woont. (157) Dit huis is een soort pension, dus er wonen veel mensen, vaak maar voor een paar weken of maanden. De NSB’er werkt als filmoperateur in een bioscoop. Een passend beroep want de NSB had een eigen filmdienst en een eigen filmjournaal “Spiegel der Beweging”. Bioscopen zijn verplicht om dit pro-Duitse journaal te draaien. Hoewel bioscoopbezoek populair is, moet het publiek niets hebben van dit aan de film voorafgaande journaal. Het is echter verboden er doorheen te roepen of later te komen. Door deze vorm van nazi-propaganda zijn bioscopen ook een doelwit voor aanslagen door het verzet. (158)
In de zomer van 1942 wordt de situatie voor de broers Frenkel onhoudbaar. Maurits Frenkel: “In juli ’42 ging de salami-tactiek van de nazi’s verder, Joden moesten hun radio’s inleveren, hun fietsen werden geconfisqueerd, hun telefoon afgesloten enzovoort.” (159) Frenkel noemt zichzelf een struisvogel: “Wij waren struisvogels: ons kan zoiets niet gebeuren, dachten wij. Toch hadden we, voor alle zekerheid, altijd een buisje kaliumcyanide-kristallen op zak. Op het laboratorium van het ziekenhuis lag dit spul voor het grijpen. Wij gunden de Duitsers het genoegen niet om ons te arresteren, althans niet levend. Dit idée gaf rust.” (160)
Voorbereidingen voor de vlucht
In de zomer van 1942 is Henk Pelser druk bezig met de distributie van Het Parool, met het vinden van onderduikplekken en het bezorgen (stelen) van persoonsbewijzen die hij dan vervalst. Jaap van Cleef zit redelijk veilig op het Nieuwe Suikerhofje ondergedoken, maar er vinden de hele zomer razzia’s plaats in Amsterdam. Maurits Frenkel is tijdens zijn co-assistentschap in het NIZ ook getuige van een razzia op de Nieuwe Keizersgracht, “die mensenroverij van de Duitsers”, zoals hij het noemt. (161). Hij ziet “een hele colonne van die donkergroene militaire vrachtauto’s en die komen allemaal zo tussen de bomen op de Nieuwe Keizersgracht te staan en er springen soldaten uit en die gingen al die trapgevels, al die huizen gingen ze binnen en joegen de mensen de straat op”. (162)
Dan worden beide broers Frenkel gewaarschuwd dat hun namen op de volgende deportatie-lijst staan. Pelser kan zorgen voor valse papieren en onderduikplekken maar de Frenkels willen uit Nederland vluchten en daar heeft Pelser geen ervaring mee. Het is Lien van Beverwijk (Magdalena Petronella Ina, 1914-1996) een vriendin en collega van Maurits’ verloofde Herta Tietz die een vluchtplan voor de twee jonge mannen organiseert. Zij kent iemand die bij haar in de Stadionbuurt woont die lid is van een een betrouwbare verzetsgroep die al meerdere Joodse mensen naar Zwitserland heeft gekregen. Lien is een aantal jaren ouder dan Maurits en hij kijkt een beetje naar haar op. Hij krijgt naar eigen zeggen van haar bijvoorbeeld ook goede studieadviezen. (163)
Voor Maurits Frenkel, die bezig is met zijn co-assistentschap in het NIZ, is het geen gemakkelijke beslissing om weg te gaan: “Voor een struisvogel is het wel even schrikken. Je ouders in de steek laten, je studie waar je met hart en ziel mee bezig bent, je vrienden, je collega’s, je patiënten, je Amsterdam.” (164) Het voelt alsof hij zijn plicht als -toekomstig- arts verzaakt: “Het ethisch dilemma was het verlaten van de zaak, dat was het voor mij. Ik had geen Eed met twee vingertjes opgestoken (…) maar ik voelde mij wel verplicht aan alle verplichtingen die het arts zijn (hoewel ik pas semi-arts was) aan mij oplegde”. (165)
Maurits kent wel andere Joodse studenten die het al gelukt is om naar Zwitserland te komen. Hij noemt Markus Joost (Mak) Rosenberg-Polak (1915), wiens vader arts is, die op 3 maart 1942 Zwitserland bereikt. (166) Wat Maurits (nog) niet kan weten is dat de ouders en jongere broer van Mak in de zomer van 1942 ook een poging wagen om te vluchten. Hoe gevaarlijk zo’n vluchtpoging is blijkt als Maks ouders in Frankrijk worden opgepakt en zijn jongere broer in België. Via de Belgische en Franse equivalenten van Westerbork, Mechelen en Drancy, worden ze in september op transport naar Auschwitz gezet en vermoord. (167)
Hannah van den Ende schrijft in haar proefschrift uit 2015, Vergeet niet dat je arts bent. Joodse artsen in Nederland 1940-1945 dat van negentien Joodse artsen bekend is dat ze in de periode zomer/najaar 1942 uit Nederland proberen te vluchten. Deze artsen zijn over het algemeen jong, vaak nog maar net afgestudeerd en nog niet verantwoordelijk voor veel patiënten. De gemiddelde leeftijd is 35. De vader van bovengenoemde Markus Rosenberg-Polak, Joseph Bernard, die cardioloog is, is een uitzondering. Hij is bijna zestig als hij vlucht.
Er zijn geen aanwijzingen dat de ouders Frenkel ook van plan geweest zijn om te vluchten. Zeeg Frenkel heeft immers een hartaanval gehad en ligt ziek op bed. Waarom de zoons Frenkel kiezen voor vluchten naar Zwitserland en niet voor onderduik wordt uit Maurits’ beschrijving niet duidelijk. (168)
Vluchthelpers
Lien van Beverwijk, die de vlucht van Maurits en Simon Frenkel organiseert, is verloofd met een Joodse arts, Albert Sidney (Ab) Groen, die in een sanatorium in Bilthoven ligt met tuberculose. Hij staat op dezelfde deportatie-lijst als de Frenkels en is niet meer veilig in het sanatorium. Lien neemt contact op met een studievriendin, Nellij Eskes-Buis, die zelf met haar man Dirk, ook arts, op de Veluwe ondergedoken zit. Via Nellij regelt Lien eind 1942 een onderduikplek voor Ab Groen in huis De Ruif in Garderen. Dat is het vakantiehuis van een Utrechts orthopedisch chirurg, Joop Kruimel. (169)
Naast dit artsen-verzetsnetwerk heeft Lien ook contact met een Amsterdams verzetsgroepje dat voornamelijk uit journalisten bestaat en waarvan de meeste, net als Lien in de Stadionbuurt wonen. (170) Dit groepje brengt sinds enige tijd Joodse mensen over de grens bij Roosendaal naar België. Met behulp van plaatselijke betaalde helpers, zogenaamde passeurs, worden mensen de grens over gesmokkeld en voorzien van Belgisch geld en valse Belgische papieren.
Begin augustus 1942 krijgen Maurits en zijn broer Simon Frenkel een oproep: ”Of wij ons maar met rugzak, veldfles en tandenborstel wilden melden voor tewerkstellling in Polen”. (171) Lien heeft dan al het contact gelegd met de verzetsman die de Frenkels kan helpen vluchten. Ze ontmoeten een zekere Mat van den Berg, echte naam Mathieu Smedts, in de woning van Lien, die op de Parnassusweg woont samen met een aantal andere jonge vrouwelijke artsen. Mat van den Berg heeft: “lichtbruin, sluik haar, wat aan de lange kant (…) een wat bleek gezicht, zachte stem, mogelijk een iets zuidelijk accent…”. (172) Er komt ook een fotograaf naar de woning die pasfoto’s van de twee broers maakt voor op hun valse persoonsbewijzen. (173)

Hoewel sommige mensen op eigen houtje proberen de grens over te komen, maakt Mathieu Smedts gebruik van een lokale passeur, die daarvoor betaald moet worden. Ook voor de verdere reis naar Zwitserland is geld nodig. De vader van Maurits en Simon heeft echter weinig inkomsten omdat hij ziek op bed ligt: “Gebukt als hij ging onder de barbaarse anti-Joodse maatregelen, werd hij tijdens zijn directoraat ziek. Ik herinner mij, hoe hij ‘s avonds, liggende op zijn ziekbed, onrustig bewoog, als er een auto naderde”, schrijft een collega. (174) Er is niet genoeg geld om de vlucht van de twee zoons te betalen. Daarom bezoekt Lien een rijke oom van Maurits en Simon in Den Haag, die in de familie Frenkel het Gouden Kalf genoemd wordt. Hij geeft haar nadat ze op hem inpraat het geld voor de vlucht van zijn neven. (175)
Maurits Frenkel geeft Lien, als hij naar Zwitserland gaat, zijn dagboek in bewaring. Hij is begonnen met dagboek schrijven na het overlijden van zijn neef Sven in Mauthausen. (176) Het dagboek is niet bewaard gebleven, het gaat de kachel in als Lien eind 1942 gearresteerd wordt. (177) Ze zit tot februari 1943 gevangen en komt onder meer vrij omdat haar hoogleraar zegt dat ze naast haar werk als assistente op de afdeling psychiatrie en neurologie van het Wilhelmina (Wester) Gasthuis onmogelijk tijd voor illegaal werk kan hebben. (178)
Henk Pelser, die regelmatig bij de familie Frenkel langskomt zegt: “Vader Frenkel lag toen (midden augustus 1942 A.B.) na een hartinfarct, ziek te bed. Hij sprak mij van zijn diepe bezorgdheid over de hachelijke onderneming die zijn zoons van plan waren, waarop ik hem beloofde een oogje in het zeil te houden.” (179)
Maurits en Simon spreken met Mathieu Smedts af dat ze hem op 19 augustus in de stationsrestauratie van Roosendaal zullen ontmoeten. Omdat ze van Amsterdam Centraal Station vertrekken slapen ze de nacht ervoor op het Nieuwe Suikerhofje. (180) Op die zomerse 19 augustus begint voor de Frenkels een onzeker avontuur, voor Henk Pelser een volgende fase in zijn verzetswerk.
NOTEN
1. Peter Jan Knegtmans, Een kwetsbaar centrum van de geest. De Universiteit van Amsterdam tussen 1935 en 1950, Amsterdam 1998, p. 33 en 271.
2. Mathieu Smedts, Den Vaderland Getrouwe, Amsterdam 1962, p. 37.
3. Mathieu Smedts, Waarheid en Leugen in het Verzet, Maasbree 1978, p. 84.
4. NIOD, 249-1008 Dossier-Vluchtelingen-Zwitserland. A6-Verslag (bijlage) bij een brief van A. Ekker te Washington aan dr. L. de Jong getiteld: “Een voetreis naar Zwitserland”.
5. Mathieu Smedts, Den Vaderland Getrouwe, Amsterdam 1962, p. 37.
6. USC Shoah Foundation Institute testimony of Henk Pelser van 20-9-1996. Bekeken in het Joods Historisch Museum in Amsterdam op 29 januari 2018.
7. Pelser, Vluchtweg Zwitserland, p. 53.
8. Het Parool 28-1-1954. Geschreven door medeverzetsstrijder Frans Goedhart (Pieter ‘t Hoen) t.g.v. Pelsers promotie.
Pelser is ook padvinder en als voortrekker van een Amsterdamse groep hielp hij in de meidagen van 1940 op allerlei manieren. Zie: https://vrijheid.scouting.nl/scouting-in-de-oorlog/database-bestanden/verzet/2217-verzet-henk-pelser/file
Voor meer over de padvinderij tijdens de oorlog zie het artikel over Herman Maillette de Buy Wenniger op deze website.
9. USC Shoah Foundation Institute testimony of Henk Pelser van 20-9-1996. Bekeken in het Joods Historisch Museum in Amsterdam 29 januari 2018.
10. Pelser, Vluchtweg Zwitserland, p. 49. Na de oorlog zit hij in het curatorium van de Stichting Het Parool waar hij tijdens vergaderingen karikaturen van de overige leden tekent. (Het Parool 17-12-2007: In Memoriam voor Pelser door Paul Arnoldussen.) Zijn tekentalent wordt ook genoemd in: IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
11. Paul Arnoldussen, De geheimen van het studentenklooster, Het Parool, 21 november 1998.
De gevelsteen is nooit aangebracht maar als de naoorlogse bewoners van het hofje de steen vinden denken ze dat het een belangrijk historisch stuk is.
12. United States Holocaust Memorial Museum Collection, Transcript of oral history interview with Henk Pelser by Mark Klempner, 6 december 1996. Vertaling uit het Engels.
13. Idem. “To match your wits with the Germans was a challenge which was attractive”.
14. Mathieu Smedts’ half-Joodse Engelse vrouw heeft al een visum voor de Verenigde Staten en krijgt om gezondheidsredenen in 1941 toestemming van de bezetters om naar haar ouders in Princeton te gaan. Ward Messer is kort voor de oorlog getrouwd met de Joodse Anna Ludmilla (Juta) Grinbaum. Dries Ekker trouwt na de oorlog met de Joodse Flora (Florrie) de Vries, die ook in het verzet zat. Dick van Stokkum trouwt na de oorlog met een niet-Joodse vrouw. Hij heeft in 1043-1945 een relatie met de tekenares Laura Christine Kuiper, die waarschijnlijk ook vervalsingswerk doet.
15. Dit hoofdstuk is grotendeels gebaseerd op de interviews die Henk Pelser en Sarah Oudkerk in 1996 geven in het kader van de Shoah-Spielberg interviews. In Nederland bekend onder de naam 2000 getuigen. Bekeken in de Joods Historisch Museum op 29 januari 2018.
16. United States Holocaust Memorial Museum Collection, Transcript of oral history interview with Henk Pelser by Mark Klempner, 6 december 1996.
17. Ze komt naar Nederland om de kweekschool te doen maar na amateur revue optredens begint ze in 1938 met de toneelschool in Amsterdam. Ze studeert in 1941 af en kan alleen spelen als ze lid wordt van de Kultuurkamer. Lo van Hensbergen, student economie en psychologie, zit na het niet ondertekenen van de loyaliteitsverklaring vanaf 1943 bij haar ondergedoken. Ze trouwen na de oorlog. (Rob van der Zalm, Hoomans, Elise Olga Beatrice, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: http://resources.huygens,knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Hooman
18. Interview van Klaas Peereboom met Henk Pelser: “Blinde woede dreef Henk Pelser in het verzet”, in: Het Parool, 4 mei 1985, p. 29.
19. Het Parool 4-5-1985.
20. Leidsch Dagblad 23-11-1996, p. 41.
21. Het Parool 17-12-2008. In Memoriam Paul Arnoldussen, Pelser 1916-2007, in het verzet en als arts: “Pelser in uniform? Zich soepeltjes aanpassend aan de militaire hierarchie? Althoff wist iets beters.”
22. Mathieu Smedts, Waarheid en Leugen in het verzet, p. 83.
23. https://www.joodsmonument.nl/nl/page/743/jewish-physicians
In H.L. van den Ende, “Vergeet niet dat je arts bent”. Joodse artsen in Nederland 1940-1945, Proefschrift 1915, p. 16, staat dat aan de vooravond van de oorlog ongeveer 8% van de Nederlandse artsen Joods is.
24. Het Parool 4-5-1985.
25. Leidsch Dagblad 23-11-1996, p. 41.
26. SAA Woningkaarten. https://www.joodsmonument.nl/nl/page/226451/horst-kokoski
27. SAA woningkaarten en archiefkaarten. https://www.joodsmonument.nl/nl/page/139452/retje-salomon-beek
28. Jacques Presser, De Ondergang: De Vervolging en Verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945, Den Haag 1965, p. 379.
29. SAA woningkaarten en Shoah interview Sarah Oudkerk.
30. Laurens de Rooy, Snijburcht. Lodewijk Bolk en de bloei van de Nederlandse anatomie, Amsterdam 2011, p. 267 en 269.
31. Idem, p. 279.
32. Idem, p. 275.
33. Idem, p. 238.
34. Ralf Forsbach, Die Medizinische Fakultät der Universität Bonn im “Dritten Reich”, München 2006, p. 12 en 404-405.
35. Eva Glees: “Da war doch uberhaupt kein Unterschied”. Eine jüdische Studentin an der Universitat Bonn. Op: www.ns-schulzeit.bonn.de
Online is een half uur oral history interview met Eva Glees-Löb te beluisteren:https://www.iwm.org.uk/collections/item/object/80016145
https://ga.de/news/wissen-und-bildung/ueberregional/grotesk-und-peinlich_aid-40106555.
Er werd een straat op de universiteitscampus Bonn naar haar genoemd: https://www.spd-bonn.de/meldungen/doktor-eva-glees-strasse-auf-dem-venusberg-spd-erfreut-ueber-kompromiss/
36. Ralf Forsbach, Die Medizinische Fakultät der Universität Bonn im “Dritten Reich”, p. 84.
37. Idem, p. 77 en 83.
38. Laurens de Rooy, Snijburcht. Lodewijk Bolk en de bloei van de Nederlandse anatomie, Amsterdam 2011, p. 281-282.
39. Idem, p. 282. (citaat uit een brief van Woerdeman)
40. SAA woningkaarten en archiefkaarten.
41. Shoah interview Henk Pelser,
Vluchtweg Zwitserland p. 20 e.v.
42. idem
43. Henk Pelser, Vluchtweg Zwitserland, p. 20.
44. Henk Pelser, Vluchtweg Zwitserland, p. 22.
45. J. Ariëns Kappers, Levensbericht M.W. Woerdeman, in: Levensberichten en herdenkingen, 1992, Amsterdam, pp. 89-94.
46. Ralf Forsbach, Die Medizinische Fakultät der Universität Bonn im “Dritten Reich”, p. 77.
Shoah interview Henk Pelser.
47. Shoah interview Henk Pelser. Nanny Pelser trouwt in 1942 met Willem Reedijk (geboren 1917) een kapitein bij de marine die in 1944 sterft en een zeemansgraf krijgt.
48. Shoah interview Henk Pelser.
49. SAA Archiefkaarten. (Dat ze voorzichtig zijn blijkt ook uit hun archiefkaart en gezinskaart in het Amsterdamse stadsarchief. Zowel bij Eva Löb als bij de kinderen is als religie Rooms Katholiek genoteerd.)
50. Snijburcht, p. 281.
51. https://www.deutsche-biographie.de/sfz054_00536_1.html
52. Shoah interview Maurits Frenkel.
53. Overigens windt Margarete Tietz zich er over op dat het Kaufhof-concern bij jubilea de Tietz-jaren meerekent.
https://de.wikipedia.org/wiki/Margarete_Tietz
54. http://www.iisg.nl/ondernemers/pdf/pers-1010-01.pdf In: https://www.joodsamsterdam.nl/de-bijenkorf/
(“Het Amsterdamse filiaal was het pand met de eerste roltrap van Nederland. Directeur Leo Meyer introduceerde dit nadat hij deze nieuwe uitvinding zag tijdens een reis door de Verenigde Staten.”)
55. Shoah interview Maurits Frenkel,
https://de.wikipedia.org/wiki/Margarete_Tietz
56. Laurens de Rooy, Snijburcht. Lodewijk Bolk en de bloei van de Nederlandse anatomie, Amsterdam 2011, p. 281.
57. https://www.jewishgen.org/databases/Holocaust/0231_Swiss_arrivals.html
Hij werkt in Zwitserland als tandtechnicus en heeft moeite om na de oorlog een visum te krijgen om terug naar Nederland te komen (hij is statenloos). Pas in 1950 kan hij naar Amsterdam verhuizen.
Zie de artikelen over Pelsers vluchtlijn en over vluchten naar Zwitserland op deze website.
58. Shoah interview Henk Pelser.
59. Vluchtweg Zwitserland, p. 23.
60. SAA Militieregisters.
61. Vluchtweg, p. 23.
62. Koert Broersma, Buigen onder de storm. Levensschets van Philip Mechanicus 1889-1944, Amsterdam 1993, p. 93
63. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
Zie ook Ekkers In memoriam in Het Parool 22-6-1990.
64. Vluchtweg, p. 23.
65. Het Parool, 4-5-1985, p. 29.
In een Engelstalig interview in 1996 vertelt hij dat hij na de bezetting van Noorwegen een brief schrijft aan zijn moeder in Nederlands-Indië, die toevallig gelezen wordt door professor Woerdeman. Hierop moet hij met Woerdeman praten omdat die zich zorgen maakt dat hij in de brief de gesneuvelden aan beide zijden betreurt. ”He thought that I was a bit out of my mind”. In: United States Holocaust Memorial Museum Collection, Transcript of oral history interview with Henk Pelser by Mark Klempner, 6 december 1996.
Zie ook: Vluchtweg, p. 24 en Peter Jan Knegtmans, een kwetsbaar centrum van de geest. De Universiteit van Amsterdam tussen 1935 en 1950, Amsterdam 1998, p. 82.
66. Vluchtweg, p. 25.
67. Shoah interview Maurits Frenkel.
68. Knegtmans, p. 87 en 89.
69. Shoah interview Maurits Frenkel.
70. Idem.
71. Knegtmans, p. 291.
72. H.M. van Randwijk, In de Schaduw van Gisteren. Kroniek van het verzet 1940-1945, Amsterdam 1995, p.172.
73. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
74. ?
75. Shoah interview Maurits Frenkel.
76. Knegtmans p. 96.
77. Shoah interview Maurits Frenkel.
De colleges van Brouwer zijn populair, hij doet van sommige neurologische afwijkingen de symptomen zelf voor. Knegtmans p. 56.
In een artikel uit 2016 wordt Frenkel overigens omschreven als een uitstekend diagnost: https://internisten.nl/sites/internisten.nl/files/IG%20nummer%203%202016%20website.pdf
78. In Memorian Prof. Dr. B. Brouwer, p. 3869, J. Droogleever Fortuijn, Amsterdam 4 november 1949, N.T.V.G. 93. IV. 46. 12 november 1949.
79. Vluchtweg, p. 31.
Knegtmans p. 315: “H.E. Pelser schrijft in zijn herinneringen aan de oorlogsjaren dat hij als student-assistent weigerde de ariërverklaring in te vullen. In dat geval zou Pelser zijn ontslagen. Hij was dat collegejaar echter geen student-assistent meer en hoefde de verklaring dus helemaal niet in te vullen: personeelskaart H.E. Pelser; Semistatisch Archief UvA”.
80. Shoah interview Maurits Frenkel.
81. Knegtmans, p. 105-106.
82. Knegtmans p. 121. De Vrije Katheder was een illegaal blad dat vanaf november 1940 de hele bezetting door om de twee maanden uitkwam. Het was een initiatief van communistische studenten, o.a. de schrijver Theun de Vries.
Voor Vrije Katheder zie ook het artikel over Bram Kuiper op deze website.
83. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
De razzia is voornamelijk in de Apollobuurt en de Rivierenbuurt. Sven woont in de Jekerstraat in de Rivierenbuurt.
84. Vluchtweg, p. 43.
De politieagent zou Coenraad Hermanus van Velzen kunnen zijn, geboren 1893, die op de Amsteldijk woont.
85. Knegtmans, p. 155.
86. Vluchtweg, p. 43.
87. Knegtmans, p. 149-150.
Madelon de Keizer, Het Parool 1940-1945. Verzetsblad in Oorlogstijd, Amsterdam 1991, p. 244.
88. Vluchtweg, p. 43.
89. Knegtmans, p. 154.
90. Shoah interview Maurits Frenkel.
91. Knegtmans, p. 122.
92. Evert Werkman, De perszuivering, in De Journalist, december 1950, afl. 12.
93. Hans van den Heuvel en Gerard Mulder, Het Vrije Woord. De illegale pers in Nederland 1940-1945, Den Haag 1990, p. 14.
“Wie kijkt naar het aandeel van beroepsjournalisten in de illegale pers moet werkelijk het vergrootglas ter hand nemen.” p. 216.
94. Vluchtweg p. 32.
95. Shoah interview, Het Parool, 4-5-1985.
Jopie Waldorp is tot het einde van de oorlog actief in de Parool-groep. Zij en Frans Goedhart hebben op dat moment een relatie. Madelon Waldorp is bevriend met de acteur Dick Swidde (1906-1988), die in en na de oorlog op het Nieuwe Suikerhofje woont.
96. Madelon de Keizer, Het Parool 1940-1945. Verzetsblad in Oorlogstijd, Amsterdam 1991, p. 15-40.
97. SAA-5443 Inventaris van het Archief van het Wetenschappelijk Comité van Toezicht op het Onderzoek naar Amsterdamse Panden die een Belangrijke Rol in het Verzet 1940-1945 Hebben Gespeeld (Begeleidingscommissie van Tellingen).
“Lex Althoff heeft Goedhart op Henk Pelser geattendeerd. Pelser woonde toen op ‘t Suikerhofje aan de Prinsengracht. Goedhart heeft Pelser op ‘t Suikerhofje bezocht. En uit deze ontmoeting vloeide een hele prettige samenwerking voort.”
Van Tellingens werk leidde nooit tot een publicatie en niet al zijn informatie is correct.
98. Het Parool 13-4-1996 (Interview n.a.v. Yad Vashem onderscheiding).
99. Het Parool 28-1-1954 (Ter gelegenheid van Pelsers promotie).
100. Madelon de Keizer, Frans Goedhart, journalist en politicus (1904-1990): een biografie, Amsterdam 2012.
101. Madelon de Keizer, Het Parool, p. 42.
102. Idem, p. 116.
103. Parool 4-5-1985: “Ik heb hem geholpen met het verspreiden van de Nieuwsbrieven, en later van Het Parool”.
Volgens Madelon de Keizer (p. 170) begon Pelser Goedhart in mei 1941 te helpen, maar als hij nog de Nieuwsbrief van Pieter ‘t Hoen heeft helpen stencilen dan moet dit januari/februari 1941 zijn. Ook het feit dat Pelser Lex Althoff benadert met het plan om naar Engeland te gaan wijst eerder op begin 1941. Toen speelde Pelser met dit idee en hij gaf dit plan waarschijnlijk in maart 1941 op omdat hij toen voor Goedhart werken belangrijker vond.
104. Madelon de Keizer, Het Parool, p. 169.
105. Vluchtweg, p. 34.
106. Madelon de Keizer, Het Parool, p. 171.
107. Madelon de Keizer, p. 170. Jaap Lambeck woont in Loosdrecht en helpt daar bij de onderduik van jonge Joodse Palestina-pioniers, zie daarvoor het artikel over Vica en Margreet Taselaar en Pro Juventute op deze website.
108. Vluchtweg p. 35.
109. MI6 rapport Biallosterski: https://www.weggum.com/RVPS_reports_BIALLOSTERSKI.html
110. idem. Overigens heet Saar Oudkerks oudere zus ook Klara. De moeders van de twee families Oudkerk waren zussen en de vaders broers.
111. idem. Zie ook de stukken over Dick van Stokkum en Bram Kuiper op deze website.
112. idem.
113. Onder andere door Bram Kuiper.
114. Madelon de Keizer p. 243. “Aan de studenten werd vrij veel aandacht besteed. Zowel Pelser als Warendorf waren goed geïnformeerd over de gang van zaken aan de Amsterdamse Universiteit. “De schande der Amsterdamsche Universiteit” van Warendorf over brief van 40 studenten waaronder Pelser. p. 244.
Jeroen Corduwener, “Riemen om de kin!”, Biografie van Mr. Dr. Gerrit Jan van Heuven Goedhart, Amsterdam 2011. p. 186.
115. Madelon de Keizer, Het Parool, p. 266.
116. SAA-5443 Inventaris van het Archief van het Wetenschappelijk Comité van Toezicht op het onderzoek naar Amsterdamse panden die een belangrijke rol in het verzet 1940-1945 hebben gespeeld (Begeleidingscommissie van Tellingen) 31: Ongeordend materiaal, p. 167 en 172 e.v.: Dossier mw. N. Vos, B-10040 ‘Tobi” “Vanaf ’41 illegaal werk gedaan, aanvankelijk alleen voor Het Parool later ook voor de Vrije Groepen Amsterdam. (…) Op haar kamer heeft enige tijd een geheime zender gestaan, bediend door een uit Engeland gedropte agent.”
117. Vluchtweg, p. 136-137.
118. Zijn interesse in kunst blijkt ook uit een groot wandreliëf met de titel “De eenheid van het gezin” van Dirk Hubers dat het echtpaar Pelser-Oudkerk in 1953 in opdracht geeft voor hun woonkamer in de Velazquezstraat 13. Het werk is nu opgenomen in de collectie van het Stedelijk Museum in Amsterdam.
https://data.collectienederland.nl/page/aggregation/nl-wandkunst-wederopbouw/875
119. Paul Gardner, The Unsung Family Hero: The Death and Life of an Anti-Nazi Resistance Fighter, Melbourne Victoria Australia 2020.
SAA-5443 Inventaris van het Archief van het Wetenschappelijk Comité van Toezicht op het onderzoek naar Amsterdamse panden die een belangrijke rol in het verzet 1940-1945 hebben gespeeld (Begeleidingscommissie van Tellingen). 26: Persoonsbewijzencentrale (PBC), p. 248-249.
Het foto-atelier wordt begin 1942 door de Duitsers gevorderd.
120. Op haar adres aan de Rozenstraat woont ook René Brugge (1915-1996), een student medicijnen die na de oorlog met een zus van Dick van Stokkum trouwt en in de oorlog op het hofje onderduikt. Zie ook het artikel over onderduikers op deze website
121. SAA-5443 Inventaris van het Archief van het Wetenschappelijk Comité van Toezicht op het onderzoek naar Amsterdamse panden die een belangrijke rol in het verzet 1940-1945 hebben gespeeld (Begeleidingscommissie van Tellingen). 31: Ongeordend materiaal, p. 167-168.
Voor meer informatie zie de artikelen over oud-Spanjegangers en over Dick van Stokkum op deze website.
122. Email van Alfred van Cleef van 29 september 2020. Alfred van Cleef is de zoon van Jaap van Cleef.
123. De onderstaande onderduikgeschiedenis van Jaap van Cleef is te vinden op de website van Alfred van Cleef: http://www.janneke.net/wordpress/wp-content/uploads/2017/02/De-onderduik-van-de-vader-van-Alfred-van-Cleef_hogekwaliteit.pdf
en in:
Alfred van Cleef, ingeleid door Peter van Overbruggen, Verborgen geschiedenis van Nune Ville ontdekt. In: Drijehornickels, jrg. 25, nr. 3, pp. 3-7, december 2016.
Peter van Overbruggen, Een oorlog is nooit voorbij. Verborgen geschiedenis van Jaap van Cleef in Nuenen verder onthuld. In: Drijehornickels, jrg 29, nr. 2, pp. 2-8, augustus 2020.
124. Email van Alfred van Cleef, 29 september 2020.
125. Idem.
126. Voor Carel Jan van Oss zie: NIOD 249-A0853A Dossier-Vervalsingen (aanvullingen)- 17. “Falsificaties” door Carel Jan van Oss, zonder datum.
Interview online: https://collections.ushmm.org/search/catalog/irn511820
127. Vluchtweg p. 49.
128. De vader van Carel Jan van Oss was bevriend met de ouders van journalist Ward Messer, die samen met Mathieu Smedts een vluchtweg naar België zocht voor Joodse familie en vrienden. (in: IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.) Messer en Smedts vragen Carel Jan van Oss, die voor een voormalig Joods klasgenootje en haar zus al persoonsbewijzen vervalst heeft, om ook voor hun te vervalsen. Mathieu Smedts en Henk Pelser leren elkaar pas eind augustus kennen en gaan dan samenwerken. Van Oss zegt in het bovenstaande interview (zie noot 126) dat hij Pelser tijdens de oorlog niet persoonlijk kende.
129. Bijvoorbeeld in vergelijking met het Belgische identiteitsbewijs: Insa Meinen/Ahlrich Meyer, Vervolgd van land tot land. Joodse vluchtelingen in West-Europa 1938-1944, Antwerpen 2014 (ebook), hoofdstuk 4, paragraaf: Het gebruik van valse Belgische papieren, noot 65.
130. Alice Wollf-Gerzon “Vlucht” in: Studia Rosenthaliana. Tijdschrift voor Joodse wetenschap en geschiedenis in Nederland, Volume IV-Nummer 1-januari 1970, p. 96-114. Hier p. 99.
Van Oss’ eerste vervalsingen van persoonsbewijzen zijn voor een Joodse klasgenoot en haar zus, Hanna Platz (1922-1996) en Emma Ruth Platz (1920-2020). Zij zijn kleindochters van Lion Gerzon, en verwant met Alice Wolff-Gerzon. Volgens Carel Jan van Oss vluchten zij met deze persoonsbewijzen naar Zwitserland. In werkelijkheid doken ze onder bij vrienden in het Gooi, de familie Buize (zie Yad Vashem Righteous database).
In de Reichsstr. 9 in Berlijn liggen voor deze twee zussen en hun vader Alfred Platz (1890-1973) struikelstenen waarop staat dat ze de oorlog niet overleefd hebben. Dit klopt niet. De ouders van de zussen Platz waren gescheiden en hun moeder Anna Gerzon (1895-1929) stierf in 1929 voor de kust van Engeland bij een vliegtuigongeluk. In 1933 vluchten vader en dochters Platz vanuit Berlijn naar Amsterdam. Alle drie overleven ze de oorlog. Emma Ruth werd zelfs 100. Zij emigreerde met haar man, die een van de zonen van haar onderduikgezin en een bekende hockey-speler was, naar de USA. Haar zus Hanna, die bij Carel Jan van Oss in de klas zat, woonde na de oorlog in Amerika en Zwitserland. Hun vader, Alfred, die de oorlogsjaren in Frankrijk overleefde, woonde ook in de Verenigde Staten.
Zie ook: Buffalo Physician 17, 3 september 1983.
131. Vluchtweg, p. 49.
132. Gegevens uit SAA Archiefkaarten familie Bonnet.
De studiebeurs krijgt hij uit Bolsward van het Hettema-Heerama leen. Deze studiebeurs bestaat nog steeds maar studenten hoeven niet meer uit Bolsward te komen of een band met de stad te hebben om ervoor in aanmerking te komen.
Bonnet wordt na de oorlog longarts in de Betuwe.
133. Peter van Overbruggen, Een oorlog is nooit voorbij. Verborgen geschiedenis van Jaap van Cleef in Nuenen verder onthuld. In: Drijehornickels, jrg 29, nr. 2, pp. 2-8, augustus 2020. Hier p. 3-4.
De volwassen kinderen van Bonnet, die in 2013 stierf, gaven deze informatie in 2017.
134. Zie verder hieronder het verhaal van de arts Lien van Beverwijk die Pelser en Smedts kende en wiens Joodse verloofde Albert Sidney (Ab) Groen ook met tuberculose in een sanatorium in Bilthoven lag.
135. SAA Archiefkaart Herman Gerard Bonnet.
136. Deze informatie is nog niet openbaar.
137. NIOD 249-A0853A Dossier-Vervalsingen (aanvullingen)- 17. “Falsificaties” door Carel Jan van Oss, zonder datum.
De nummers 0, 3, 6, 8, 9 op een persoonsbewijs kunnen veranderd worden. Van Oss heeft uitgerekend dat de kans dat deze nummers niet voorkomen in een zes-cijferige reeks 1,6% is. Bij hem is dat niet voorgekomen. In totaal heeft van Oss tijdens de bezetting voor driehonderd Joden en twintig piloten PB’s vervalst. Verder vervalste hij voor mannen die tewerkgesteld dreigden te worden het geboortejaar in hun PB en voor spoorwegmedewerkers na de spoorwegstaking in 1944 hun beroep. In totaal deed hij zo’n 900 vervalsingen.
138. Peter van Overbruggen, Een oorlog is nooit voorbij. Verborgen geschiedenis van Jaap van Cleef in Nuenen verder onthuld. In: Drijehornickels, jrg 29, nr. 2, pp. 2-8, augustus 2020.
Email Alfred van Cleef, 6 oktober 2020.
139. M.G.L. den Boer, In de Waagschaal, G.W. Oberman (1889-1967), een veelzijdig predikant. Op: www.karlbarth.nl.
140. Idem.
141. https://aandemaliebaan.nl/panden/pand-82/
142. Zie in het artikel over Pelsers vluchtweg naar Zwitserland ook het verhaal van de Joodse Eva Broessler, die bevriend is met Ika Oberman en in augustus 1942 ook door de SD gearresteerd wordt omdat haar naam in Ika’s adresboekje staat.
143. www.martinandriesdejong.webnode.nl
144. Bert Jan Flim, Omdat hun hart sprak. Geschiedenis van de georganiseerde hulp aan Joodse kinderen in Nederland 1942-1945, Kampen 1996, p. 48.
145. Email Alfred van Cleef, 6 oktober 2020.
Op een later tijdstip duikt heel de familie Oberman zelf ook onder. (Flim p. 260) In 1944 duiken op hun beurt twee leden van het Utrechts Kindercomité, An de Waard en Titia Timmenga, onder in de leegstaande woning van Oberman.
146. Email Alfred van Cleef, 29 september 2020.
147. A. van Cleef, “De verdwenen pakhuizen van Samuel van Cleef”, NRC Handelsblad, 11 oktober 1997.
148. Alfred van Cleef, ingeleid door Peter van Overbruggen, Verborgen geschiedenis van Nune Ville ontdekt. In: Drijehornickels, jrg. 25, nr. 3, pp. 3-7, december 2016.
149. Email Alfred van Cleef, 29 september 2020.
150. USC Shoah Foundation Institute testimony of Maurits Frenkel van 19-6-1996. Bekeken in het Joods Historisch Museum in Amsterdam op 29 januari 2018.
Vluchtweg, p. 46.
151. https://www.joodsmonument.nl/nl/page/397180/ezechiel-frenkel
152. In Memoriam E. Frenkel door C. Mars in: https://www.joodsmonument.nl/nl/page/397180/ezechiel-frenkel
153. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
154. Idem.
Er is een foto van hem met echtgenote en speurhond (een bouvier). In: IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
Waarschijnlijk is dit Coenraad Hermanus van Velzen, geboren in 1893, wonend aan de Amsteldijk.
155. Brief van Philippa Johanna Boele van Hensbroek-Sluiter. Stadsarchief Amsterdam (SAA). Archief van de Familie Boele van Hensbroek. 1227-178.
156. Shoah interview Henk Pelser.
157. SAA woningskaarten.
https://sites.google.com/site/ledenregisternsb/home
158. De broer van hofjebewoner Bram Kuiper, Sape Kuiper, pleegt bijvoorbeeld een aanslag op het Rembrandt theater.
159. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
160. Vluchtweg, p. 46.
161. Documentaire “Hier kan me niets gebeuren”: https://zinis.nl/hier-kan-me-niets-gebeuren.
162. Idem. Een dronken Duitse officier loopt met getrokken pistool de ingang van het ziekenhuis in en zwaait wat met zijn wapen maar vertrekt weer. Op 13 augustus 1943 wordt iedereen in het ziekenhuis door de Duitsers opgepakt. Maurits Frenkel zit dan al veilig in Zwitserland.
163. Shoah interview Maurits Frenkel.
Vluchtweg, p. 47-48.
164. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
165. Hannah van den Ende, “Vergeet niet dat je arts bent”. Joodse artsen in Nederland 1940-1945, proefschrift 2015. p. 11.
166. Hij noemt hem in zijn Shoah interview.
167. Joseph Bernhard (1883), een cardioloog, en Lisette (1889), die actief was in de vrouwenbeweging, worden op 16.9.1942 via Drancy naar Auschwitz gestuurd. Joseph Charles (Jop) (1921) op 1.9.1942 via Mechelen. Ze hebben de oorlog niet overleefd.
168. Uit de beschrijving in Pelsers boek, Vluchtweg Zwitserland p. 47 e.v. lijkt het alsof Lien van Beverwijk alles beslist en organiseert: “Maurits, jullie moeten weg, wij hebben verontrustende berichten”.
Zie ook het artikel Vluchten naar Zwitserland op deze website over vluchtmotivatie en aantallen vluchtelingen.
169. Wolter Noordman, Schuilplaats de Veluwe: De vluchtlijnen voor gealieerde piloten 1942-1945, Utrecht 2019, p. 19.
Ab Groen zit daarna ook nog op de boerderij van Elbert Bos in Staverden en in een boshut op een landgoed van de Rotterdamse reder Daniël George van Beuningen. Vaak tegelijkertijd met geallieerde piloten. Lien van Beverwijk haalt hem 1944 met een tandem af en ze zijn de zware hongerwinter in Amsterdam. Verzetsman en arts J.P. (Joop) Kruimel speelt ook een rol in het onderduikverhaal van de Joodse scholier Klemens Brühl die na de oorlog op het Nieuwe Suikerhofje woont. Zie daarvoor het artikel “Studentenhofje” op deze website.
170. Mathieu Smedts, Eduard Messer, Andries Ekker, Wilhelmina (Wim) Hora Adema zijn allen journalist. De vervalsers in dit groepje zijn de wetenschappelijk medewerker Wim Ouweleen en de scholier Jan Carel van Oss.
Een aantal van hen (mogelijk Messer en/of Smedts) zijn bevriend met een uit Duitsland gevluchte wetenschapper, Ernst Horwitz, die in Amsterdam een antiquariaat begint. Ook Lien van Beverwijk kent hem en zijn vrouw want ze doet op 16 juni 1941 voor hem aangifte op het politiebureau omdat zijn fiets gestolen is voor het postkantoor op de Courbetstraat. In werkelijkheid is hij bij een razzia op 11 juni in dit postkantoor opgepakt door de Duitsers en sterft hij in Mauthausen. Mogelijk doet Lien deze aangifte in een poging om op het politiebureau iets over zijn lot te weten te komen. Ernst Horwitz vrouw, Anna (Anja) Horwitz-Kahn, en zoontje duiken onder op de boerderij van de ouders van Matthieu Smedts. Anja Horwitz ontvlucht in november 1942 samen Matthieu Smedts Nederland maar wordt in Brussel gearresteerd. Zie hiervoor het artikel over Pelsers vluchtlijn op deze website.
171. Vluchtweg, p. 47-48.
172. Vluchtweg, p. 48.
173. Idem.
174. https://www.joodsmonument.nl/nl/page/397180/ezechiel-frenkel
175. Vluchtweg, p. 48.
176. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
177. Idem.
178. Vluchtweg, p. 212.
179. Vluchtweg, p. 49.
180. Idem.