vervolg op Henk Pelser- Vroeg verzet/Studentenverzet
Henk Pelser belooft de vader van zijn Joodse vrienden Maurits en Simon Frenkel een oogje in het zeil te houden als ze in de zomer van 1942 hun vlucht naar Zwitserland beginnen. Hij volgt ze tot over de Belgische grens en begint een eigen vluchtweg op te zetten, die uiteindelijk helemaal naar Zwitserland leidt.
Over de grens
Op dinsdag 18 augustus 1942 komen Maurits en Simon Frenkel naar het Nieuwe Suikerhofje om daar te overnachten. Pelser heeft valse persoonsbewijzen voor ze, die hij gestolen heeft uit de jassen van de co-assistenten in het ziekenhuis. Foto’s daarvoor zijn al eerder gemaakt in de woning van Lien van Beverwijk. Pelser plakt deze foto’s op de nieuwe persoonsbewijzen van Maurits en Simon Frenkel en tekent het stempel bij. (1) De broers Frenkel hebben de persoonsbewijzen niet lang nodig. Ze moeten ermee met de trein naar Roosendaal. Daar zullen ze op een vastgestelde tijd de verzetsman Mathieu Smedts, die ze kennen onder zijn schuilnaam Mat van den Berg, ontmoeten die ze over de grens naar België zal helpen.
De volgende ochtend vertrekken Henk, Maurits en Simon vanaf het hofje naar het Centraal Station. De Frenkels hebben de gele ster van hun kleren afgehaald en knippen op aanraden van Pelser ook alle merkjes uit hun kleding die erop kunnen wijzen dat ze uit Nederland komen. (2) Zo nemen de Frenkels de trein naar Roosendaal. Wat ze niet weten is dat Pelser, die hun vader immers beloofd heeft op ze te letten, ook instapt.
Wat Pelser en de Frenkels alledrie niet weten is dat tegelijkertijd met de broers Frenkel ook de negenveertigjarige weduwe Alice Wolff-Gerzon de grens over zal gaan. Zij kent Mathieu Smedts al langer en krijgt van hem ook de aanwijzing om met de trein naar Roosendaal te gaan: “Daar zou buiten het station een meisje op me staan te wachten met een blond vlechtje en een rode strik, en achter dat kind zou ik aan moeten lopen naar de woning van een spoorwegarbeider. Daar zou ik een Belgisch persoonsbewijs en Belgisch geld krijgen, en er zou een fiets voor me klaar staan, waarmee ik langs zandweggetjes naar Esschen zou kunnen rijden. (…) Het kind met het vlasse vlechtje en het rode lintje stond aan de trein. Het was echter niet nodig haar te volgen, omdat Smedts tot Roozendaal meegereisd was en zelf naar de arbeiderswoning de weg wist”. (3)
In Roosendaal aangekomen volgt Pelser zijn vrienden en Mathieu Smedts, die hij niet kent, op een gehuurde fiets. Hij ziet dat ze in een buitenwijk van Roosendaal een huis binnengaan. Hij wacht een half uur in de buurt van het huis maar realiseert zich dan dat zijn vrienden er waarschijnlijk aan de achterkant uitgegaan zijn, zonder dat hij dat gezien heeft. (4)
Henk besluit op goed geluk naar het zuiden te fietsen en via landweggetjes komt hij in het Belgische grensplaatsje Essen. Hij zit daar al op een terras van het mooie zomerweer te genieten als Maurits en Simon, vergezeld van Alice Wolff-Gerzon, daar ook lopend aankomen. “Zij waren natuurlijk stomverbaasd mij daar te zien”. (5) De drie vluchtelingen zijn in begeleiding van een twaalfjarig jongetje op fietsen over de grens gekomen. De jongen heeft hun Nederlandse persoonsbewijzen geruild voor Belgische. In België komt hun volgende passeur, die ze naar Brussel zou brengen, echter niet opdagen. Daarom komen ze lopend in Essen aan. Pelser vindt het gezelschap van de naar zijn zeggen nogal luidruchtige Joodse dame, Alice Wolff-Gerzon, die ook naar Zwitserland wil, te gevaarlijk en gaat te voet met Maurits en Simon verder. (6)
Alice Wolff-Gerzon (1892-1977)
Alice Wolff-Gerzon, door Maurits Frenkel een “schat van een vrouw” genoemd (7), ontdekt dat er die dag vanaf Essen geen treinen meer naar Brussel gaan en boekt een hotelkamer in Essen om de volgende dag verder te gaan. (8) Weken later komen de Frenkels haar op hun vlucht nog een keer tegen. Dat ze in Essen zo uitbundig is zal uit opluchting geweest zijn, dat ze veilig de Belgische grens over is. Ze heeft twee zoons van ongeveer dezelfde leeftijd als Maurits en Simon Frenkel, die al sinds het voorjaar veilig in Zwitserland zitten. Haar zonen hebben haar via een code-brief de naam en het adres van een contactpersoon van een verzetsgroep in Namen gegeven, die mensen over de grens naar Frankrijk brengt.
Alice Wolffs zoons Ed en Wim (Eduard Lodewijk, geboren in 1917 en Willem Julius, 1921) vluchtten al in december 1941, zonder vals persoonsbewijs en met weinig geld. Het lukt ze om over de Belgisch-Nederlandse grens te komen. Ze worden geholpen door de ondergrondse organisatie in Namen, maar in Givet aan de Belgisch-Franse landsgrens wordt Wim, de jongste zoon gepakt en verhoord door een Duitse officier die hem wonder boven wonder terugstuurt naar zijn moeder. Wim is drie dagen later weer in Amsterdam. Ed Wolff gaat op een geleende fiets terug naar Namen om zijn broer te zoeken en haalt vanuit daar in een tweede poging wel Zwitserland, net als Wim, die het twee maanden later vanuit Nederland weer probeert. (9)
Alice Wolff-Gerzon is de dochter van Eduard Gerzon. (10) Haar vader zette de keten van Gerzon warenhuizen op, die tot aan de gedwongen ontslagen van de Joodse directie in 1941 onder andere door haar broer Julius Eduard geleid wordt. Na de oorlog schrijft ze een geschiedwerk over de confectie-industrie: Au bonheur des dames. Uit het Nederlandse kledingbedrijf van de laatste honderd jaar.
Ze besluit te vluchten na de grote razzia in Amsterdam van 14 juli: “Vrij kort nadat het bericht van die razzia tot Zwitserland was doorgedrongen, hadden de jongens mij uit Genève een brief gezonden.” Er is afgesproken dat ze elk zevende woord in die brief moet onderstrepen. Dan staat er dit: “Als je niet uit logeren wilt gaan bij de Polaks of de Schlesingers, zorg dan zo snel mogelijk Namen te bereiken. Madame Petit, eigenares van een fotowinkel in de Rue Cuvelier 18 geeft aan jou, maar dan ook aan jou alleen alle gegevens over de weg, die wij in december 1941 gegaan zijn. Ga snel en alleen. Jij kunt het volbrengen en wij wachten op je”. (11)
Tussen die brief en haar vlucht zit ongeveer een maand. In die tijd wacht ze op een vals persoonsbewijs, dat er uiteindelijk niet komt. Toch besluit ze te vluchten. Ze woont op de Stadionkade bij haar moeder, (12) tegenover Ward en Juta Messer en communiceert met Mathieu Smedts, die bij de Messers op een zolderkamertje ondergedoken zit, door de geraniums in haar vensterbank op een bepaalde manier neer te zetten. (13) Smedts zal haar over de grens helpen, daarna heeft ze haar eigen contacten, niet alleen in Namen maar ook in Brussel, waar ze bij een bevriend gezin verblijft waar ook haar zonen al onderdak hadden tijdens hun vlucht.
Naar Brussel
Henk en de broers Frenkel denken dat het veiliger is om niet in Essen te blijven maar naar een kleine halte van de stoptrein te lopen. Onderweg geeft Henk zijn vrienden een paar tips voor hun verdere vlucht: In het openbaar vervoer niet samen zitten en met niemand spreken en altijd een vluchtweg op het oog hebben. Volgens Maurits Frenkel is dat advies “ongelofelijk van pas gekomen”. (14) Eerder heeft Henk hen ook al de namen en het adres van vrienden van hem in Brussel gegeven.
Dat zijn Daniël (Daan) van der Putten (1906), in 1939 getrouwd met Cornelia (Cox) Gerdes (1918-2011). Cox van der Putten is een vriendin van Saar Oudkerk, Pelsers vriendin. Daan en Cox van der Putten verhuizen na hun huwelijk naar Brussel voor Daans werk bij Philips. Ze wonen eerst in de Louis Hijmanstraat 9c, een hoog art deco appartementengebouw uit 1928 in een vrij smalle straat in Elsene/Ixelles. (15) Daarna wonen ze in de Rue Jules le Jeune (16), nog steeds in Ixelles. Ook het doorgangshuis dat de vluchtgroep van Pelser later gebruikt om vluchtelingen onder te brengen is in Ixelles, net als een onderduikadres op de Avenue Louise dat Pelser zelf gebruikt. De van der Puttens helpen niet alleen de Frenkels met een eerste onderdak maar geven Henk Pelser later goede raad over de opbouw van zijn Zwitserse weg, bijvoorbeeld bij het zoeken naar het doorgangshuis en het aanvragen van reispapieren voor Frankrijk.
Bij halte De Wildert stappen de Frenkels op de stoptrein naar Brussel en Henk fietst via hetzelfde smokkelweggetje weer terug naar Nederland. In Amsterdam gaat hij langs bij de ouders van Maurits en Simon om te berichten dat hun zoons veilig de grens over gekomen zijn.
Voor de ouders Frenkel begint hiermee het wachten op nieuws van hun zonen. Dat Mau en Siet veilig over de Nederlandse-Belgische grens gekomen zijn is goed nieuws. Deze grens wordt goed bewaakt door mobiele eenheden van het Grenzwachtregiment Clüver van de Wehrmacht. Midden augustus 1942 hebben die aan de Belgische kant van de grens al meer dan driehonderd Joodse vluchtelingen aangehouden, die meestal in het bezit zijn van valse papieren. De Duitsers houden na de arrestatie van deze mensen hun geld en waardevolle spullen met als juridisch argument dat België een transitland is en ze illegaal deviezen willen uitvoeren. De Joodse vluchtelingen zelf worden overgedragen aan de SiPo/SD in Nederland en naar Westerbork gestuurd, waar ze meestal in de strafbarak terechtkomen en daardoor snel doorgestuurd worden naar de vernietigingskampen. (17)
Na de Nederlands-Belgische grens vormt de oude landsgrens tussen België en Frankrijk een grote hindernis. Vooral in de sneltrein Brussel-Parijs worden veel Joden opgepakt. Volgens Insa Meinen en Ahlrich Meyer in een boek over Joodse oorlogsvluchtelingen in West-Europa komt van de zestig personen die in juli en augustus 1942 in die trein opgepakt worden de helft uit Nederland. (18) Maurits en Simon Frenkel gaan echter niet via Parijs, maar door de Ardennen, via Nancy naar Besançon.
Tien dagen nadat Maurits en Simon uit Amsterdam vertrokken zijn (dus rond 29 augustus 1942) valt er in huize Frenkel een briefkaart op de mat, waaruit blijkt dat de twee jonge mannen weliswaar niet opgepakt zijn, maar dat het ze niet gelukt is om naar Zwitserland te komen. Ze zijn na een mislukte poging tot kort voor de Zwitserse grens weer terug in Brussel. Maurits Frenkel: “Ik stuurde direct een briefkaart met een cryptische tekst naar mijn ouders in Amsterdam, een kaart die Henk ertoe bracht contact met Mat op te nemen”. (19) Henk belooft de ouders Frenkel dat hij het verder uit zal zoeken en dat hij via Lien van Beverwijk zal proberen contact met Mat van den Berg, die in werkelijkheid Mathieu Smedts heet, op te nemen. Hij en Mathieu Smedts ontmoeten elkaar op Smedts onderduikadres bij Ward Messer.
Mathieu Smedts (Peter Mathijs, 1913), is een uit Limburg afkomstige journalist, die zowel in Limburg als in Amsterdam verzetsactiviteiten heeft. Smedts zit al sinds het voorjaar ondergedoken op een zolderkamertje bij een bevriend echtpaar, Eduard (Ward) en Juta (Anna Ludmilla) Messer op de Stadionkade, hoek Rubensstraat. Nadat Pelser informeert naar het lot van de Frenkels neemt Ward Messer contact op met de passeur in Roosendaal om te vragen wat er gebeurd is. Die passeur organiseert alleen de grensovergang en de valse papieren en weet verder niets. (20)
Nadat Smedts aan Pelser uitgelegd heeft hoe zijn vluchtweg werkt, vertelt Pelser “het verhaal hoe gemakkelijk het mij gelukt was die grens over te komen”. (21) Pelser en Smedts besluiten om de Frenkels te gaan zoeken en gelijktijdig te proberen zelf een vluchtweg op te zetten zonder de prijzige Roosendaalse passeurs. In de loop van september 1942 gaan Smedts en Pelser met dit doel samen op reis. (22)
Onstaan van de vluchtroute
Voordat we Pelser en Smedts volgen op hun weg door België en Frankrijk, de Frenkels achterna, eerst wat achtergrond over het ontstaan van de vluchtweg in Roosendaal. De Frenkels en Alice Wolff-Gerzon zijn niet de eersten die deze nemen. Mathieu Smedts, alias Mat van den Berg, heeft hier samen met een aantal Amsterdamse vrienden, voornamelijk journalisten, al meerdere mensen met hulp van passeurs overheen laten brengen. (23)
Mathieu Smedts werd in 1913 in Noord-Limburg geboren als oudste kind in een gezin van uiteindelijk tien kinderen. Zijn ouders hebben een boerderij bij het dorpje America. Mathieu toont geen enkele interesse in het overnemen van de boerderij van zijn ouders en wordt door een plaatselijke priester, H.J. (Henry) Vullinghs (1883-1945) in Grubbenvorst intellectueel gestimuleerd en financieel ondersteund om te studeren; eerst een mislukt begin op een seminarie, daarna een studie Engels in Nijmegen gevolgd door een studie Journalistiek in Engeland. In Engeland leert Mathieu Smedts zijn Engels-Amerikaanse vrouw Prudence Holcombe (Prue) Löw (1912) kennen. Zij komt uit een intellectueel milieu, haar Joodse vader is een internationaal bekende professor in paleografie en onderwijst aan Oxford en Princeton, haar moeder is schrijver en vertaler en vertaalde de werken van Thomas Mann in het Engels. (24) Smedts komt graag bij hen over de vloer en vindt de discussies over religie, politiek en literatuur stimulerend. Hij en Prue trouwen in november 1939 in Amsterdam. In 1941 krijgt zijn vrouw, in het bezit van een Amerikaans paspoort en net zwanger van hun eerste kind, toestemming om Nederland te verlaten en naar haar ouders in Princeton te gaan. Smedts blijft achter in bezet Nederland. (25)
Smedts heeft zowel in Amsterdam als in Noord-Limburg verzetscontacten. Pastoor Vullinghs, de priester die Smedts’ studie financierde, en diens kapelaan P.J.H. Slots begonnen hun ondergrondse werk direct na de bezetting met het over de grens helpen van uit Duitsland ontsnapte Franse krijgsgevangen. Later doen ze hetzelfde voor Joodse vluchtelingen. Ook ontstaat er rond Vullinghs een heel onderduiknetwerk in Noord-Limburg en is er later onder andere samenwerking met de Westerweelgroep en het Utrechts Kindercomité. (26) Lien van Beverwijk, de arts die de Frenkels in contact brengt met Mathieu Smedts, brengt ook regelmatig Joodse kinderen naar Limburg, onder andere naar de boerderij van Smedts’ ouders waar veel Joodse onderduikers zitten. (27)
Smedts is in Amsterdam (en korte tijd in Berlijn) in dienst van een Zwitsers persagentschap, Schweizer Press Telegraph. Smedts zegt hierover: “We maakten een voortreffelijke nieuwsdienst. Duitse propaganda werd uit de berichten, die we van de Europa Press kregen geschrapt. Onze halve staf zat dag en nacht naar de radio te luisteren, vooral de Engelse en Amerikaanse.” (28) Zijn chef is Oscar Mohr (1907-1952). Die was aan het begin van de oorlog chef buitenland van het Algemeen Handelsblad, maar had daar direct ontslag genomen: “Hij was een der weinigen, die vanaf de eerste dag, ondanks alle verzekeringen, tot in hart en nieren overtuigd was van de boze bedoelingen van de bezetter. Op de avond van 14 mei 1940 besloot hij de nazi’s tegen te werken, waar hij kon.” (29) Mohr staat in contact met verschillende illegale groepen, o.a. de Inlichtingendienst. Ook geeft hij informatie en ongecensureerd nieuws door aan de redactie van Het Parool. Verder financiert hij Het Parool en stelt bureauruimte voor illegale vergaderingen ter beschikking. (30)
Onder andere via Mohr komt Smedts terecht in een verzetsgroep van voornamelijk oud-journalisten van het Algemeen Handelsblad die bezig zijn voor Joodse familie en vrienden een vluchtroute naar Zwitserland op te zetten. (31) Smedts moet begin 1942 onderduiken omdat er aanwijzingen zijn dat hij last gaat krijgen van een artikel dat hij in Het Parool plaatste. (32) Dit onderduiken doet hij op een zolderkamer bij zijn vriend en voormalig journalist Eduard (Ward) Messer (1917-2001) op de Stadionkade 14. En af en toe bij andere vrienden in Amsterdam en Limburg. (33)
Onder zijn valse identiteit Mat van den Berg (hij gebruikt ook wel de voornaam Rinus) (34) gaat Smedts samen met Ward Messer een vluchtroute naar België zoeken. De Jodenvervolging neemt in hevigheid toe en Juta Messers Joodse familie en vrienden zoeken een uitweg. Smedts zegt hierover: “In de tweede helft van het jaar zou de gruwelijkheid ten top stijgen. Ook in Nederland werd begonnen met de ‘definitieve oplossing van het jodenvraagstuk’, een schijnheilige uitdrukking voor de grootste schoftenstreek van de nazi’s. Nog altijd huiveren velen, die deze maanden hebben meegemaakt, vooral in Amsterdam. Ik woonde bij een vriend, die een joodse vrouw had. Zij was niet in onmiddellijk levensgevaar, maar haar familie en talrijke vrienden wisten dat iedere dag hun laatste kon zijn in Amsterdam”. (35)
Het is vooral Ward Messer die probeert een vluchtweg over de Nederlands-Belgische grens te vinden. Hij is een voormalig leerling-journalist van het Algemeen Handelsblad, die ontslag neemt als de hoofdredacteur von Balluseck in de zomer van 1941 ontslagen wordt en vervangen door een NSB’er. (36) Messer gaat na zijn ontslag weer studeren en krijgt een jaar later een baan bij de inspectie van de prijsbeheersing. (37)
Ook Andries (Dries) Ekker (1917-1990), die we in het artikel over Pelsers vroege verzet zagen als de luchtvaartjournalist van het Algemeen Handelsblad die net zijn fiets parkeerde toen het bombardement op Schiphol voor de Amsterdammers het begin van de oorlog inluidde, werkt mee in dit beginnende verzetsgroepje. Hij meldt zich na het ontslag van von Balluseck ziek met tuberculose en keert niet meer terug op de redactie van het Algemeen Handelsblad. (38)
In dit groepje journalisten is grote behoefte aan persoonsbewijzen zonder J die voor Joodse mensen vervalst kunnen worden. Van Dries Ekker weten we dat hij persoonsbewijzen steelt uit de jasjes van biljarters in cafés en ook van zwemmers in het Mirandabad. Hij steelt ze “op maat”. Hij kijkt eerst of de leeftijd en het milieu kloppen en slaat dan toe zodra ze hun spullen achterlaten in het badhokje. (39)
De ouders van Ward Messer zijn bevriend met een echtpaar Van Oss-van Delft. (40) Hun zoon Carel Jan van Oss (1923-2018) is direct na zijn eindexamen van het Amsterdamsch Lyceum in mei 1941 begonnen met het vervalsen van persoonsbewijzen. Een klasgenootje van hem, Hanna Platz (1922-1996) en haar oudere zus Emma Ruth (1920-2020) krijgen van twee niet-Joodse klasgenootjes een persoonsbewijs zonder J dat door Carel Jan voorzien wordt van hun eigen foto. (41) Hij is goed in het vervalsen en wordt de vaste vervalser voor Messer, Ekker en Smedts. (42) Later ook voor Pelser zoals we zagen in het onderduikverhaal van Jaap van Cleef in het artikel over Pelsers vroege verzet.
Daarnaast is er in deze groep nog een andere vervalser, Hendrik Willem (Wim) Ouweleen (1914-1994), die een dubbele baan heeft als leraar wis- en natuurkunde en als assistent aan het psychologische laboratorium van de universiteit. (43) Ook hij woont met zijn vrouw in de Stadionbuurt, dicht bij Ward en Juta Messer. Ook zijn oudere zus, Cornelia (Cok) Ouweleen (1911) en haar vriendin Maria Louise (Mies) Hoefsmit (1908), die in 1942 ontslagen waren als leraressen op de Joodse E.J. van Det huishoudschool aan het Hortusplantsoen, werken samen met Smedts om verschillende van hun Joodse ex-leerlingen onder te laten duiken. Ze nemen onderduikers op in hun eigen woning in de Botticellistraat 24 maar brengen ook onderduikers onder op de boerderij van Smedts’ ouders en met de hulp van pastoor Vullinghs ook elders in Limburg. (44)
Smedts heeft naast dit verzorgingsnetwerk ook contacten met verzetsgroepen die zich met spionage bezighouden. Koos Vorrink, die geleidelijk minder te maken heeft met de redactie van Het Parool en meer met het Politiek Convent, een overleg-orgaan van verschillende vooroorlogse politieke leiders, zoekt daarom naar mogelijkheden van contact met de Nederlandse regering in Engeland. Hij vraagt de journalisten Oscar Mohr en Joost Jessurun (1907-1990) om samen met de zakenman Jaap Beelaerts van Blokland (1907-1972) een spionagenetwerk op te zetten. (45) Smedts en Jaap Beelaerts van Blokland laten ook een zender bouwen. Smedts neemt daarvoor een code mee als hij in november 1942 naar Engeland vertrekt. (46)
Jonkheer Jacob Petrus (Jaap) Beelaerts van Blokland is de enige in het spionagegroepje die geen journalist is. Hij is directeur van een metaalhandel en kent deze journalisten via zijn Joodse zwager Joost Jessurun, die gemengd getrouwd is maar als journalist ontslagen wordt omdat hij Joods is. Beelaerts van Blokland en Smedts zijn al voor de oorlog bevriend. Beelaerts van Blokland en Ward Messer zijn bijvoorbeeld getuigen bij Smedts huwelijk in 1939. (47) Veel mensen rollen in het verzorgingswerk omdat ze Joodse familie hebben. Net als Jaap Beelaerts van Blokland, die sinds 1937 met de Joodse advocate Benvenida Jessurun (1903-1954) getrouwd is, hebben ook Ward Messer, Lien van Beverwijk en Henk Pelser Joodse partners. Smedts’ vrouw is half-Joods. Dries Ekker trouwt na de oorlog met Flora (Florrie) de Vries (1917-1985), die als Joodse verzetsstrijdster de oorlog overleeft. (48)
Af en toe wordt in de literatuur vermeld dat Andries Ekker ook op het Nieuwe Suikerhofje woont. Dat is niet het geval. Hij is de oudste van zes kinderen die allemaal bij hun moeder op de Quinten Massijsstraat zijn ingeschreven. Hun vader is in 1925 gestorven. De eerste reis naar België onderneemt Pelser met Smedts, daarna gaan Pelser en Ekker samen door met de vluchtroute. Zowel Ekker als zijn jongere broer Henri Albert (1919) trouwen na de oorlog met Joodse vrouwen. Henri Albert trouwt met Helga Sophie Wallheimer, zus van Ingeborg Kahlenberg. Andries Ekker helpt tijdens de bezetting de familie Kahlenberg bij hun onderduik en bij het bewaren van hun huisraad en waardevolle spullen. (49)
Beelaerts van Blokland is -ongewoon voor iemand van adel- lid van de SDAP. Hij werkt voor de oorlog in Duitsland en helpt daar al Joden naar Engeland en Amerika te vluchten. Behalve directeur van een staalfabriek is hij ook secretaris van de Nederlands-Zwitserse Kamer van Koophandel. Ook bij hem lopen verzorgingswerk en spionage door elkaar. Hij heeft volgens zijn vrouw eens een vrachtwagen met verstopplekken georganiseerd waarmee Joden naar Zwitserland gesmokkeld worden. (50) Zijn oom Frans Beelaerts van Blokland is voorzitter van de Raad van State in Londen en een belangrijke adviseur van Koningin Wilhelmina.
Confectiefabriek Frischman N.V.
Ward Messer is degene die voor zijn Joodse schoonfamilie het actiefst op zoek gaat naar vluchtroutes naar België en verder. Ward is net voor de oorlog getrouwd met een Joodse vrouw, Juta (Anna Ludmilla) Messer-Grinbaum, roepnaam Anjuta, Anjut of Juta, geboren in 1917. Ze kennen elkaar van de Middelbare School, het Amsterdams Lyceum. (51)
De moeder van Juta, Ruchla Frischman, werd in 1884 geboren in de Poolse stad Łódź en woont sinds 1911 in Nederland. Zij is directeur van een groot confectie-atelier in de Karel du Jardinstraat 33-35 in Amsterdam. Het atelier begint in 1912 als Eerste Berlijnse Blousenfabriek en is een van de eerste confectiefabrieken in Nederland. Ongeveer tweehonderdvijftig naaisters maken er mode voor onder andere C & A. Het atelier bestaat tot aan de Februaristaking, daarna komt er een “Verwalter” en worden de Joodse eigenaren onteigend. (52)
Juta’s vader Abram Grinbaum is in 1932 gestorven en haar moeder Ruchla Frischman woont met haar tweede man Nathan (Nico) Nutkewitz, die mede-eigenaar van het atelier is, in Israel. Ruchla komt in 1939 over voor het huwelijk van haar dochter Juta met Ward Messer en omdat ze nog wat langer blijft zit ze vast in Nederland als het land bezet wordt. Ruchla Nutkewitz-Frischman is volgens Smedts vastbesloten naar het buitenland te vluchten maar erg kieskeurig wat betreft haar reisgezelschap en ze stelt haar vlucht meerdere keren uit. Er wordt ook overwogen om haar onder te laten duiken. Ook voor andere Joodse medewerkers van de confectiefabriek Frischman N.V. zoekt het groepje journalisten rond Ward Messer naarstig naar onderduik- of ontsnappingsmogelijkheden. Smedts kan onderduikplekken vinden op de boerderij van zijn ouders en ook elders in Noord-Limburg via pastoor Vullinghs. Smedts zegt hierover: “In Amsterdam had iedereen joodse vrienden. De moeder van Juta Messer was een jodin en een ietwat overmoedige, iemand die dacht dat haar niets kon overkomen. Dat heeft me nogal wat last bezorgd. …Messer was overtuigd dat zijn schoonmoeder, dat over-energieke mens, het geen week op een eenzame boerderij vol zou houden.” (53) Zo ontstaat het idee om haar te helpen vluchten naar Zwitserland.
Terwijl Ruchla nog op het juiste moment wacht om te vluchten, lukt het meerdere medewerkers van Frischman N.V. en familieleden van Ruchla om naar het buitenland te ontsnappen. Vaak zijn dit mensen die net als Ruchla in Polen geboren zijn, en nog de Poolse nationaliteit hebben, maar al lang in Nederland wonen.
Een stiefzus van Juta Messer, haar man en twee jonge kinderen vertrekken op 13 juli 1942. Smedts schrijft: “Een nicht van Juta haalde Brussel met gemak”. (54) Mogelijk bedoelt hij Juta’s stiefzus. Nathan Nutkewitz heeft uit een eerder huwelijk een dochter Margaretha (Greet 1908) die in 1928 trouwt met Wolf (Willem 1897) Schpektor. Willem Schpektor neemt na de oorlog de leiding over van de confectiefabriek Frischman, die tot 1962 bestaat. Greet heeft van haar moeders kant familie in Antwerpen, wat een vlucht naar België vergemakkelijkt. De familie Schpektor, met twee jonge kinderen, gaat van Brussel verder naar Frankrijk, bereikt Lyon, gaat in oktober door naar Spanje en neemt in Vigo een schip naar Jamaica. Ze eindigen hun odyssee begin 1944 op Cuba. In maart 1946 zijn ze terug in Amsterdam. (55)

Een bedrijfsleider van de confectiefabriek Frischman N.V., Emil (Milek) Reben, geboren in Polen in 1897, wordt op donderdag 16 juli 1942 samen met tien andere mannen opgepakt door de Nederlandse politie van het bureau Joodse Zaken. De volgende ochtend worden de vijf Joden onder hen opgehaald door een rechercheur en naar de Sicherheitsdienst aan de Euterpestraat gestuurd. (56) Emil Reben is naar Westerbork gestuurd waar hij met het transport van 24 juli 1942 naar Auschwitz gedeporteerd wordt. Hij sterft in Birkenau op 17 augustus 1942.
Smedts schrijft: “Eens ging een vriend ‘s morgens uit en kwam niet terug. Niemand wist wat er was gebeurd, maar een paar dagen later kwam er een briefje aan zijn vrouw, dat hij uit de trein had gegooid: “Red jezelf en de kinderen.” (57) Dit gaat over Emil Reben. Zijn vrouw en kinderen besluiten inderdaad te vluchten.
Anna (Anka) Reben Alter (1901), die styliste is bij Frischman N.V. en haar twee kinderen, de achttienjarige Wilhelm Richard (Richard) en de vijftienjarige Raël Arnita (Rita) willen naar Zwitserland. Als eerste wordt er naar een mogelijkheid gezocht om Richard over de grens te krijgen. Hij loopt als jonge man het meeste risico om bij een razzia opgepakt te worden. Hieronder zullen we ook bij de verdere vluchtelingen zien dat families zich soms opsplitsen voor ze vluchten. Op die manier kunnen ze niet allemaal tegelijk gearresteerd worden.
Ward en Juta Messer zijn aan het begin van de zomer op vakantie in Limburg geweest en hebben daar al geïnformeerd naar mogelijke vluchtroutes: “Door bemiddeling van Smedts en de familie Mertens logeerden Ward en Juta in de voorzomer in Grathem (Limburg) bij de postbode Gra Beurskens, die hielp een passeur vinden.“ (58) Richard Reben vlucht samen met de vijfentwintigjarige Ferdinand Koenraad (Koen) Vos (1917-1961) met de hulp van deze passeur. De twee jonge mannen gaan bij Maastricht op de fiets de grens over. (59) Mogelijk werkt Koen ook bij Frischman N.V. want zijn beroep is textielagent. (60) De families Reben en Vos wonen in Amsterdam bij elkaar in de buurt (Stadionweg en Stadionkade).
Na de gelukte vlucht over de Belgische grens wacht Richard waarschijnlijk in België of Frankrijk op zijn moeder en zus. Koen Vos komt namelijk op 13 augustus 1942 in Zwitserland aan, Richard samen met zijn zus en moeder pas een paar weken later. (61)
Ook Koens ouders en jongere zus proberen tevergeefs Zwitserland te bereiken. Het is niet bekend of dit via dezelfde vluchtlijn van Smedts en Messer is. Koens ouders, Hendrik Vos en Elsje Vos-van Collem, en zijn jongere zus Jetty Tilly (1920) zijn waarschijnlijk in Frankrijk opgepakt want ze worden op 11 november 1942 via het Franse doorgangskamp Drancy naar Auschwitz gebracht en daar vermoord. (62)
De eerste vluchtelingen via Roosendaal
Na deze eerste vluchtpogingen van vrienden en familie van Ward en Juta Messer worden nu Anka en Rita Reben “de eerste gebruikers van onze eerste weg naar Zwitserland.” (63) Ward Messer heeft nieuwe passeurs in Roosendaal gevonden die ook voor Belgische identiteitsbewijzen zorgen. (64) Dit is dezelfde vluchtweg met dezelfde passeurs die Maurits en Simon Frenkel enige tijd later ook zullen gebruiken. Anna Reben-Alter en Rita Alter komen veilig in Zwitserland aan. Volgens L. de Jong werken deze passeurs tegen “vrij hoge betaling”. (65) De eerste vluchtelingen betalen hen achthonderd gulden; vierhonderd gulden voor de overgang en vierhonderd gulden voor een Belgische identiteitskaart. (66) Omgerekend naar huidige prijzen is dat bijna zesduizend euro. Waarschijnlijk gaan Anka en Rita Reben op 7 augustus 1942 weg en reizen ze via Lyon en Genève. Hun aankomstdatum is of 26 september of 31 oktober 1942. Ze komen samen met zoon en broer Richard aan, die al eerder gevlucht is en die ze waarschijnlijk ergens in België of Frankrijk ontmoeten. (67)
Nu de eerste vlucht via Roosendaal succesvol verlopen is vertrouwen de Amsterdamse journalisten meer vluchtelingen aan deze passeurs toe. (68) De passeurs zijn twee mannen en een vrouw. De oudste is Theo Schoenmakers (1887-1957), een gepensioneerde veldwachter. Hij is geboren in Tilburg maar heeft in de jaren dertig in Antwerpen gewoond. In 1942 woont hij in Essen, een stadje in België met zo’n achtduizend inwoners net over de grens bij Roosendaal. Passeurs zijn vaak douane-ambtenaren of ex-smokkelaars. Mogelijk heeft Schoenmakers als vroegere politieagent contacten in deze milieu’s.
De andere twee passeurs zijn jonge leden van een familie Roosenboom, die uit Gennep afkomstig zijn maar rond 1930 naar Roosendaal verhuizen. Jacobus (Koos) Roosenboom (1914-1993) is slagersknecht in Roosendaal, zijn jongere zus Christina (Christa, 1920-2002) een dienstbode, die net als Schoenmakers in het Belgische Essen woont. (69)
Smedts en Messer vinden de passeurs te duur, maar deze mensen lopen ook een groot risico. Theo Schoenmakers en broer en zus Roosenboom worden in de loop van 1943 opgepakt en zitten gevangen. Ze worden in hetzelfde proces als Pelser en Ekker veroordeeld. Christa Roosenboom zit daarna vanaf 10 juli 1943 gevangen in concentratiekamp Vught en mogelijk ook nog in Duitsland. (70)
Jacobus (Koos) Roosenboom, de Roosendaalse slagersknecht woont in de Groenstraat 9 in Roosendaal. Dat is helemaal in het noorden van de stad, dus niet aan de kant van de Belgische grens. Hij gebruikt niet zijn eigen huis als startpunt van de vluchtroute, maar de woning van een spoorwegarbeider, waarschijnlijk in het zuiden van Roosendaal, dichter bij de grens. (71) Die spoorwegarbeider schijnt niet opgepakt te zijn.
Als de Frenkels vluchten zijn het deze mensen die de praktische zaken als vervoer (fietsen), route, valse papieren, Belgisch geld en een Belgische passeur voor de verdere reis naar Brussel organiseren. Blijkbaar zetten ze ook andere familieleden in, want uit het verslag van Alice Wolff-Gerzon en de Frenkels horen we over een meisje met een vlechtje en een twaalfjarige jongen. (72)
Theo Schoenmakers en Christa Roosenboom, die beide in België wonen, zorgen voor de Belgische papieren, Belgisch geld en de Belgische passeur, die met de vluchtelingen verder reist naar Brussel. Belgische identiteitskaarten zijn gemakkelijker te vervalsen dan Nederlandse: “In België (vergemakkelijkte) de veelheid aan formulieren die voor identiteitskaarten gebruikt werden het vervaardigen van valse paspoorten, wat een goede zaak zou blijken voor wie werd vervolgd.” (73) Volgens Maurits Frenkel zien die identiteitskaarten van hem en zijn broer er te nieuw uit en durven ze er niet mee naar een hotel te gaan, waardoor ze in Brussel in een hotel terecht komen waar men per uur betaald. Daar wordt niet naar papieren gevraagd. Ook het contact met de volgende passeur aan de Belgische kant, die de vluchtelingen naar Brussel brengt, hoort bij de service. De Frenkels hebben pech dat hun passeur niet komt opdagen vanwege het bombardement op Dieppe.
De vluchtelingen die hierboven beschreven zijn hebben over het algemeen een band met Frischman N.V. Ze zijn (aangetrouwde) familie van Ruchla Frischman of werken in het bedrijf. De meesten van hen wonen in de Stadionbuurt, net als Ward en Juta Messer. Dat is ook het geval bij Alice Wolff-Gerzon, zij komt uit Bussum maar wordt door de Duitsers gedwongen naar Amsterdam te verhuizen waar ze bij haar moeder, Sophia Gerzon-Marx aan de Stadionkade 13 gaat wonen. Juta en Ward Messer wonen op Stationkade 14. Het is goed mogelijk dat Alice Wolff-Gerzon en Ruchla Frischman elkaar kennen uit de textielbranche, beide hebben immers banden met de confectie-industrie.
De studenten geneeskunde Maurits en Simon Frenkel hebben voor zover ik weet geen verbinding met Frischman N.V. en de textiel- of mode-industrie. Lien van Beverwijk, die Smedts aan de Frenkels voorstelt ook niet. Zij is arts en de dochter van een notaris. Wel woont Lien in de Stadionbuurt en waarschijnlijk kent ze Mathieu Smedts of een van de andere journalisten persoonlijk. In ieder geval hebben Smedts en Lien van Beverwijk gemeenschappelijke vrienden, Anja en Ernst Horwitz, een Joods stel dat in 1936 uit Berlijn naar Amsterdam gevlucht is en met hun zoontje in de Achillesstraat woont. (74)
Alice Wolff-Gerzon schrijft ook dat ze van Smedts hoort “dat er op de Joodse Raad gezegd werd: “als je weg wilt, dan moet je maar naar Mevrouw Wolff op de Stadionkade”. (75) Dus ook op die manier had Lien van Beverwijk via via ook aan de gegevens voor de vluchtroute kunnen komen.
Samenwerking
Nadat Mathieu Smedts de broers Frenkel en Alice Wolff-Gerzon op weg geholpen heeft, krijgt hij twee weken later van Lien van Beverwijk het verzoek om met Henk Pelser te praten. Die wil weten hoe het kan dat zijn vrienden Maurits en Simon Frenkel nog niet in Zwitserland zijn en hun ouders uit Brussel een kaart schrijven. Na hun ontmoeting spreken de twee mannen af samen een route naar België en Frankrijk op te zetten met gebruikmaking van Pelsers smokkelweggetje en de route- en passeursgegevens die Maurits en Simon Frenkel via de briefkaart aan hun ouders en mondeling aan de van der Puttens in Brussel hebben doorgegeven. Tegelijkertijd hopen Pelser en Smedts te weten te komen hoe het met de broers Frenkel is, zodat ze de ouders Frenkel in Amsterdam kunnen geruststellen. Voordat ze samen vertrekken test Smedts eerst Pelsers smokkelpaadje.
Mathieu Smedts schrijft: “We begonnen een lijn uit Amsterdam op Zwitserland alsof we een gewoon reisbureau waren”. (76) En hij vervolgt: “Onze passeur werd hoe langer hoe veeleisender. Ik besloot een volgende klant dus zelf over de grens te brengen. Wat Henk (Pelser A.B.) kon, kon ik ook, besloot ik in mijn jeugdige overmoed. De man was uitstekend materiaal, als ik deze uitdrukking mag gebruiken. Hij was niet bang, hij had maar één doel voor ogen, zo spoedig mogelijk in Zwitserland komen zonder te veel risico’s te lopen” (77) Smedts brengt deze man over de Nederlands-Belgische grens. Van daaruit gaat de vluchteling zelf verder en bereikt volgens Smedts binnen twee dagen Zwitserland. (78) Smedts en Pelser leren elkaar eind augustus kennen. Als Smedts begin september Pelsers “smokkelweggetje” gebruikt, dan moet “de man” dus in de eerste helft van september in Zwitserland aangekomen zijn.
Het zou kunnen dat deze man Werner Blumenthal is. Hij is de eenendertigjarige zoon van illustratrice Henriette Luise (roepnaam Louise) Blumenthal-Rothschild (1886) uit Berlijn die op het laboratorium van professor Woerdeman aan een anatomische atlas werkt nadat ze in 1933 met haar twee kinderen naar Nederland vlucht. Mogelijk is dan ook hier Lien van Beverwijk de verbindingspersoon. Qua datum zou het goed kunnen. Werner Blumenthal komt op 11 september 1942 in Zwitserland aan. (79) Hij is na de Frenkels vertrokken maar eerder aangekomen, wat consistent is met Smedts’ relaas van een snelle reis.
Een terugkerend thema bij zowel Smedts als Pelser zijn de steeds hogere prijzen die de passeurs verlangen. Smedts klaagt al in mei 1942 dat de eerste weg van Roosendaal naar Essen die Messer gevonden had zo duur is. “De jongeman die optrad als passeur, die de mensen naar België zou brengen, vroeg eerst 400, daarna 500 gulden per persoon. Bovendien moest er 400 gulden voor een persoonsbewijs, een Belgisch, worden betaald. En dan bracht hij ze nog maar net over de grens. De mensen moesten zelf maar zorgen dat ze het station van Esschen bereikten”. (80) Deze jongeman is waarschijnlijk Koos Roosenboom, de achtentwintigjarige slagersknecht uit Roosendaal.
De veeleisende passeurs die hun prijs opschroeven motiveren Pelser en Ekker, die nu allebei al zelf een keer succesvol over de grens zijn gegaan, om samen een vluchtweg op te gaan zetten. Ze besluiten met z’n tweeën de Frenkels achterna te reizen en een route op te bouwen die ze in de toekomst kunnen gebruiken om Joodse vluchtelingen via België en Frankrijk naar Zwitserland te loodsen. Pelser en Smedts willen meereizen met de mensen die ze naar Zwitserland gaan brengen en noemen zichzelf geen passeurs. Dat woord heeft inmiddels een negatieve connotatie gekregen. Ze gebruiken daarom de term “wegbrengers”.
Aankomst in Zwitserland (81)
De Frenkels, voorzien van de goede adviezen van Henk Pelser, stappen in De Wildert in de stoptrein naar Brussel. Pas na de oorlog komen ze erachter dat hun Belgische passeur niet gekomen is omdat hij uit Dieppe moet komen, dat precies die dag door de geallieerden gebombardeerd wordt, als invasie-oefening. Zonder kleerscheuren arriveren de broers in Brussel waar ze een nacht logeren bij Pelsers vrienden, Daniël en Cornelia (Daan en Cox) van der Putten. Een jong echtpaar dat vanwege Daans werk bij Philips in 1939 naar Brussel verhuisd is. In het flatgebouw van de de van der Puttens woont echter een Rexist, een Belgische fascist, waardoor het adres voor onderduikers niet veilig is.
Maurits en Simon Frenkel hebben valse Belgische papieren die er te nieuw uitzien en met een woonplaats waar ze nog nooit van gehoord hebben, laat staan er ooit geweest te zijn, waardoor ze geen ondervraging kunnen riskeren. Daarom kunnen ze niet in een hotel slapen, waar naar een identiteitsbewijs gevraagd wordt en komen ze terecht in hotel Mirabeau waar de kamers per uur verhuurd worden en ze zich niet hoeven te legitimeren. Ze zoeken een manier om naar Frankrijk te komen maar alles wat ze proberen mislukt. Alice Wolff-Gerzon heeft wel goede Belgische papieren van het verzet in Namen gekregen. Zij is de Nederlandse Alice Wauters-Gerards die in Antwerpen woont. (82)
Het komt regelmatig voor dat Nederlandse Joden, die eigenlijk naar het neutrale Zwitserland of naar Engeland willen, in België blijven hangen. De jodenvervolging is in België iets minder fanatiek dan in Nederland. Veel Antwerpse Joden zijn wel naar Brussel verhuisd omdat in Antwerpen de overheidsinstellingen en de bevolking de jodenvervolging meer steunen dan in Brussel. (83) De Frenkels zijn echter vastbesloten naar Zwitserland te reizen en het lukt uiteindelijk om in contact te komen met een ver familielid van hun moeder: Maurice Loopuit (Maurits 1902, Amsterdam), een “alleraardigste, energieke man”, (84) getrouwd met een niet-Joodse vrouw. Hij bezorgt een passeur: René Poupart, een “grote brede oersterke man met een blauw streepjespak van de allerbeste snit”. (85) Maurits Frenkel zegt wel: “Ik wist niet wat ik aan hem had”. (86) Pelser die hem later ook tegenkomt, vermeldt ook dat hij goed in het pak zit en noemt hem een “gladjanus”. (87) Als de Frenkels met hem onderweg zijn leren ze hem beter kennen, hij is begin veertig en heeft om onduidelijke redenen lang in Chicago gewoond. “Wij konden goed met hem opschieten en al snel ontstond een soort vriendschap”, zegt Maurits Frenkel. (88)
Maurits en Simon Frenkel reizen met Poupart tot Belfort dat in de “zône interdit” vlak bij de grens tussen bezet en vrij Frankrijk op ongeveer vijentwintig kilometer van de grens met Zwitserland ligt. Ook hier in Frankrijk worden veel Joodse vluchtelingen gearresteerd. Vaak in de buurt van de westelijke grens met Zwitserland of tegen de zwaar bewaakte demarcatielijn aan, die tot november 1942 het bezette van het vrije Frankrijk scheidde. Zowel de Frenkels als Alice Wolff-Gerzon doen in dit gebied een nare ervaring op.
De passeur die de Frenkels in Belfort verder zal brengen blijkt opgepakt te zijn. Ze gaan daarom met Poupart terug naar Nancy, dat niet in het verboden gebied ligt, om te overnachten en het de volgende dag nog een keer bij Besançon te proberen. De volgende ochtend nemen ze zonder Poupart, die terug is naar Brussel, de trein naar Besançon. Die trein zit vol met Joodse vluchtelingen, die na razzia’s in Antwerpen gevlucht zijn en een Pools-Joods gezin sluit zich bij de twee broers aan.
De deportaties van Joden zijn nu ook in België begonnen, een paar weken later dan in Nederland. Ook onder het mom van tewerkstelling in het oosten. De vluchtelingenstroom uit Nederland en België zwelt nog aan met Franse Joden als er midden juli in Parijs en daarna ook op andere plekken in Frankrijk razzia’s plaatsvinden.
De Frenkels hebben weinig geluk in Besançon. Ze wachten in een achterkamertje van een café samen met het Pools-Joodse gezin op de passeur die ze naar Zwitserland kan brengen. Als hij opdaagt boezemt hij de vluchtelingen weinig vertrouwen in, neemt al hun geld af, en brengt ze in een oude taxi de verkeerde kant op. Niet naar het zuid-oosten, waar Zwitserland is, maar meer naar het westen, weliswaar dichter bij de zonegrens tussen bezet en vrij Frankrijk, maar nog steeds in het door Duitsland bezette deel van Frankrijk. Daar laat hij de vluchtelingen achter bij een boerderij, die een van de schakels in een vluchtweg voor ontsnapte krijgsgevangenen blijkt te zijn. Dit is het absolute dieptepunt van hun reis, waarbij al zoveel is misgegaan. Simon Frenkel is vertwijfeld en denkt erover zijn zelfmoordpil te slikken. (89)
Dan ziet Maurits voor de boerderij een jongeman met een racefiets die een aardig gezicht heeft. Hij spreekt hem aan. Raymond blijkt in het verzet te zitten en geeft ze zijn adres in Besançon. Hij is slager en woont boven het abattoir. In Besançon geeft hij hun meer details en ook zijn wachtwoord “Yvonne et Michelle”, de namen van zijn dochtertjes. Hij werkt samen met een advocaat in Besançon en tegen betaling brengen ze mensen naar het vrije Frankrijk. Helaas zijn de Frenkels praktisch blut. Met hun laatste geld, dat Maurits in zijn kleren verstopt had, ondernemen ze de gevaarlijke reis terug naar Brussel om geld “bij te tanken”. Maurice Loopuit is “onthutst dat wij weer terug waren” (90). Het is nu eind augustus, ongeveer tien dagen nadat ze uit Amsterdam vertrokken zijn op 19 augustus.
Maurits Frenkel schrijft: “Ik stuurde direct een briefkaart met een cryptische tekst naar mijn ouders in Amsterdam, een kaart die Henk ertoe bracht contact met Mat (Mathieu Smedts) op te nemen. De ontsnappingsroute met adressen, betrouwbare contacten en door ons afgesproken wachtwoorden, werd via Daan van der Putten eveneens aan Henk doorgegeven”. (91)
“Bijgetankt” reizen de twee broers weer naar Besançon. Onderweg zien ze op een van de stations Alice Wolff-Gerzon: “Sportief gekleed, met rugzak en opgewekt”. (92) Die rugzak heeft ze eind augustus in Brussel gekocht als ze hoort dat het verzet in Namen, geleid door Monique de Thisbaert, oftewel “la Baronne”, een vluchtplan voor haar klaar heeft. (93) Ze is nog opgewekt omdat dit, in tegenstelling tot de Frenkels die het al de tweede keer proberen, haar eerste poging is om over de Zwitserse grens te komen.
In afwachting van de organisatie van haar vlucht heeft ze de meeste tijd in Namen bij een zekere Madame Devreux gewoond. Net als zij weduwe, “catholique de bonne famille”, die ze vindt via de fotozaak van de familie Petit, waar haar zonen haar in code naartoe gestuurd hadden. De twee weduwes maken samen muziek en spelen bridge. Ook doet Alice wat vertaalwerk voor de verzetsorganisatie. Ze gaat een dag naar Brussel op en neer waar ze de rugzak koopt. De volgende dag, ze geeft geen precieze datum maar schrijft begin september, gaat ze vanaf Namen met een jonge passeur per trein naar een klein stationnetje in de Ardennen. Ze komt te voet veilig over de Belgisch-Franse grens waarna ze in Aubrives per trein naar Nancy gaat. Dat stuk van de reis voelt onveilig en ze is “blij in Nancy uit kunnen stappen en in mijn hotelkamer alleen te kunnen zijn”. (94) De dag daarna neemt ze de trein van Nancy naar Besançon, “bij stralend weer”. Zij schrijft niet dat ze de broers Frenkel ziet, maar waarschijnlijk is dit de dag dat zij haar tegenkomen. (95)
Net als de Frenkels strandt ook Alice Wolff-Gerzon kort na Besançon en moet ook zij terugkeren naar Brussel. Zij moet in Besançon wachten op de bus die haar naar een grensplaatsje brengt waar ze haar passeur, een garagehouder met de naam Lefèbre zal ontmoeten. Hij zal haar over de Frans-Zwitserse grens brengen. Ze vindt Besançon een mistroostige stad waar “de Fransen zich smalletjes en bleek voortspoedden. Winkels, waar niets te koop was, een leeggeroofde stad in de prachtige herfstzon”. (96)
De bus brengt haar door de bergen naar Maîche, een grensstadje ten westen van Besançon, maar daar blijkt haar passeur er niet te zijn. Later hoort ze dat hij opgepakt is voor horlogesmokkel. Via Nancy gaat ze met de trein rechtstreeks terug naar Brussel om uit te rusten. Daarna gaat ze weer naar Namen om te wachten op een nieuwe vluchtkans.
De Frenkels, die al begonnen zijn aan hun tweede vluchtpoging worden door Raymond tegen betaling dieper Frankrijk ingebracht waar hij hun voorstelt aan de volgende passeurs. Ze moeten zich uitgeven voor medische studenten uit Gent want “Hollandse Joden (worden) door de Franse illegaliteit als volstrekt onbetrouwbaar beschouwd”. (97) In een groep geallieerde piloten en met twee passeurs, een man en een jonge vrouwelijke passeur die Paulette heet, lopen ze in de nacht tien uur lang tot over de zonegrens naar Vichy-Frankrijk.

In het vrije Frankrijk loopt ook niet alles goed voor de Frenkels. Ze worden een tijdje vastgehouden door de Vichy-Fransen maar met hulp van het Office Néerlandais in Lyon, een soort Nederlands verzetsconsulaat dat geleid wordt door een Franse verzetsman en de Nederlands-Joodse vluchteling Sally Noach, lukt het ze om Annecy te bereiken. Uiteindelijk gaan ze van hieruit met een bus tot aan een verlaten klooster dicht bij de grens. Daarna gaan ze te voet verder. “Langzamerhand zagen we in de verte, dat was bij de Mont Salève, die berg die daar dat hele landschap enorm bepaald, zagen we in de verte dat blauwe meer van Genève met dat grote witte gebouw van de Volkerenbond, de Société des Nations, dat zagen we daar liggen. En dat moet een gevoel geweest zijn dat Mozes heeft gehad toen hij het Beloofde land zag. Dat zeiden we ook tegen elkaar: “Dit is het Beloofde Land”, vertelt Frenkel. (98) Het lukt ze om Zwitserland binnen te komen met de hulp van een paar vriendelijke Franse houthakkers die de weg wijzen.
Aan de Zwitserse kant worden ze door de politie opgepakt en naar een voetbalstadion in Genève gebracht dat helemaal vol zit met vluchtelingen. De twee zoons van Mevrouw Wolff-Gerzon, Ed en Wim, werken daar als tolk. (99) De Frenkels zijn “als de dood dat we weer over de grens zouden worden gezet”, (100) maar ze krijgen de status “Vluchteling, status onbepaald” (101) en wonen een maand in een quarantaine-kamp. Maurits Frenkel: “We zijn verder fatsoenlijk behandeld maar je wist nooit wat er ging gebeuren”. (102) Uiteindelijk worden ze als “Vluchteling algemeen, Nederlands” naar een werkkamp in Cossonay in het kanton Vaud gebracht, waar ze een moerassig gebied droog moeten leggen. Drie maanden later, begin 1943, zullen Henk Pelser en Dries Ekker hier ook binnengebracht worden, waarover later meer.
De Frenkels komen op 17 september 1942 in Zwitserland aan en hebben er een maand over gedaan om van Nederland naar Zwitserland te komen. De nacht van 18 op 19 augustus sliepen ze in het Nieuwe Suikerhofje om op 19 augustus op tijd op het Centraal Station te zijn.
Behalve hun pech met de passeur in België die niet komt opdagen door het bombardement op Dieppe, de passeur in Belfort die gearresteerd blijkt en de passeur die hun bij de boerderij aan de verkeerde kant van de demarcatielijn achterlaat, heeft ook de Zwitserse grenspolitiek hun reis beïnvloed. Ze moeten steeds verder Frankrijk in omdat de Zwitsers op 13 augustus 1942 hun grenzen sluiten voor vluchtelingen. Niet alleen laten ze geen vluchtelingen meer toe maar ook zetten ze mensen uit die al een paar dagen in Zwitserland zijn. Na grote publieke verontwaardiging ontstaat er een verwarde situatie waarin Zwitserse grenswachters hun eigen beslissingen moeten nemen. Dit is precies tijdens de reis van de broers Frenkel.
In de laatste twee weken van augustus 1942 worden er van de 527 vluchtelingen die Zwitserland binnenkomen 314 teruggestuurd. In de eerste week van september worden 40 van 259 vluchtelingen uitgezet. Veel vluchtelingen proberen net als de Frenkels eerst tevergeefs in het Juragebied de grens over te komen, maar degenen die het lukt komen bijna allemaal bij Genève over de Zwitserse grens. (103)
Alice Wolff-Gerzon komt uiteindelijk ook bij Genève te voet over de grens. Zij kiest na haar eerste mislukte poging bijna “de gemakkelijkste weg (…) onderduiken in België”. Uiteindelijk gaat ze toch weer op pad, samen met twee Belgische officieren -geen prettig reisgezelschap- te voet dezelfde weg vanuit de Ardennen over de Franse grens. Deze keer gaat ze met de trein verder naar Parijs, waar ze valse Franse papieren koopt. Per trein naar Dijon, Beaune, Chagny, dan 22 kilometer te voet over de “ligne de demarcation” naar Vichy-Frankrijk. Vanuit het “in hoge mate onveilige” Lyon gaat ze net als de Frenkels naar Annecy. Door de hulp van een aardige Franse gendarme die haar de weg wijst lukt het haar tijdens lunchtijd, als “alle douaniers en policiers thuis aan de maaltijd zitten” lopend Zwitserland binnen te komen. Dat is op 14 oktober 1942. Zij is bijna twee maanden onderweg geweest. (104)
De Frenkels en Alice Wolff-Gerzon hebben geluk gehad dat ze op het juiste moment over de Zwitserse grens komen. Bij de vluchtelingen die later door Smedts, Ekker en Pelser naar Zwitserland geholpen worden zullen we nog een paar schrijnende voorbeelden van de Zwitserse grenspolitiek zien. Pelser zegt in een naoorlogs interview dat de Zwitsers alleen mensen met kinderen toelieten. (105) De Frenkels hadden van Henk Pelser de naam van een Zwitserse officier gekregen, een zekere Erich von Graffenried. Volgens Maurits Frenkel had het noemen van die naam bij de Zwitserse douane een “heel duidelijk effect”. (106)
Pelser en Smedts volgen de Frenkels en trekken de vluchtroute door
Smedts en Pelser gaan nu samen op pad te gaan om te kijken waar de Frenkels gebleven zijn, maar ook om hun vluchtweg verder uit te bouwen. Ze hebben van Maurits Frenkel informatie gekregen over de Brusselse en Franse passeurs, die de Frenkels gevonden hebben. Ze gebruiken zonder problemen Pelsers smokkelweggetje om naar Essen te fietsen. Smedts: “Pelser en ik besloten een weg naar Zwitserland te gaan verkennen. Hij had een vriend in Brussel, die daar bij Philips werkte”. (107) Dat zijn de al genoemde Daan van der Putten en zijn vrouw Cox, die helpen met het opzetten van de vluchtroute. (108) Smedts en Pelser horen in Brussel dat de Frenkels al weer weg zijn uit die stad en dat de passeur René Poupart ze naar Besançon gestuurd heeft.
Pelser merkt tijdens hun reis dat Mathieu Smedts er bij controles vaak uitgepikt wordt. Volgens Pelser ligt dit aan de “somber-melancholieke gelaatsuitdrukking” van Smedts, “die ook als schuldbewust kon worden opgevat”. (109) Wat Pelser en de controleurs misschien ook onbewust oppikken is dat Smedts, die al lang in het verzet zit, op dat moment eigenlijk al uitgeblust is. Hij merkt zelf dat de ondraaglijke spanning en angst ertoe leiden dat hij fouten maakt. (110) Hij speelt ook al met het idee om te proberen via Zwitserland, Frankrijk, Spanje en Engeland naar Amerika te komen. (111)

Smedts en Pelser gaan in Brussel langs bij Poupart, op de Avenue de Bois de Construction. Pelser ontlokt deze argwanende “gladjanus” (112) het adres van de passeur in Besançon. Pelser en Smedts willen hier nu ook per trein naartoe, maar daarvoor moeten ze een reisvergunning hebben om over de Belgisch-Franse grens te komen. (113)
Daan van der Putten, die waarschijnlijk ook zakenreizen onderneemt voor Philips, vertelt hen dat mensen met een Belgisch persoonsbewijs papieren voor een zakenreis over de zonegrens naar Noord-Frankrijk kunnen krijgen. Pelser en Smedts hebben allebei overduidelijk valse Belgische papieren, maar wagen het er toch op met het smoesje wijn te willen kopen in Doubts. De man aan het loket, naar later blijkt een Luxemburger met contacten naar het Luxemburgse verzet, helpt hen niet alleen aan reispapieren maar tegen betaling ook aan Franse papieren: “Niet alleen heeft hij óns geholpen, maar vele joden, die ten slotte in Zwitserland zijn gekomen”. (114)
Het feit dat Smedts en Pelser voor hun vluchtelingen nu aan Franse papieren kunnen komen is vrij bijzonder. Insa Meinen en Alhrich Meyer schrijven in hun boek over Joodse vluchtelingen: “Voor zover wij weten, waren slechts weinig Joodse vluchtelingen in het bezit van een valse Franse identiteitskaart, die evenwel voor de doorreis naar Frankrijk tot aan de demarcatielijn en naar het onbezette gebied van groot voordeel kon zijn, vooral vanwege de meldingsplicht bij hotelovernachtingen.” (115)
Smedts en Pelser reizen met de trein naar Besançon, waar ze in een kroegje tegenover het abattoir Raymond ontmoeten, de passeur die de Frenkels geholpen heeft. Smedts zegt over hem: “Hij stond op zijn geld, maar hij hield zich aan de afspraken”. (116) Na het noemen van het wachtwoord, “Yvonne et Michelle”, dat de Frenkels doorgegeven hadden, horen ze dat het Maurits en Simon Frenkel twee dagen daarvoor gelukt is over de demarcatielijn naar onbezet Frankrijk te komen. Daar zouden ze veilig moeten zijn. Smedts en Pelser weten genoeg en beginnen hun terugreis.
Heel erg veilig is Vichy-Frankrijk echter niet. De Frenkels worden er vastgehouden omdat ze valse Franse papieren hebben maar geven niet toe dat ze Joods zijn. Terwijl ze in Lyon zijn, zijn daar grote razzia’s. Alice Wolff-Gerzon zegt het volgende: “Lyon wemelde van Franse policiers, bekwame speurhonden, die minstens evenveel jacht op Joden maakten als de Duitsers in bezet Frankrijk, en met meer resultaat omdat ze hun vak beter kenden. Lyon was in hoge mate onveilig, de hotels zaten overvol Joden en politieke vluchtelingen en de razzia’s waren niet van de lucht”. (117) Insa Meinen en Ahlrich Myer schrijven: “Zodra het Vichyregime in augustus 1942 begon met de uitlevering van Joden uit de onbezette zone, werden de grensgangers op de verzameltransporten naar Drancy gezet. Maanden voordat de Duitse tanks en met hen Eichmanns handlangers in november 1942 tot aan de Middellandse Zee doorstootten en Zuid-Frankrijk bezetten, was de ‘vrije zone’ geen veilige haven meer voor vluchtelingen, die evenwel nauwelijks hadden kunnen weten dat ze ook daar ‘ongewenst’ waren geworden.” (118) Na november 1942 is er geen “vrij Frankrijk” meer en heeft het voor vluchtelingen uit Nederland niet zoveel zin meer om via Lyon en Genève naar Zwitserland te gaan. Ze kiezen dan meestal voor de kortste route naar Zwitserland, door Frankrijk en dan via de Jura ten westen van Basel. Pelser brengt eind 1942 en begin 1943 de vluchtelingen die hij begeleidt dan ook over deze grens, waarbij ze in Zwitserland aankomen in het stadje Porrentruy.
Nu Pelser en Smedts hun weg tot aan Vichy-Frankrijk hebben opgebouwd en weten wat er met de Frenkels gebeurd is gaan ze terug naar Nederland. Ze hebben nu alles om zelf een vluchtweg te kunnen opzetten die veiliger en goedkoper is. Ze blijven de route Roosendaal-Essen gebruiken maar dan via Pelsers smokkelweggetje. Ze hebben in Brussel een doorgangshuis gevonden in het souterrain van een huis in de Rue Jeanne 13 in Elsene/Ixelles, in het zuiden van Brussel, waar vluchtelingen tegen betaling kunnen wachten tot hun papieren voor de verdere reis klaar zijn (119) Pelsers vrienden in Brussel, de van der Puttens, geven waardevolle adviezen waardoor ze reispapieren naar Frankrijk en een verbinding met het Luxemburgs verzet krijgen. Met de reispapieren van de Luxemburger kunnen ze naar Frankrijk, waar ze in Besançon Raymond als passeur hebben, die vluchtelingen naar de zonegrens kan brengen, en andere passeurs kent die mensen naar Vichy-Frankrijk kunnen smokkelen.
Voor de Belgische papieren en de reis van Brussel naar Besançon hebben ze René Poupart nog nodig. Later kunnen ze via Margot Nyst, een kennis van Pelser in Brussel, goede identiteitsbewijzen krijgen van de Witte Brigade, het Belgische verzet. (120)
In plaats van het huis in de buitenwijk van Roosendaal waar de Frenkels hun tocht over de grens begonnen, gebruiken Smedts en Pelser nu een boerderij in het buitengebied van Roosendaal, aan het ‘Vaartje’ in Rucphen. Hier woont een familie Denissen. Onduidelijk is hoe Pelser en Smedts aan dit adres komen: “Ons smokkelpaadje tussen Roosendaal en Essen was veilig, dat wisten we. Niet in het minst door de hulp van de Dennisens die op de grens een boerderij hadden waar we altijd onze Nederlandse en Belgische persoonsbewijzen omwisselden.” (121)
Smedts gebruikt aan de Belgische kant “een cafeetje van een bevriende smokkelaar (…) bij Esschen” als tussenstop. (122) Alice Wolff schrijft dat ze daar haar fiets, waarmee ze over de grens fietste, moet afgeven. (123) Smedts, die zoals gezegd last heeft van zijn zenuwen drinkt hier vaak een glas cognac om bij te komen nadat hij vluchtelingen over de grens heeft geholpen. (124)
Smedts en Pelser schakelen twee vrienden in om te helpen bij het overbrengen van groepen Joodse vluchtelingen. Dit zijn Dries Ekker, een vroegere collega van Ward Messer bij het Algemeen Handelsblad en Dick van Stokkum, medebewoner van Pelser op het Nieuwe Suikerhofje. (125) Van Stokkum is net als Pelser een student medicijnen en ook afkomstig uit Nederlands-Indië. Dries Ekker is hierboven al een paar keer genoemd. Hij was een collega van Ward Messer bij het Algemeen Handelsblad. Anders dan Oscar Mohr en Ward Messer neemt hij geen ontslag bij de krant, maar meldt zich langdurig ziek met tuberculose. (126)

Geldzaken
Smedts, Pelser, Messer, Ekker en van Stokkum verdienen niet aan hun Zwitserse Weg. (127) Geld dat de vluchtelingen moeten betalen wordt gebruikt om lokale passeurs en Belgische en Franse papieren te krijgen. Onderweg moeten er ook nogal eens mensen omgekocht worden: “En de Belgische douane-ambtenaren waren altijd tot hulp bereid, met meer overtuiging als je ze een biljet van 500 frank gaf”. (128) Ook het doorgangshuis in Brussel-Zuid in de Rue Jeanne 13 waar de vluchtelingen wachten tot de valse papieren in orde zijn is niet goedkoop. Smedts: “De man was ook weer een geldwolf”. (129) Onderweg moeten ook nog ambtenaren, hoteleigenaren, conducteurs etc. omgekocht worden. (130)
Zowel Smedts als Pelser zeggen dat ze rijke vluchtelingen iets meer laten betalen om ook armere mee te kunnen nemen. (131) Hoewel passeurs en valse papieren veel kosten, zijn het toch niet uitsluitend de rijken die vluchten. Insa Meinen en Ahlrich Meyer keken naar Joodse vluchtelingen die vanaf 1942 proberen uit Nederland en België te vluchten om aan vervolging en deportatie te ontkomen. In vergelijking met België vluchten in Nederland meer Joden uit de midden- en hogere klasse maar in beide landen “blijft het opmerkelijk hoeveel personen uit de armere sociale klasssen een vluchtpoging ondernamen. In beide landen ging dit om ca. 60% procent van alle vluchtelingen. “(132) Dit heeft betrekking op alle vluchtpogingen, dus niet alleen naar Zwitserland en Meinen en Meyer concentreren zich op de mislukte vluchtpogingen. Mensen met meer geld hebben waarschijnlijk een grotere kans op een gelukte vlucht. Zij kunnen valse papieren kopen, onderweg voor onderdak betalen en mensen omkopen.
De meeste Nederlandse Joden zijn in de zomer van 1942 door de Duitsers al beroofd van hun hele vermogen; officieel mogen Joden na 30 juni 1942 nog maar tweehonderdvijftig gulden bezitten. Vluchtelingen proberen geld en andere dingen van waarde die ze hebben kunnen redden mee de grens over te smokkelen, vaak ingenaaid in kleding (voeringen of schoudervullingen). De Frenkels moeten geld voor hun vlucht lenen van een rijke oom in Den Haag. Alice Wolff-Gerzon neemt reisgeld mee en “twee aandelen Royal Dutch” voor haar levensonderhoud in Zwitserland. (133)
Volgens Smedts lukt het sommige vluchtelingen wel om grote geldsommen mee te smokkelen: “Eens wisselden we honderdduizenden guldens in ponden en dollars op de zwarte markt in Brussel. (…) een paar Joodse vermogens waren weer uit de handen van de Duitsers gered.(..) Je leerde afspraken maken met de kelners in de restauratiewagens in de treinen om geld voor je te bewaren” (134)

De ouders Frenkel
In Amsterdam heerst in huize Frenkel grote opluchting dat de twee zonen Zwitserland bereikt hebben: “En welk een vreugde heerste in zijn gezin, toen er bericht kwam, dat zijn beide zoons behouden in Zwitserland waren aangekomen. Daarna twee weken lang, bezetting van zijn huis door een twintigtal zwaar bewapende misdadigers, beruchte N.S.B.-ers, zogenaamde rechercheurs, in dienst der Gestapo, die niet zonder grond verband zochten tussen het verdwijnen van de zoons en de bezoeken van de ondergrondse werker “Henk”. Geen woord kwam over de lippen van de zieke en zijn vrouw. Vernedering werd dapper gedragen en “Henk” werd gered.” (135) De indruk wordt hier gewekt dat “Henk” een schuilnaam is, maar natuurlijk is dit Henk Pelser.
De ouders Frenkel komen op de Barneveld-lijst van een paar honderd Joodse mensen die vanwege hun maatschappelijke verdiensten (voorlopig) met rust gelaten worden en hun intrek nemen in Kasteel De Schaffelaar in Barneveld. Op 29 september 1943 komt hier een einde aan als deze groep ook naar Westerbork gestuurd wordt. Ook daar zijn ze nog vrij lang vrijgesteld van deportatie. In mei 1944 wordt Zeeg Frenkel dodelijk getroffen bij een geallieerde luchtaanval op Westerbork.
De Moeder van Mau en Siet, Elisabeth Frenkel-Loopuit, heeft de oorlog wel overleefd. Ze wordt in september 1944 van Westerbork naar Theresiënstadt gedeporteerd. Op 15 juli 1945 verschijnt in De Nieuwe Amsterdammer een van de Nederlandse regering afkomstige lijst met 430 namen, hier staat Elisabeth Frenkel-Loopuit ook op: “IN VEILIGE HAVEN. Meer dan honderdduizend Nederlandsche Joden zijn in de bezettingsjaren door den vijand uit ons land weggevoerd. Veel meer dan honderdduizend. Legioenen van hen zijn in den dood gejaagd, soms treiterend langzaam door sloopende ontberingen; soms radicaal in de gaskamer. Hoevelen er nog in leven zijn weet niemand, maar wel staat van sommigen vast dat zij gered zijn, doordat zij in Zwitserland zijn aangekomen, vrijgelaten uit het concentratiekamp Theresiënstadt in Bohemen. Van deze kunnen wij thans de namen publiceeren, waardoor waarschijnlijk hier en daar een blijde glimlach zal worden opgewekt, omdat een lieve naam in de lijst wordt aangetroffen.” (136)
Op weg
Terug naar de herfst van 1942. Smedts brengt nog een paar vluchtelingen zelf over de grens en ook Dries Ekker en Dick van Stokkum beginnen de vluchtweg te gebruiken. In verschillende combinaties maken ze de reis enkele keren met groepen vluchtelingen. Soms tot Brussel, soms helemaal tot Zwitserland. Op elke reis gaat er wel iets mis. Een passeur komt niet opdagen, vluchtelingen worden ongeduldig en gaan op eigen houtje verder etc. Hierdoor moet de route keer op keer aangepast worden.
Smedts schrijft na de oorlog: “In enkele maanden bereikten 42 mensen langs onze weg Zwitserland of het onbezette gebied”. (137) Hij schrijft niet of er mensen zijn die het niet halen. Pelser heeft volgens een andere bron zestig Joodse vluchtelingen over de grens gebracht. (138) Hij maakt vanuit Nederland ongeveer tien reizen naar België, Frankrijk of Zwitserland. (139)
Hierboven zagen we dat Anna Reben-Alter en haar dochter Rita Reben de eerste vluchtelingen zijn die door de groep van Messer en Smedts bij Roosendaal de grens overgebracht zijn. Verder hielp Smedts Richard Reben en Koen Vos, die al eerder via Maastricht gingen. Mogelijk horen ook de ouders en zus van Koen Vos, die opgepakt werden in Frankrijk, en Juta’s stiefzus en haar man, Greet en Willem Schpektor bij de 42 mensen die met hulp van Smedts vluchten. Verder gaan ook nog de Frenkels en Alice Wolff-Gerzon deze weg. Deze vluchtelingen hebben bijna allemaal een band met de confectiefabriek Frischmann N.V., waarvan Juta Messers moeder, Ruchla Frischmann, directeur is. Deze connectie is ook bij de vluchtelingen die de weg van Pelser gaan gebruiken soms nog te vinden. (140)
Terwijl Smedts, nu hij met Pelser een nieuwe weg opgebouwd heeft, begint om met Dries Ekker een transport Joodse vluchtelingen samen te stellen gaat Pelser eerst alleen op pad naar Zwitserland. Na overleg met leden van de Paroolgroep tijdens een vergadering in Wageningen wordt besloten Pelser als koerier naar Zwitserland te laten reizen. Hij krijgt microfilms met gegevens over de Duitse kustverdediging mee. Pelser schrijft hierover: “Naïef als wij waren, had geen van ons zich gerealiseerd dat de brenger van spionagemateriaal altijd een legitimatie nodig heeft!” (141)
Jan Meijer (1914-1997), een van de jongere mensen die de Paroolgroep versterkt hebben na een arrestatieronde midden januari 1924 waarbij o.a. Goedhart en Wiardi Beckman opgepakt werden, heeft een vluchtroute voor Engelandvaarders en vervolgde verzetsmensen naar Parijs opgezet, en geeft Pelser de naam van een nuttig contact in Brussel, een zekere Rudolf Meesters in de Rue Leonardo da Vinci. (142) Meijers vluchtlijn loopt via de Nederlandse Kamer van Koophandel in Parijs, waarvan de secretaris H.G. van Dam bereid gevonden wordt de lijn vanaf Parijs verder op te bouwen naar Engeland. (143)
Jozef van Poppel en Helena Blits-Lam
Wat Pelser niet weet is dat de tak van de berichten- en vluchtlijn naar Parijs, die door Jan Meijer wordt gebruikt, vanaf het begin is geïnfiltreerd door een provocateur in dienst van de Duitsers. Dit is de in 1900 in Roosendaal geboren Jozef Frans Matheus Jacobus Cornelis van Poppel, die de schuilnaam Rudolf Meesters gebruikt. (144)
Van Poppel werkte begin jaren dertig als kok in een groot restaurant op het Rembrandtplein maar wordt arbeidsongeschikt als hij een etensliftje op zijn hoofd krijgt. Ook loopt rond die tijd zijn eerste huwelijk op de klippen (hij hertrouwt echter binnen een paar maanden) en overlijdt zijn vader. Van Poppel zit dan een tijdje in een psychiatrisch ziekenhuis. Hij gebruikt het ongeluk en zijn psychiatrisch verleden, om na de oorlog strafvermindering wegens ontoerekeningsvatbaarheid door hersenbeschadiging te krijgen. (145)
Met de opkomst van het Nationaal-Socialisme in Duitsland verkeert van Poppel als recruteur voor de Duitse Abwehr II (sabotage) in Nederlandse nationaal-socialistische kringen. Hij blijft in Amsterdam wonen en zet een sabotage-groepje op, dat echter (door incompetentie dan wel gebrek aan springstoffen) niet in actie komt als de Duitsers Nederland veroveren. (146)
Na de bezetting is hij een tijd redacteur bij een anti-semitisch tijdschrijft met de vreselijke naam “De Doodsklok, volksblad bij de opruiming van het Jodendom”. Hij doet dit onder dezelfde schuilnaam Rudolf Meesters, die hij later ook in België gebruikt. Begin 1943 verhuist hij binnen Amsterdam van de Utrechtsestraat naar een huis in de Euterpestraat 163, waar eerder een Joods gezin woonde dat in september 1942 naar Westerbork gestuurd werd. (147) In dit huis geeft hij ook trainingen in sabotage aan door hem aangeworven agenten. Die laat hij op meerdere plaatsen in Amsterdam springstoffen aanbrengen, die tot ontploffing gebracht moeten worden bij een verovering door de geallieerden. (148) Verder heeft hij in Amsterdam veel contact met fotografen, die hij o.a. strategische doelen laat fotograferen. (149)
Van Poppel is nogal dik, bijt op zijn nagels, spreekt met een Brabants accent en komt niet erg slim over, maar hij bezit “een ongewone snelheid van geest en een zeer grote intelligentie”. Bovendien is hij ”heel moeilijk te doorgronden”. (150) De leden van de Paroolgroep die in 1942 in zijn val lopen doen dat bijna allemaal in België, waar van Poppel optrekt met een Joodse vrouw en zich binnen de Abwehr naast sabotage ook gaat bezighouden met contra-spionage. Hoewel Pelser en Smedts uiteindelijk ook in van Poppels val lopen, zullen we hieronder zien dat ze het hem niet makkelijk maken.

Van Poppel is gedurende de bezetting als rekruteerder verbonden aan de Ausbildungsstelle van de Wehrmacht, een sabotage/spionage-school aan de Rue Veith in Brussel. Hij is nog steeds regelmatig in Nederland onderweg om agenten te ronselen. Omdat hij begin 1942 op het spoor komt van een illegale vluchtlijn vanuit de Nederlandse Kamer van Koophandel in Parijs wordt hij uitgeleend aan Abwehr III F (contra-spionage). (151) Precies deze vluchtlijn, opgezet door H.G. van Dam, secretaris van de Nederlandse Kamer van Koophandel in Parijs wordt gebruikt door de Paroolgroep.
Meerdere Parool-medewerkers ontmoeten van Poppel alias Rudolf Meesters in België en zien hem als een betrouwbare schakel in de vluchtlijn naar Parijs. Van Poppel ontmoet hen in het huis van een Joodse weduwe, Helena Blits-Lam (1911-2001), in Brasschaat, ten noorden van Antwerpen. Helena Blits-Lam leert van Poppel kennen in Nederland in de trein tussen Den Haag en Amsterdam op 28 april 1942. Ze reist regelmatig illegaal via Putte en later via Turnhout naar Nederland. (Ze zegt vanwege doktersbezoek, mogelijk doet ze aan zwarte handel). Van Poppel stelt zich aan haar voor als Remy de Vries en aanvankelijk gelooft ze dat hij een verzetsman is die haar ouders en broer kan helpen uit Antwerpen te vluchten. Hij speldt haar onder andere op de mouw dat het litteken van zijn ongeluk met het etensliftje een oorlogswond is die hij opliep toen hij als Belgisch piloot neerstortte met zijn vliegtuig. (152)
Van Poppel en Blits-Lam krijgen een relatie en hij gebruikt haar woning, eerst in Brasschaat en later in Brussel, als ontmoetingsplaats voor Duitse spionnen en saboteurs maar ook voor echte verzetsmensen, die op die manier door hem in de val gelokt worden. In Helena Blits-Lams woning in Brasschaat komen regelmatig Parool-mensen, zoals Jan Meijer, Salomon (Sieg) Vaz Dias en Assia Lehmann-Bihofski. Behalve Jan Meijer worden zij, en ook van Dam in Parijs en van Norden in Nederland, tussen juni en oktober 1942 door van Poppel verraden en komen in Duitse gevangenschap. Jan Meijer wil hierna naar het buitenland vluchten en engageert uitgerekend van Poppel als passeur. Meijer wordt prompt op het station van Dordrecht gearresteerd. Andere Parool-medewerkers laat van Poppel op Gare du Nord in Parijs en in Lyon arresteren. Dit alles lukt van Poppel zonder dat hij zelf in verzetskringen onder verdenking komt te staan. Voor de Joodse jurist Hans Warendorf, die ook aan Het Parool verbonden is, wordt het te gevaarlijk in Nederland en hij vlucht daarop via een andere route (zonder van Poppel) van Nederland naar Parijs. (153)
Omdat ze zich als Joodse niet meer veilig voelt in Brasschaat koopt Helena Blits-Lam voor drieduizend franken bij een kapper in de Vestingstraat in Antwerpen een valse identiteitskaart op naam van Maria de Vries (154) en huurt in september 1942 onder die naam een woning in Brussel in de Leonardo da Vincistraat. Daar zet van Poppel zijn verraad voort, waarbij hij Helena steeds meer gaat inzetten. Zij lijkt ook steeds meer losgeslagen, en haar morele kompas gaat duidelijk de verkeerde richting op wijzen. Haar ouders, diamanthandelaar Karel Salomon Lam en Margaretha Lam-Barzelay zijn in de zomer van 1942 bij een poging naar Zwitserland te ontkomen opgepakt (ze vluchten zonder van Poppels “hulp”) en via Drancy naar Auschwitz gestuurd. Haar jongere broer Leo Lam (1915-1943) woont onder de valse naam Lucien Lemaire in Parijs en werkt als vertaler op een vliegveld bij Pontoise. Hem ziet ze regelmatig als van Poppel haar naar Parijs stuurt met opdrachten. Leo wordt in het voorjaar van 1943 echter verraden door een collega en ook via Drancy in juni 1943 naar Auschwitz gestuurd. Helena heeft uit haar huwelijk een zoontje, dat ze op een gegeven moment katholiek laat dopen. De jongen is ziekelijk en overleeft de oorlog op kostscholen en in kinderziekenhuizen in België.
Op het moment dat de wegen van Henk Pelser en Helena Blits-Lam elkaar in oktober 1942 kruisen woont ze nog maar net in Brussel. Ze weet naar eigen zeggen in die tijd nog niet dat van Poppel in dienst van de Duitsers is. (155)
Internationaal Parool-koerier
De redactie van Het Parool wil graag contact met Londen. Er heerst het idee dat de Nederlandse regering in Londen niet weet wat er in Nederland gebeurt. De berichtgeving van Radio Oranje is weinig relevant en zegt praktisch niets over de Jodenvervolging. In deze speurtocht naar contact met het buitenland, via zenders of koeriers, wordt Het Parool extreem gevoelig voor Duitse penetratie. (156) Door informatie van een Parool-medewerker aan van Poppel kan er bijvoorbeeld een val gezet worden voor Aart Alblas, een Engelandvaarder die in juli 1941 in Nederland gedropt is. Hij wordt op 16 juli 1942 door de Duitsers opgepakt.
Pelsers Zwitserse Weg komt Het Parool dan ook als geroepen. Hij krijgt een serie microfilms met informatie over de Duitse kunstverdediging van Nederland mee naar Zwitserland. Pelser gaat in de loop van oktober weer op reis naar Brussel. Het smokkelweggetje is routine geworden. Pelser zegt hierover: “De ene keer was het was moeilijker dan de andere en je werd er nogal moe van”. (157) Meerdere keren neemt hij Lison (Elisabeth Eleonore, geboren 1906 in Luik) Muntz-Nyst mee, die hij leert kennen via Hans Warendorf van Het Parool. Ze woont in de Nicolaas Maesstraat 45 en Pelser gebruikt haar woning ook als zijn eigen onderduikadres in Amsterdam. (158) Lison Muntz’ ouders en zus wonen in Brussel. Terwijl Lison haar ouders bezoekt, maakt Pelser contact met haar jongere zus, Marguerite Ady Flore (Margot) Wolff-Nyst (1911), die via het de Belgische verzetsorganisatie De Witte Brigade snel aan goede Belgische identiteitsbewijzen kan komen. (159) Margots Joodse man Fernand Wolff (1910-1943) is lid van het Belgisch verzet en wordt op 3 december 1943 doodgeschoten als hij probeert te ontsnappen uit een vrachtwagen die door de Duitsers wordt gestopt. (160) Hun adres, Avenue Louise/Louizalaan 142, wordt door Pelser gebruikt als onderduikadres in Brussel.
Pelser ontmoet in Brussel ook van Poppel, die hij als Rudolf Meesters kent, en zijn Joodse vriendin Helena Blits-Lam in de woning in de Leonardo da Vincistraat 30. Zij kennen Pelser onder zijn schuilnaam Petters. Van Poppel wordt erg enthousiast als hij over de microfilms hoort. Hij weet iemand die Pelser naar Zwitserland kan brengen, een acrobaat. Hij vraagt Pelser de volgende dag terug te komen omdat de acrobaat nog niet in Brussel is. (161)
In werkelijkheid is de acrobaat een door van Poppel gerekruteerde agent die Jan Dirk Bronsdijk heet, een Amsterdammer met een “katachtig figuur”. (162) Hij is huisschilder van beroep, maar werkte inderdaad een tijdje als acrobaat in een circus. Bronsdijk is door van Poppel al eens via de weg van H.G. van Dam in Parijs in mei/juni 1942 naar Zwitserland gesluisd. Het idee is dat hij verder naar Engeland zal gaan, maar dat lukt hem niet en hij komt drie weken later terug naar België. (163) Alle Nederlandse vluchtelingen in Zwitserland worden ondervraagd om infiltranten te ontmaskeren, blijkbaar komt Bronsdijk niet door deze screening.

Van Poppels bedoelingen met Pelser zijn niet helemaal duidelijk. Wil hij Pelser laten arresteren, net als de andere Parool-medewerkers, of wil hij nog een keer proberen Bronsdijk naar Engeland te krijgen, nu deze in het gezelschap van de echte verzetsman Pelser en zijn microfilms met meer overtuiging een Engelandvaarder kan spelen?
Pelser gaat de volgende dag weer naar Helena Blits-Lams woning, maar expres een half uur te vroeg zodat van Poppel er nog niet is. Blits-Lam wordt nerveus als Pelser niet op van Poppel wil wachten en Pelser vertrouwt het niet helemaal. Als ze hem ook nog zegt dat de acrobaat mogelijk nog niet beschikbaar is vertrekt Pelser en neemt op eigen houtje de trein naar Besançon. (164)
Van Poppel, die met Bronsdijk op een sabotage-training in Antwerpen is, (165) ziet zijn volgende prooi ontsnappen en is kwaad op Helena Blits-Lam. Hij drukt haar op het hart hem en zijn chef bij de Duitse contraspionage, Dr. Wilhelm Bodens (schuilnaam dr. Opdeboom), de volgende keer als Pelser er is er snel bij te halen. (166)
Pelser krijgt op zijn reis naar Zwitserland van het Franse verzet in Besançon een identiteitskaart op naam van een student uit de Elzas en de naam van een contactpersoon in Lyon. Hij wordt door dezelfde vrouwelijke passeur Paulette, die de Frenkels over de demarcatielijn hielp, naar onbezet Frankrijk gebracht. Daar hoort hij dat de Britten, benaderd door een oud-officier van het Franse leger, niet geïnteresseerd zijn in zijn microfilms: “Omdat ik bij hen niet bekend was en zij bovendien, op strategische gronden, geen belangstelling hadden voor de Duitse kustverdediging van Nederland!”. (167)
Nog steeds in het bezit van zijn microfilms, verstopt in een luciferdoosje, gaat Pelser lopend over de groene grens naar Zwitserland, waar hij al snel door Zwitserse grenswachters opgepakt wordt. Hij wordt naar hetzelfde voetbalstadion in Genève gebracht als eerder de Frenkels. De volgende dag wordt hij in afwachting van zijn verhoor in een politiecel gezet. Daar verstopt hij zijn microfilm achter de verwarming. Als hij na zijn verhoor, waarbij nogal ongelovig gereageerd wordt op zijn verhaal dat hij twee Joodse vrienden achterna gereisd is, teruggebracht wordt naar zijn cel is de film weg.
“Pas later hoorde ik dat de Zwitsers aan mijn microfilms een flinke duit verdiend hebben door ze, met een nu immers onberispelijke neutrale herkomst, voor een onbeschaamd hoog bedrag aan dezelfde Britse Geheime Dienst te verkopen, die ze ven tevoren van mij voor niks had kunnen krijgen.” (168) Na de oorlog blijft Pelser kwaad op de Zwitsers en heeft het land, behalve voor dienstreizen, nooit meer bezocht. “Dat ze daar voor geld over lijken gaan, is me te sterk uitgedrukt. Maar god, wat zijn die Zwitsers materialistisch ingesteld. Ze hebben goed verdiend aan de oorlog”. (169)
Hij wordt Zwitserland uitgezet en komt in een Frans interneringskamp waaruit het hem lukt te ontsnappen. Onderweg naar Brussel ziet hij toevallig hoe in Besançon hun passeurs gearresteerd worden door de Grüne Polizei: “Behoedzaam quasi onverschillig langs het huis lopend kon ik uit mijn ooghoeken duidelijk zien hoe de Chef de Résistance met het pistool op de borst werd gearresteerd. Daar ging onze mooie Zwitserse weg!” (170) Op de ochtend van 4 november 1942, een paar weken nadat hij vertrokken is, is Pelser terug in Brussel. Dries Ekker zit met een nieuwe groep vluchtelingen, vier volwassenen en drie kinderen, in de keuken van het souterrain aan de Rue Jeanne 13 als ineens Pelser doodmoe de keuken komt binnenvallen. (171) Ekker vertelt hem dat hij ieder moment Mathieu Smedts verwacht, die met twee anderen reist die ook naar Engeland willen. (172)
Pelser vertelt Ekker het slechte nieuws dat de passeurs in Besançon gearresteerd zijn. Ze moeten nu de zeven Joodse vluchtelingen die in de Rue Jeanne op hun valse papieren voor de verdere vlucht wachten op een andere route van Frankrijk naar Zwitserland brengen.
Nieuwe vluchtelingen, september/oktober 1942
Deze groep vluchtelingen is niet de eerste die Mathieu Smedts en Dries Ekker over de grens helpen. Terwijl Pelser in oktober rondreist brengen Smedts en Ekker meerdere keren vluchtelingen naar Brussel. Van daaruit gaan deze vluchtelingen verder met betaalde passeurs. Ruchla Frischman, die haar vlucht tot vertwijfeling van Smedts maar blijft uitstellen, gaat nu ook. (173) Maar als eerste brengen Smedts en Ekker het echtpaar Swaab-de Beer over de grens. (174)
Barend Swaab de Beer is een rijke, ietwat exentrieke zakenman die de Nederlandse Wielren Bond (die heet zo tot 1938, daarna Nederlandse Wielren Unie) financieel ondersteunt en er ook voorzitter van is. Hoewel hij Joods is, is hij tegen een boycot van de Olympische Spelen in Berlijn in 1936 en gaat er ook zelf naartoe als ploegleider van de Nederlandse wielerequipe. (175)
Na de bezetting verschijnen er lange anti-semitische aanvallen op zijn persoon in het nationaal-socialistische tijdschrift De Misthoorn. Ook wordt hij in 1941 gedwongen het voorzitterschap van de Wielren Unie op te geven. Hij en zijn vrouw Henderika Cohen zijn rond de zestig. Hij heeft noch uit dit huwelijk, noch uit zijn vorige huwelijk kinderen. Henderika heeft een volwassen dochter uit haar eerste huwelijk die met haar niet-Joodse man in Nederlands-Indië woont.
Smedts brengt het echtpaar tot Brussel. Hoe hun vlucht verder verloopt is niet bekend. Ze komen op 12 november 1943 veilig in Zwitserland aan. (176)
Kort na het echtpaar Swaab de Beer brengen Smedts en Ekker Ruchla Frischman en het gezin Hedeman Joosten uit Almelo over de grens. (177) Max Hugo Joost Hedeman Joosten (1899-1970) en Betsy Hedeman-Lindeman (1909-1991) willen samen met hun twee kinderen, een meisje van negen jaar en een jongen van zeven naar Zwitserland vluchten. Max Joosten, de zoon van een arts, die bij Koninklijk Besluit in 1930 ook de achternaam van zijn moeder mag voeren, is een van de directeuren van de Hedeman textielfabriek in Almelo. In 1941 worden hij en een andere Joodse directeur door de Duitsers gedwongen terug te treden.
Een verbinding met Ruchla Frischman ligt hier voor de hand. De Hedeman textielfabriek maakt onder andere stoffen voor C&A en het Frischman-atelier is één van hun afnemers. Het gezin Hedeman Joosten woont in Almelo, maar de zus van Betsy woont in Amsterdam. Diena Lindeman (1906-2000) is getrouwd met Isidoor Hertzberger (1900-1976), die als directeur van de NV Vereniging Groninger Confectiefabrieken ook zakelijke contacten heeft met Frischman NV. Het gezin Hertzberger-Lindeman, met een 11-jarige dochter, vluchte al eerder en komt op 27 oktober 1942 in Zwitserland aan. (178) Het is niet zeker of deze vlucht ook door Smedts’ verzetsgroepje georganiseerd wordt maar het is wel mogelijk.
Dries Ekker brengt de volwassenen, het echtpaar Hedeman Joosten en Ruchla Frischman, naar Brussel. Smedts brengt de twee kinderen. Hij heeft zijn handen vol aan de “brutale rakkertjes”. (179) Het meisje zegt op het perron in Utrecht “die rotmoffen”, het jongetje in de trein tegenover een paar WA’ers “landverraders”, waarop Smedts hem een draai om zijn oren geeft om de situatie te redden. De familie wordt herenigd in Brussel en verblijft, net als Ruchla Frischman, in het huis in de Rue Jeanne tot hun Belgische en Franse papieren klaar zijn. Het is Dries Ekker die hiervoor zorgt.
Smedts zegt hierover: “Dries Ekker had de jodentransporten op zijn manier voortreffelijk overgenomen. (…) Ekker vertelde me dat de contacten in België gingen als een goed geoliede machine. Hij kwam aan in Brussel, belde een aantal telefoonnummers, die ik hem had gegeven en een uur later was iedereen aan het werk, om voor valse papieren te zorgen, om Nederlands geld in ponden en dollars te wisselen.” (180)
Het gezin Hedeman Joosten komt Zwitserland binnen op 13 november, Ruchla Nutkewitz-Frischman op 16 november 1942. (181)
In een boek over de jodenvervolging in Almelo is nog vastgehouden wat er gebeurt nadat de familie Hedeman Joosten, die aan de Tijhofslaan wonen, vlucht: “In veel van de verlaten woningen bevonden zich nog voorraden voedsel. De agenten R. en K. haalden alles uit de woningen en sloegen de voedselvoorraad op in de garage van het politiebureau. Daarna zou het ter beschikking worden gesteld aan de Nederlandse Volksdienst, een ‘foute’ organisatie”. In de lijst van acht leegstaande panden wordt ook het huis van de familie Hedeman Joosten genoemd. Deze actie vindt plaats op 26 september, dus het gezin is voor die datum vertrokken. (182)
Smedts en Ekker zijn al geroutineerde “wegbrengers” en gaan wederom naar Amsterdam om nieuwe vluchtelingen te halen. Deze keer zijn het zeven mensen, waaronder drie kinderen. Smedts heeft hun vlucht nog georganiseerd maar laat de reis naar België aan Ekker over. (183) Het is dan ook Dries Ekker die op zondag 1 november deze mensen in Roosendaal op het station ontmoet om ze over de grens te brengen. Ekker heeft daarbij wel hulp van een medisch student. (184) Waarschijnlijk is dat Dick van Stokkum want Pelser is nog op reis en komt pas in de ochtend van 4 november in Brussel aan vanuit Frankrijk. Smedts komt met een andere verzetsman en een Joodse vriendin, die met hem naar Engeland willen, in de loop van 3 november in Brussel aan.
Dick van Stokkum is diezelfde tijd onderweg met een geheim agent, George Dessing, die door de Engelsen in Nederland gedropt was om contact te zoeken met Vorrink en nu weer terug wil naar Engeland. Ook Dessing wordt ondergebracht in de Rue Jeanne. (185)
De zeven Joodse vluchtelingen wachten met Ekker in het souterrain van de Rue Jeanne op het vervolg van de reis. Het is het gezin Isaac uit Den Haag met twee kinderen van tien en twaalf jaar en een elfjarige Oostenrijkse pleegdochter en (waarschijnlijk) nog een echtpaar. (186)
Zij zijn allemaal in het huis in de Rue Jeane als op woensdagochtend 4 november Pelser binnenkomt. Hij is terug van zijn “half mislukte” reis naar Zwitserland. (187) Zijn goede nieuws is dat het hem gelukt is Zwitserland binnen te komen. Het slechte dat hij zijn microfilm niet op de door hem gewilde wijze naar Engeland gekregen heeft, en erger voor de nieuwe groep vluchtelingen, dat de passeurs in Besançon zijn opgepakt. Pelser stond zo ongeveer voor de deur van de advocaat waarmee de passeur Raymond samenwerkt als deze gearresteerd wordt door de Duitsers.
Smedts laatste reis
Als Smedts en Pelser in september samen de Frenkels achterna naar België en Frankrijk gaan is Smedts al verzetsmoe: “Soms betrapte je jezelf op ernstige fouten en onvoorzichtigheden”. Hij wordt steeds banger dat het mis zal gaan: “Er kon maar één einde zijn, in de handen van de Gestapo vallen”. (188) Twee maanden later besluit hij dat het genoeg is en hij naar Engeland en van daaruit naar Amerika wil: “Mijn ongeschiktheid zal ik bestrijden, maar in ieder geval was ik een beetje overspannen. Vandaar het besluit om naar Engeland te gaan”. (189)
Als in verzetskringen bekend wordt, dat Smedts het land uit wil, is het interesse van verzetsvrienden, die mee willen reizen of informatie mee willen geven, groot. Vooral verzetsgroepen die zich bezighouden met spionage zitten te springen om hun informatie naar Engeland te krijgen. Smedts krijgt vragen en opdrachten mee op zijn reis van Koos Vorrink namens het Nationaal Convent, van Kees Dutilh, die een spionagegroep leidt, en van de communistische arts Gerrit Kastein. De twee laatste kent hij sinds de herfst van 1941.
Er wordt volop gespioneerd in Nederland, maar het zwakke punt is het contact met Engeland. Het Englandspiel is in volle gang en daardoor is er geen bevredigend contact tussen het verzet en Engeland. Bovendien willen de Nederlandse zuilen allemaal voor hun eigen standpunt en ideeën t.a.v. de na-oorlogse gewenste situatie bij de regering in Engeland pleiten.
Koos Vorrink vraagt Smedts of hij een in Nederland geparachuteerde agent, George Dessing, naar Engeland kan krijgen: “De verbindingen met Engeland waren slecht in 1942. Op een gegeven moment liep er nog één agent rond. Die kon weinig doen, want toen hij aankwam viel zijn marconist op een putrand en brak zijn rug. De overlevende was nutteloos geworden. Bovendien maakten de Duitsers jacht op hem. Vorrink vroeg me of ik een kans zag hem terug naar Engeland te krijgen. De kans zat erin. Een vriend bracht hem naar Brussel”. (190) Die vriend is Dick van Stokkum die net als Pelser op het Nieuwe Suikerhofje woont. Bovendien geeft Vorrink aan Smedts microfilms mee met de plannen van het Politiek Convent met betrekking tot de politieke situatie, te bombarderen doelen en na-oorlogse plannen. Smedts krijgt ook nog mondelinge instructies mee.
Een andere spionagegroep waarmee Smedts contact heeft is de groep Kees, opgericht door Kees Dutilh (1915-1944) in Amsterdam. Dutilh komt uit een gegoed Rotterdams milieu en studeerde astronomie in Leiden. Vanaf 1938 werkt hij voor uitgeverij Martinus Nijhoff in Den Haag. Daar wordt hij op 11 augustus 1941 gearresteerd omdat hij illegale, communistische bladen in zijn bezit heeft. (191) Hij zit daarvoor drie maanden in de gevangenis. Na zijn vrijlating wordt hij door een clubgenoot van de Leidse universiteit geronselt voor een spionagenetwerk. Dutilh vraagt Smedts om een medewerker van hem, Jonkheer Binnert Philip de Beaufort (1919-1945), mee te nemen naar Engeland. Binnert de Beaufort is student in Wageningen en verbonden aan de Ordedienst. Binnert neemt voor de Nederlandse regering in Londen spionagemateriaal over het gebied tussen Den Haag en Rijnmond mee. (192)
Eveneens in de herfst van 1941 leert Smedts Gerrit Kastein kennen (1910-1943). Deze arts en “hoge koerier van de Communistische Partij” vraagt Smedts om (via Oscar Mohr) contact op te nemen met Vorrink en het Politieke Convent over een samenwerking met de communistische partij. Smedts doet dat maar moet Kastein een afwijzing van het Politieke Convent meedelen, ze zijn niet geïnteresseerd in samenwerking. Daarna vraagt Kastein of Smedts hem ook mee kan nemen naar Engeland. Hij wil de Russische ambassadeur in Londen spreken Smedts heeft daar gaan zin in, Kasteins image is al dusdanig dat contact met hem uiterst riskant is: “Het was levensgevaarlijk Kastein alleen maar eens ontmoet te hebben”. (193)
Smedts heeft verder nog samen met Jaap Beelaerts van Blokland een zender gebouwd, waarvoor hij een -uit zijn hoofd geleerde- code mee naar Engeland neemt. De oom van Jaap is vice-voorzitter van de Raad van State in Londen en Jaap bereidt Smedts voor op een ontmoeting met hem.
Vorrink, Dutilh en Kastein worden alle drie door de SD gearresteerd door toedoen van de beruchte V-man Anton van der Waals. Kastein in februari 1943, Dutilh in maart en Vorrink in april. Smedts, die in de herfst van 1942 al merkt dat zich ook rond hem een net aan het sluiten is, hoopt een arrestatie te ontlopen door uit Nederland te vluchten. Hij weet nog niet dat hij in Brussel ook een verrader in de armen zal lopen.
Naast Binnert de Beaufort reist ook de Joodse weduwe Anna (Anja) Horwitz-Kahn (1915-1943) mee met Smedts. Zij is in Riga geboren, trouwt in 1934 in Berlijn en vlucht in 1937 met haar man Ernst Horwitz (1909-1941) naar Nederland. Smedts omschrijft het echtpaar als Berlijnse intellectuelen. Ze zijn waarschijnlijk voor de oorlog al bevriend met de Messers en Smedts. In juli 1937 krijgen ze een zoon, Thomas (Michael Thomas Friedrich).
De jongste broer van Ernst Horwitz, Erich Walter (1919) heeft de oorlog overleefd en vertelt in een interview in 1996 (194) dat zijn broer Ernst in Marburg economie gestudeerd had. In Amsterdam begint Ernst, die zelf in 1941 de dichtbundel “Eulenflug” publiceert, een antiquariaat. Hij krijgt waardevolle antiquarische boeken in commissie van een beroemd antiquariaat in Munchen (J. Halle). Mogelijk werkt hij in de Boekenbron op de Nieuwe Spiegelstraat samen met een andere Duitse emigrant, Erich Stock uit Keulen. (195)
Bij de razzia van 11 juni 1941 wordt Ernst in het postkantoor in de Courbetstraat opgepakt en naar Mauthausen gestuurd. Lien van Beverwijk, de arts die later het contact tussen de Frenkels en Smedts legt, gaat dan op het politiebureau naar hem informeren. Zij is dus ook met het echtpaar Horwitz bevriend. Anja Horwitz krijgt in oktober 1941 bericht dat haar man gestorven is. Anja en de vijfjarige Thomas duiken vervolgens onder op de boerderij van Smedts’ ouders in Limburg.
Smedts zegt dat Anja zich op haar gemak voelt op de boerderij, (196) maar volgens haar zwager Erich Horwitz verdraagt ze het onderduiken niet goed en wordt ze er erg zenuwachtig van. Haar zoontje, die blond is en blauwe ogen heeft, kan gewoon naar school en heeft het in Limburg naar zijn zin. Uiteindelijk besluit Anja Horwitz te vluchten en haar zoon op de boerderij te laten. Daarmee is Smedts’ reisgezelschap voltallig: “We gingen naar Engeland. ‘Anja is goed’, zei Binnert, ‘maar verder niemand’.” (197)
Carel Jan van Oss, de jonge vervalser van Smedts’ verzetsgroepje, zegt in een video-interview begin jaren negentig van de vorige eeuw dat Smedts zijn spionagemateriaal verborg achter de rever van zijn jasje. (198) Hij merkt ook op hoe riskant het was om dit mee te nemen. Volgens hem hadden ze zich beter alleen met vluchtelingen bezig kunnen houden. Toch zien we ook bij andere vluchtlijnen deze vermenging van taken. Op de grote vluchtlijn “Dutch-Paris” van Jean Weidner, waar honderden illegale werkers vluchtelingen, geallieerde piloten en verzetsmensen via Zwitserland en Spanje helpen ontsnappen gaan bij elke reis ook boodschappen en documenten mee. (199) Volgens Smedts’ biograaf, Igor Cornelissen, verborg Smedts de microfilms in zijn tabakszak. (200) Pelser deed eerder zijn microfilm in de dubbele bodem van een luciferdoosje. Hij kocht onderweg nieuwe -plaatselijke- luciferdoosjes.
De fatale dag-4 november 1942
Pelser komt woensdagochtend 4 november op het station van Brussel aan na zijn avontuurlijke reis naar Zwitserland, die weken geduurd heeft. Hij gaat als eerste naar zijn Nederlandse vrienden Daan en Cox van der Putten in Elsene, die intussen van een appartement naar een huis in dezelfde buurt zijn verhuisd. Daar spoelt hij het reis- en angstzweet van zich af en krijgt een ontbijt. (201)
Daarna gaat hij naar de Rue Jeanne, waar Dries Ekker al een paar dagen bezig is alle papieren voor de verdere vlucht van de vier volwassenen en drie kinderen voor te bereiden. Ekker schrijft later dat het avond is als Pelser komt: “Dezelfde avond dat Smedts met zijn voor Amerika bestemde groepje, ik met mijn voor Zwitserland bestemde gezelschap en de ‘parachutist’ in de grote keuken in het sousterrain opgewekt en naarstig plannen zaten te maken -viel ineens een dodelijk vermoeide Pelser de keuken binnen”. (202) Uit Pelsers beschrijving is op te maken dat hij ‘s ochtends vroeg met de trein in Brussel aankomt, bij zijn vrienden de van der Puttens langs gaat en dan naar de Rue Jeanne komt.
Dick van Stokkum, die waarschijnlijk geholpen heeft om één van de kinderen, dat met een zere voet niet goed kan lopen, achterop de fiets over de grens te krijgen en die ook nog Dessing, de agent die uit Nederland weg moet naar de Rue Jeanne gebracht heeft, is niet meer in Brussel.
Pelser vertelt Ekker over de opgepakte passeurs in Besançon. Hoe krijgen ze de zeven vluchtelingen nu naar Zwitserland? Ze weten niet direct een oplossing. Ekker vertelt Pelser dat hij en Smedts de afgelopen maand al een paar groepjes vluchtelingen verder hebben geholpen en dat deze nieuwe groep vluchtelingen al sinds zondag wacht op hun papieren. Ekker heeft in de avond afgesproken in een restaurant met Smedts en zijn reisgenoten, Binnert de Beaufort en Anja Horwitz, die alledrie door willen naar Engeland.
Vervolgens gaat Pelser naar van Poppel en Blits-Lam in de Rue Leonardo da Vinci. Pelser denkt nog steeds dat van Poppel een verzetsman is en een link vormt tussen de mensen van Het Parool en de vluchtroute in Parijs. Pelser vertelt van Poppel dat vrienden van hem naar Engeland willen. Gelukkig zegt hij niets over de Joodse vluchtelingen. De vluchtlijn Van Dam stelt strenge eisen aan de vluchtelingen en wil eigenlijk alleen vervolgde verzetsmensen helpen. (203) Van Poppel zegt dat hij kan helpen omdat hij een snelle weg via Spanje en Portugal heeft. Ook raadt hij Pelser aan in België onder te duiken omdat er meerdere Parool-medewerkers zijn gearresteerd (dat is door van Poppels toedoen, maar dat zegt hij natuurlijk niet). Pelser spreekt met hem af ‘s avonds langs te komen met de verzetsmensen die weg willen.
Mathieu Smedts, Binnert de Beaufort en Anja Horwitz zijn op 3 november de grens met België overgegaan en komen ‘s ochtends rond 11 uur in Brussel aan. (204) Waarschijnlijk overnachten ze ook in de Rue Jeanne. De avond van 4 november hebben ze een afscheidsdiner met Dries Ekker en ontmoeten daarna Henk Pelser in café Madou dat in de buurt van het appartement van Helena Blits-Lam ligt. Dries Ekker gaat niet mee naar het café, hij gaat terug naar de vluchtelingen in het doorgangshuis.
Vanuit café Madou gaan Pelser, Smedts, Binnert de Beaufort en Anja Horwitz-Kahn op bezoek bij van Poppel en Helena Blits-Lam om te informeren naar de snelle weg naar Portugal.
Zowel Smedts als Pelser hebben over deze avond in de woning van Helena Blits-Lam in de Rue Leonardo da Vinci 30 geschreven. Deze straat ligt iets ten oosten van het centrum, ongeveer waar nu de Europese wijk is. Het huis van Daan en Cox van der Putten, Pelsers onderduikadres bij Margot Nyst, de woning van de van der Puttens en het doorgangshuis in de Rue Jeanne 13 liggen alle drie ten zuiden van het centrum in de wijk Elsene/Ixelles. Overigens is er ook van Helena-Blits Lam een verslag over dezelfde avond, gemaakt door MI5 als ze aan het einde van de oorlog in Engeland verhoord wordt.
Henk Pelser koestert geen verdenking tegen van Poppel. Op zijn heenreis naar Zwitserland is hij wel enigszins wantrouwend ten aanzien van Helena Blits-Lam. Hij merkt dan, als hij wat vroeger naar de tweede afspraak gaat, een zekere nervositeit bij haar: “Alleen zijn vriendin, Helena Lam, was thuis, en zij werd zeer geagiteerd bij de gedachte dat ik niet op haar vriend en de circusartiest zou willen wachten. De schone Helena werd wat té opdringerig en dat vertrouwde ik niet”. (205) Blits-Lam zegt in februari 1945, als ze in Londen ondervraagd wordt door de Engelse Geheime Dienst MI5 dat van Poppel “geërgerd” is dat ze Pelser heeft laten gaan. (206) Nu Pelser weer terug is in Brussel zetten Helena Blits-Lam en Jozef van Poppel er alles aan om hem niet weer te laten ontkomen. De vier Nederlanders worden onthaald door Helena Blits-Lam die overvloedig alcohol schenkt.

Pelser, onder zijn schuilnaam Petters, stelt de andere drie verzetsmensen voor onder hun schuilnamen. Binnert de Beaufort als Royaarts, Smedts als Smeets en Anja Horwitz als Smedts’ vriendin. Terwijl van Poppel kort weg is om een -in zijn woorden- andere verzetsman op te halen die een Belgisch onderduikadres voor Pelser weet, geeft Smedts aan de Beaufort wat foto’s en documenten die hij naar een café moet brengen. (207)
Als van Poppel terugkomt met de “topman uit het Belgisch verzet”, (208) in werkelijkheid dr. Wilhelm Bodens (1910-2005), zijn chef bij de Abwehr, is hij weer boos op Helena Lam, dat ze de Beaufort/Royaarts weg heeft laten gaan. De Nederlanders hebben de indruk dat dr. Bodens (1910-2005) een arts is. In werkelijkheid is hij een officier bij de Abwehr. Voor de oorlog was hij een wetenschapper, die zich aan de universiteit van Bonn bezighield met “Sagen vom Niederrhein”. (209)
Binnert de Beaufort, door Helena Lam omschreven als “erg vrolijk” (210) komt weer terug, maar nog steeds wil het gesprek niet zo vlotten. Pelser schrijft: “Onder het inschenken van steeds meer drank praatte Meesters voortdurend om de zaak heen.” (211) Binnert fluistert Mathieu Smedts toe waarom hij zo stroef doet. (212) Ook Helena Lam valt het op dat Smedts erg nerveus is. (213) Smedts, die niet alleen nerveus is maar ook een “onaangenaam gevoel” heeft, zegt dat er “in de loop van het gesprek een zekere spanning ontstaan was” maar “dat het een provocatie was, kwam niet in me op.” (214)
Smedts vindt van Poppel en Bodens te “loslippig”. Van Poppel doet waarschijnlijk net iets te veel zijn best om greep te krijgen op zijn slachtoffers, nadat Pelser hem al een keer ontglipt is. Smedts: “Zijn (van Poppels A.B.) voorstel had ook bedenkelijke kanten. Hij kon ervoor zorgen dat wij binnen een week in Portugal zouden zijn. Op één voorwaarde! We moesten vier jongelui meenemen, technici (…) Ik voelde er niets voor (…) die weigering betekende onze arrestatie. Dat heb ik later pas gehoord.” (215) Bodens vertelt Smedts na de oorlog, als Bodens zelf gevangen zit, dat twee van de jongelui bonafide Belgische verzetsmensen waren, de andere twee Duitse saboteurs die door de Abwehr naar Engeland gesluisd moesten worden. (216)
In de loop van de avond wordt er aan de deur gebeld. Het is een Belgische politieagent die zegt dat dr. Bodens’ auto verkeerd geparkeerd staat (217) Volgens Helena Lam was er iets met het licht van de auto (218). In ieder geval gaat dr. Bodens met de politieagent naar buiten. In werkelijkheid is dit een Duitse militaire agent van de Geheime Feldpolizei die komt informeren of de vier Nederlanders gearresteerd moeten worden. Bodens antwoordt bevestigend. Er wordt een val opgezet waarbij van Poppel, Blits-Lam en Bodens niet verdacht zullen worden van provocatie.
Rond middernacht besluit het gezelschap op te breken en de volgende dag verder te praten. Smedts: “Het was al laat toen de dokter ons aanbood ons naar huis te brengen. Ik vroeg hem ons ergens in de buurt van ons onderduikadres af te zetten. Ik voelde er niets voor dat het bij deze kletskous bekend zou worden”. (219)
De verzetsmensen stappen in de auto bij dr. Bodens. Pelser voorin. Anja Horwitz, Mathieu Smedts en Binnert de Beaufort achterin. Dr. Bodens, die een argument moet hebben om onderweg te kunnen stoppen, had Pelser in de woning naar een adres gevraagd waar hij een brief moest posten en Pelser had hem gezegd dat hij wist waar dat was. Pelser weet niet dat Bodens op dat adres een val gezet heeft. Pelser let dus tijdens de rit goed op en vraagt Bodens op een gegeven moment om te stoppen. Pelser stapt dan uit om naar het straatnaambordje te kijken. Precies op dat moment komt er een overvalwagen en worden Smedts, Horwitz en de Beaufort gearresteerd. Dr. Bodens overigens ook, voor de geloofwaardigheid.
Pelser verstopt zich in een portiek en weet te ontkomen. Vanuit een telefooncel belt hij naar Meesters/van Poppel, “waar ik tot mijn verbijstering een Duitser aan de telefoon kreeg. Ik nam dus aan dat Meesters ook was gearresteerd en hing op zonder mijn naam te noemen”. (220) Ook Helena Blits-Lam vertelt in Engeland dat “Petters” belde. Zij zegt ook dat hij oplegt (“rang off”). Helena zegt dat haar door van Poppel verteld wordt dat de Nederlanders gearresteerd zijn omdat hun papieren niet in orde zijn. Volgens haar krijgt ze het echte verhaal over het verraad pas eind februari 1943 te horen als van Poppel haar opbiecht dat hij voor de Duitsers werkt. Bodens zegt haar dan ook nog dat van Poppel dat werk al tien jaar doet. (221)
Smedts, Horwitz en de Beaufort worden naar het bureau van de Geheime Feldpolizei gebracht waar het er “hardhandig” aan toegaat. De politie wil graag Henk Pelser ook nog te pakken krijgen dus “er vielen een paar stevige klappen”. (222) Gelukkig weten de Duitsers niet dat er op een schuiladres ook Joodse vluchtelingen en een Nederlandse Engelandvaarder zitten. De drie arrestanten houden hun mond en worden gevangen gezet in de gevangenis van St. Gilles.
Pelser gaat nadat hij geprobeerd heeft van Poppel te bellen naar de Rue Jeanne en licht iedereen daar in dat er waarschijnlijk een inval gaat komen. Ze hopen dat Smedts, de Beaufort en Horwitz het adres nog geheim kunnen houden want de illegale bewoners van het doorgangshuis kunnen niet voor het einde van de spertijd om zes uur ‘s ochtends weg. (223)
Verder naar Zwitserland
Over de groep vluchtelingen die met Ekker naar Brussel gekomen is weten we meer dan over de andere vluchtelingen op Pelsers vluchtweg omdat één van hen, een elfjarig Oostenrijks Joods meisje dat in 1938 naar een pleegfamilie in Nederland komt, na de oorlog haar verhaal vertelt. Het zijn mensen wiens vlucht nog in Nederland door Mathieu Smedts georganiseerd is, maar die nu in België voornamelijk door Dries Ekker begeleid worden. (224) We weten welke route deze vluchtelingen genomen hebben, hoe ze het geld voor hun vlucht opbrengen, welke problemen ze onderweg ondervinden en hoe ze in Zwitserland ontvangen worden.
De Oostenrijkse Ruth Broessler komt als zevenjarige met haar oudere zus Eva, die dan vijftien is, op 31 januari 1939 met de trein van Wenen naar Nederland. Hun ouders Gustav en Thekla blijven achter in Wenen, maar kunnen later dat jaar naar Engeland en van daar naar Amerika komen. De meisjes hebben een tante in Nederland, Magda Révész-Alexander, geboren in Boedapest in 1886, die sinds 1921 in Amsterdam woont en voor de twee meisjes pleeggezinnen zoekt. Na aankomst moeten de twee jonge vluchtelingen twee maanden in het quarantainekamp Heijplaat bij Rotterdam wonen voordat ze naar hun pleeggezin mogen.
Eva en Ruth komen terecht in jonge Joodse gezinnen in Den Haag. Eva woont bij Marinus en Caroline Simons, die drie dochters van haar leeftijd hebben. Ruth bij de familie Isaac, die een dochter hebben die een jaar ouder is dan Ruth en een zoon die een jaar jonger is. Haar pleegvader Siegfried (Frits) Isaac (1900-1948) is directeur van de Bijenkorf en kent Géza Révész, de oom van Eva en Ruth, een psycholoog die als adviseur voor de Bijenkorf gewerkt heeft. De pleegmoeders, Elly Isaac-Edersheim (1903-1999) en Caroline Simons-Edersheim (1896-1945) zijn zussen van elkaar.
Hoewel de twee meisjes hun ouders missen, hebben ze tot aan de bezetting een beter leven dan in Wenen onder de nazi’s. Ruth gaat naar school, Eva doet een aantal cursussen en ze leren allebei goed Nederlands. Als hun ouders in Engeland wonen doen ze moeite om de kinderen daar naartoe te laten komen. Die hereniging wordt onmogelijk als Nederland bezet wordt en Eva en Ruth Broessler weer onder een nazi-regime moeten leven. (225)
Frits Isaac, die rechten gestudeerd heeft, is de oudste zoon van Arthur Isaac, directeur van de Bijenkorf. Frits werkt sinds 1925 ook voor de Bijenkorf, eerst voor het filiaal in Den Haag, vanaf 1939 is hij directeur-generaal maar onder de Duitse bezetting wordt hij al snel tot ontslag gedwongen. Het gezin Isaac besluit in de zomer van 1942 naar Zwitserland te vluchten. Ze zijn dan al een paar keer bijna opgepakt en beginnen te informeren naar betrouwbare passeurs. Ze komen terecht bij de groep van Smedts, Ekker en Pelser op aanbeveling van Jaap Beelaerts van Blokland, die ze kennen via gezamenlijke vrienden. (226) Ze krijgen te horen dat een vlucht naar Zwitserland voor de vijf gezinsleden, met passeurs, papieren en overige kosten in totaal 50.000 gulden gaat kosten. (227) Omgerekend naar nu is dat bijna 360.000 euro. Volgens Dries Ekker vragen de passeurs eind oktober 3000 gulden per persoon. (228) Voor het gezin Isaac en Ruth Broessler bij elkaar dus 15.000 gulden. Mogelijk is in hun geval het bedrag hoger zodat er ook een paar armere vluchtelingen mee kunnen. Zowel Smedts als Pelser deden dit. (229)

Frits en Elly Isaac komen beide uit gegoede families maar de nazi’s hebben al een groot deel van hun vermogen geconfisqueerd en het gezin heeft ook geld nodig voor het verblijf in Zwitserland. Om het enorme vluchtbedrag op te brengen worden ze geholpen door een vriend, Dirk (Dick) de Jong (1896-1974) die in de Raad van Bestuur van de Bijenkorf zit en directeur is van een chemische fabriek in Amsterdam-Noord, Koninklijke Zwavelzuurfabrieken Ketjen. Dick de Jong laat de fabriek een dag lang de zoetstof sacharine produceren en verkoopt die op de zwarte markt. De opbrengst leent hij aan Frits Isaac. (230)
Het gezin Isaac is van plan om hun twee eigen kinderen en ook hun pleegkind Ruth Broessler mee te nemen naar Zwitserland. (231) Frits heeft voor ze vluchten een ontmoeting met Ruths oudere zus Eva Broessler, die al ondergedoken is, en legt haar uit dat zij niet mee kan. Eva woonde eerst in Utrecht omdat ze uit de kuststreek weg moest. Ze raakte daar bevriend met Ika Oberman, de studente theologie die zoals we eerder in dit verhaal zagen Jaap van Cleef aan een onderduikplek in Utrecht hielp. Als dominee Oberman in augustus 1942 gearresteerd wordt, vinden de Duitsers Eva Broesslers naam in het adresboekje van zijn dochter Ika. Eva wordt op 18 augustus 1942 opgepakt en gevangen gezet, maar gelukkig weer vrijgelaten, als de Duitsers geen verbinding tussen haar en het verzet vinden. Hierna besluit ze in Amsterdam onder te duiken. Eva krijgt valse papieren op naam van winkelbediende Johanna Cornelia Meijer, geboren in 1923. Ze overleeft de oorlog in onderduik in Amsterdam bij niet-Joodse familie van de familie Simons en doet zelfs ondergronds werk als bezorgster van Het Parool. (232)

De familie Isaac en Ruth Broessler beginnen hun vlucht op zondag 1 november 1942 om zes uur ‘s ochtends. In oude kleren zonder ster, zodat ze een arbeidersgezin lijken dat een uitstapje doet, gaan ze naar het station en nemen de trein naar Roosendaal. Daar zullen ze hun passeur treffen. Waarschijnlijk is dit Dries Ekker. Hij is bijna te laat omdat hij nog een glas bier wil drinken en niet op de tijd let. (233) Alle gezinsleden hebben valse persoonsbewijzen en Ruth heet nu Sylvia de Boer. (234)
Ruth heeft een zere voet en kan niet ver lopen. Daarom hebben de Isaacs een tweede passeur geregeld, die met haar op de fiets over de grens zal gaan. De rest gaat lopen. Deze passeur is een student medicijnen. Pelser kan het niet zijn want die komt pas op 4 november in Brussel aan vanuit Frankrijk. Waarschijnlijk is het Dick van Stokkum. (235) Hij heeft eerder al geheim agent George Dessing (schuilnaam Dekker) naar het doorgangshuis in de Rue Jeanne gebracht. Dries Ekker en Dick van Stokkum spreken een ontmoetingspunt in Antwerpen af. Ruth en haar passeur wachten daar vol spanning uren lang tot de Isaacs en Ekker, die langer te voet onderweg waren dan gepland, uiteindelijk ook aankomen.
Vanuit Antwerpen gaan ze naar het doorgangshuis in Brussel. Ekker, die bij hun blijft, begint daar de verdere vlucht te organiseren. Volgens Ruth is het doorgangshuis vol met andere vluchtelingen en illegale werkers en is er ook een ‘parachutist’. Dat is waarschijnlijk George Dessing. Ruth krijgt nieuwe papieren, die geldig zijn voor België en bezet Frankrijk en heet nu Sylvia de Laet uit Wavre, hoewel ze geen Frans spreekt. (236)
Pelser komt kort na middernacht 4/5 november na de hierboven beschreven arrestatie van Smedts, de Beaufort en Horwitz, waarbij Pelser ontsnapte, terug naar het doorgangshuis en waarschuwt Ekker en alle aanwezigen inclusief de hoofdbewoner dat ze zo snel mogelijk weg moeten. Ze moeten echter wachten tot zes uur ‘s ochtends voor ze op straat kunnen. (237) Pelser, Ekker, de vier Isaacs, Ruth Broessler en nog een echtpaar gaan dan door de uitgang in het souterrain naar buiten. Pelser en Ekker gaan mee tot het station waar ze de vluchtelingen voorstellen aan twee passeurs, die tot kort voor de Zwitserse grens mee zullen reizen. Pelser en Ekker gaan zelf niet mee. Het groepje vluchtelingen gaat eerst met de trein en de bus naar Bouillon, in het zuiden van België aan de Franse grens. Ze wachten de hele middag in een café tot het donker is en gaan dan met hun passeurs in een taxi over de grens naar Frankrijk. De douane is waarschijnlijk omgekocht want ze worden zonder controle doorgelaten.
De familie Isaac en Ruth overnachten in een morsig hotel in Sedan. Het is niet duidelijk of het echtpaar dat tegelijk met hen de Rue Jeanne verliet er nog bij is. Met hun twee passeurs gaan de vluchtelingen daarna met de trein naar Nancy waar ze in het hotel Jeanne d’Arc in Rue Jeanne d’Arc overnachten. Nu de passeursorganisatie in Besançon door de Duitsers is opgerold moeten er nieuwe wegen gevonden worden. Ze zullen een dag in Nancy blijven en op 7 november verder gaan naar het dorpje Lure, waar ze hun volgende passeur zullen ontmoeten. Lure ligt op vijftig kilometer van de grens met Zwitserland.
Hoewel Lure maar een paar duizend inwoners heeft, is er een treinstation. Daar wachten de Isaacs de volgende dag urenlang op de passeur die hen naar Zwitserland zal brengen maar deze komt niet opdagen. Bang en teleurgesteld besluiten ze terug te gaan naar Nancy. Daar checken ze weer in in hotel Jeanne d’Arc, waar ze met zijn vijven bijna een hele week op een kleine hotelkamer blijven. De hoteleigenaar laat ze extra betalen voor het risico dat hij loopt. Frits heeft kleine diamantjes meegenomen in de steel van een pijp en Elly een paar sieraden, die ze kunnen verkopen om aan geld te komen. Moe van het wachten overleggen Frits en Elly of ze niet beter terug kunnen gaan naar België.
De vrouw van de hoteleigenaar vindt met behulp van het plaatselijk verzet een nieuwe passeur. De Isaacs, Ruth en nog een Nederlands Joods echtpaar (het is niet duidelijk of dit het echtpaar is dat tegelijk met hun Brussel verliet) gaan met hem naar Lure waar ze met twee vrouwelijke passeurs -hun mannen werken in de plaatselijke Peugeot fabriek- in de bak van een open vrachtauto naar Hérimoncourt gereden worden, een dorp dicht bij de Zwitserse grens.
Met weer nieuwe passeurs beginnen ze in de avond aan hun lange voettocht door de bergen over de Zwitserse grens. (238) Het Joodse echtpaar uit Amsterdam dat meegaat heet Sann. (239) Ascher Sann, roepnaam Adolf, die in Polen geboren is, is 47 en is rond 1919 van Berlijn naar Amsterdam verhuisd. Daar trouwt hij in 1923 met de vier jaar jongere Amsterdamse Judik (Judith) Drukker. Een jaar later wordt hun zoon Jack geboren, ze krijgen geen verdere kinderen. Ascher Sann is koopman. Judith Sann doet in 1928 examen in heilgymnastiek en massage. Ze heeft een praktijk voor heilgymnastiek aan huis in de Jan van Eijckstraat 19, adverteert veel, geeft lessen, en doet optredens en lezingen. Haar lesruimte wordt na de bezetting een onderafdeling van de Joodse Raad, waar onder andere reis- en verhuisvergunningen moeten worden aangevraagd. (240) Hun zoon Jack, die in de zomer van 1942 achttien wordt, is al eerder gevlucht. Hij is net een paar weken in Zwitserland. (241)
Om één uur ‘s nachts wijzen de passeurs de zeven vermoeide vluchtelingen waar de grens is en hoe ze het best kunnen lopen. Het groepje vluchtelingen moet nu zelf verder. Ze lopen tot ze huizen zien en nemen aan dat dat Porrentruy is, het eerste stadje op Zwitsers grondgebied. Ze kloppen bij een van de huizen aan om een overnachting te vragen, maar er blijkt een onsympathieke Zwitserse politieagent te wonen die de uitgeputte vluchtelingen met getrokken pistool naar het politiebureau brengt, ze urenlang ondervraagt en dreigt met uitzetting.
Elly Isaac raakt daardoor zo gestresst dat ze dreigt haar zelfmoordpil te nemen. Ze hebben allemaal cyanide tabletten bij zich: “Preferring that they all die by their own hands rather than in a death camp in Poland”. (242) Ook de Frenkels hadden zulke pillen mee op hun vlucht. Maurits Frenkel zegt: “Op het laboratorium van het ziekenhuis lag dit spul voor het grijpen”. (243) Pelser en Dick van Stokkum, die Geneeskunde studeerden, komen er op deze manier waarschijnlijk ook aan en geven het op verzoek aan de vluchtelingen. Bij een latere tocht geven Pelser en Ekker ook iets kalmerends aan een baby, die over de grens gedragen moet worden. (244) Mogelijk nemen ze ook oppeppende middelen mee om de nachtelijke tochten vol te houden. Maurits Frenkel heeft het op een gegeven moment over “caffeïne-poeders die we uit Holland hadden meegenomen” om op de been te blijven. (245) Zelfmedicatie is een normaal aspect van het stressige verzetsleven. Smedts drinkt in het smokkelaarscafeetje aan de Belgische kant van de grens regelmatig een cognac tegen de zenuwen nadat hij mensen heeft weggebracht. (246) Pelser rookt veel en blijft dat ook heel zijn leven doen. (247)
Op het Zwitserse politiebureau spelen zich ondertussen drama’s af. Het wordt steeds waarschijnlijker dat ze uitgezet gaan worden. Het echtpaar Sann vraagt of ze Ruth mogen “lenen” omdat de Zwitsers mensen met jonge kinderen wel toelaten. De Isaacs zitten in een vreselijk dilemma. Ze willen de Sanns graag helpen maar zeggen nee omdat ze de verantwoording voor Ruth dragen en haar niet in gevaar kunnen brengen. (248)
Uiteindelijk besluiten de Zwitsers om het echtpaar Sann-Drukker naar Frankrijk terug te sturen ondanks het feit dat hun achttienjarige zoon al in Zwitserland is. Ze worden zonder pardon direct over de grens gezet. De Sanns zullen hun zoon nooit meer zien. Ze worden in Frankrijk gearresteerd en naar Drancy gebracht, een kamp dicht bij Parijs. Van Drancy zijn ze op 9 februari 1943 naar Auschwitz gestuurd waar ze direct zijn vermoord. (249)
Tot hun opluchting mogen de Isaacs en Ruth in Zwitserland blijven. Frits Isaac wordt in een Zwitserse gevangenis gestopt. Elly Isaac en de drie kinderen gaan naar een opvangcentrum in een koud klooster in de Jura. Na ongeveer een week wordt het gezin herenigd in het grootste vluchtelingenkamp van Zwitserland in Büren, in het kanton Bern. Met hulp van de Nederlandse ambassade wonen ze vanaf 9 december 1942 in een Nederlands hotelkamp in Clarens bij Montreux. De kinderen kunnen naar de Nederlandse school en omdat de Isaacs toegang krijgen tot hun Amerikaanse banktegoeden wonen ze vanaf september 1943 in een eigen apartement, waar het echtpaar Isaac in het voorjaar van 1945 nog een baby krijgt. (250)
De ouders Broessler, die in 1940 naar de VS gegaan zijn en in Michigan City, Indiana wonen worden pas in juni 1946 herenigd met hun jongste dochter Ruth en in januari 1947 met Eva, de oudste dochter, die de oorlog in onderduik in Amsterdam heeft overleefd. Ouders en kinderen Broessler hebben elkaar acht jaar niet gezien. (251)
Paroolgroep gedecimeerd
Nu ze de familie Isaac en de andere vluchtelingen op het station van Brussel veilig op weg hebben geholpen overleggen Henk Pelser en Dries Ekker hoe het verder moet. Gelukkig proberen ze niet om weer contact op te nemen met van Poppel.
Pelser blijft voorlopig in Brussel en duikt onder bij Margot Nyst op de Avenue Louise. Dries Ekker, die waarschijnlijk niet door de Duitsers gezocht wordt gaat terug naar Amsterdam om Ward Messer en Dick van Stokkum te waarschuwen dat Smedts en de twee anderen opgepakt zijn en het huis in de Rue Jeanne onveilig is. Dries moet ook navragen wie van de Parool-medewerkers gearresteerd en wie nog op vrije voeten is. Nadat hij die taken uitgevoerd heeft en erachter gekomen is dat onder andere Wim van Norden, Jan Meijer en Jaap Nunes Vaz gearresteerd zijn, maar dat Hans Warendorf spoorloos is, komt Ekker terug naar Brussel.
Daar besluiten hij en Henk een kijkje te gaan nemen in het huis in de Rue Jeanne. Ze gebruiken hun sleutel om binnen te komen via het souterrain en zien boven licht branden. Ze maken zich snel uit de voeten en bellen vervolgens op. Ze merken dat ze niet de bewoner aan de lijn krijgen maar waarschijnlijk een Gestapo-agent, die hen heel graag wil ontmoeten in een café. Daar gaan ze niet op in. (252) Daarmee is hun doorgangshuis niet meer bruikbaar voor volgende vluchtelingen. (253)
Dries en Henk gaan terug naar Amsterdam om te proberen te weten te komen waar Paroolman Hans Warendorf is. Ze ontmoeten zijn vrouw die zich zorgen maakt en denkt dat hij bij een vriend in Parijs zou kunnen zijn. Omdat zoveel kopstukken van Het Parool in de cel zitten, ontstaat er een groot probleem. Als de krant niet verschijnt zullen de Duitsers de belangrijkheid van hun gevangenen inzien. Pelser en Ekker worden op pad gestuurd als internationale Parool-koeriers met de opdracht Hans Warendorf te vinden om hem te vragen hoe het verder moet met Het Parool. Maar “niet alleen moesten wij Hans Warendorf opsporen, maar ook proberen de vluchtweg naar Zwitserland te herstellen”, schrijft Pelser. (254)
Ekker en Pelser willen eerst een nieuwe weg naar Zwitserland verkennen omdat hun contacten in Besançon opgepakt zijn en ze daarmee geen passeurs hebben voor het laatste stuk weg over de grens naar Zwitserland. Bovendien zijn hun passeurs in Brussel bang geworden door de arrestatie van Mathieu Smedts en hebben hun prijzen verhoogd: “Eind november 1942 rekenden zij (Brusselse passeurs A.B.) voor het transport van Brussel naar Zwitserland ruim 9000 gulden per persoon –in die tijd kon je daar een huis voor kopen”, zegt Pelser. (255)
Pelser roept als eerste de hulp in van Margot Nyst, die via haar man Fernand Wolff, die lid is van de Witte Brigade aan goede Belgische en Franse persoonsbewijzen kan komen. Hoe goed die zijn zullen we hieronder zien als een van de vluchtelingen hiermee later opgepakt wordt in Frankrijk. Dries Ekker zegt hierover: “We hadden een prachtige weg, weinig afhankelijk van derden, in grote mate veilig door de zeer hoge kwaliteit van de Belgische en Franse identificatiekaarten die de in begin ’43 ook voor wat betreft falsificaties voortreffelijk functionerende Belgische verzetsbeweging in luttele uren tijds wist te leveren via Margot Nyst”. (256)
Daarna gaan Pelser en Ekker op bezoek bij René Poupart, de Brusselse passeur, en zetten hem onder druk: “Hij gaf mij alle details van de weg naar Zwitserland en daarbij de namen van de passeurs en hun wachtwoorden”, schrijft Pelser. (257) Dit is de weg die de Isaacs ook namen en we zagen dat zij in Lure strandden omdat hun passeur niet komt opdagen. Pelser belooft Poupart dat Dick van Stokkum de dure route zal blijven gebruiken, waarschijnlijk vooral voor Engelandvaarders, zodat Poupart “zijn lucratieve bedrijf zou kunnen voortzetten”. (258)
Op 2 december 1942 gaan Pelser en Ekker op weg. Pelser was al een paar keer illegaal in Frankrijk, voor Ekker is het waarschijnlijk de eerste keer. Ze gaan dezelfde weg die de Isaacs namen. Eerst naar Bouillon, met een passeur over het kleine grenspostje in de bossen naar Sedan en dan met de trein langs Nancy en Lure. Ze reizen nog een stukje dichter naar de grens en stappen in Belfort uit. Daar ontmoeten ze, na het noemen van een wachtwoord dat ze van Poupart kregen, Paul Ruys, een “voortvluchtige Belg” (259) die voor 900 gulden vluchtelingen naar Porrentruy in Zwitserland kan brengen. Met de vluchtweg hersteld gaan ze nu de opdracht van Het Parool uitvoeren en Hans Warendorf in Parijs zoeken. Ruys zet ze op de trein Belfort-Parijs.
Johan Carel Sigismund (Hans) Warendorf, een Joodse jurist, besloot toen er om hem heen steeds meer Parool-medewerkers gearresteerd werden om op eigen houtje via Maastricht naar Parijs te vluchten. Hij maakte dus geen gebruik van de “diensten” van van Poppel. (260)
In Parijs gaan Pelser en Ekker, voorzien van informatie van Warendorfs vrouw, naar een adres in Neuilly. Dat blijkt een kantoor te zijn dat al gesloten is. Ze vinden in deze buitenwijk geen hotel en brengen Sinterklaasavond zonder eten in een koude portiek door. De volgende dag horen ze dat ze Warendorf ‘s middags kunnen spreken. Ze gebruiken de tijd om cadeautjes te kopen voor hun “vriendinnetjes”. Saar Oudkerk krijgt zijden sjaaltjes en een Chanel lippenstift, die ze in Nederland niet durft te dragen. (261) “Een van de weinige problemen waarmee wij onderweg nooit te kampen hadden, was een tekort aan financiën”, schrijft Pelser. (262) Omdat ze in opdracht van Het Parool onderweg zijn hebben ze geld gekregen uit de Parool-kas.
In de middag spreken ze Warendorf over de situatie bij Het Parool. Voor hun eigen Zwitserse Weg krijgen ze van hem de raad om contact op te nemen met de voormalige Commissaris van de Koningin in Utrecht, Jhr. L.H.N. Bosch Ridder van Rosenthal, wiens broer ambassadeur in Zwitserland is.
Twee dagen later, op 8 december 1942, zijn ze terug in Amsterdam, “in het bezit van de gehele lijn naar Zwitserland” (263) Daar horen ze dat Mathieu Smedts op 14 november ontsnapt en twee weken later al weer opgepakt is. Smedts en Binnert de Beaufort werden aan elkaar geboeid van Brussel naar het Oranjehotel in Scheveningen gebracht. In de trein merkt Smedts dat hij de handboei van zijn hand af kan schuiven en het lukt hem om op het station van Den Haag te ontsnappen. Hij duikt onder bij een “oud dametje”, huishoudster Aafje Speets, in de Paramaribostraat in Den Haag. (264) De Abwehr gaat intensief naar hem op zoek, surveilleert op al zijn addressen en zet een provocateur in, de Haagse politieagent Sikko Wijmenga (1903) (265). Hierdoor worden meerdere van Smedts’ verzetsvrienden op 27 en 28 november 1942 gearresteerd: Ward en Juta Messer en vervalser Wim Ouweleen en zijn vrouw, die net als Juta Messer zwanger is. Vooral Juta Messer is dan in groot gevaar omdat ze Joods is. Omdat Smedts van spionage verdacht wordt, is het de Abwehr die de gevangenen ondervraagt. Omdat die minder in jodenvervolging geïnteresseerd is, lukt het Ward om zijn vrouw voor deportatie te behoeden. Uiteindelijk is het Ouweleen die Smedts’ onderduikadres geeft: “Ten slotte vonden ze de ene persoon, die wist waar ik was. Zijn vrouw was zeven maanden zwanger. Hij werd onder druk gezet, die geen echtgenoot kan dragen en hij wist dat men bij een huiszoeking mijn adres zou vinden”, schrijft Smedts (266). Smedts zegt na de oorlog ook dat hij spijt heeft van zijn ontsnapping. (267)
Ook de amateur-vervalser Carel Jan van Oss belandt in het Oranjehotel: “Een jongeman die meesterlijk persoonsbewijzen vervalste, maar die we overal buiten hadden gehouden omdat hij te jong was en vooral te nieuwsgierig. Deze laatste eigenschap was hem bijna noodlottig geworden, want ofschoon hij wist dat de SD in het huis van een vriend de wacht hield, ging hij eens een kijkje nemen. Hij werd prompt opgepakt” zegt Smedts over hem. (268) Carel Jan wordt na zijn arrestatie in de woning van Ward Messer één keer op het Binnenhof verhoord, laat niets los en na zes koude en hongerige weken -“nog altijd jong en nieuwsgierig maar wijzer”- (269) wordt hij weer losgelaten net als Juta Messer en de vrouw van Wim Ouweleen. Ward Messer, Wim Ouweleen en Aafje Speets zitten meer dan een jaar gevangen
Anja Horwitz wordt ook langdurig ondervraagd, zij wordt net als Smedts en Binnert de Beaufort naar het Oranjehotel overgebracht. Smedts schrijft: “De SD had mevrouw Horwitz aan het praten gekregen, maar klaarblijkelijk had ze heel weinig verteld”. (270) De vijf of zes onderduikers die op dat moment op de boerderij van Smedts’ ouders zijn, inclusief het zoontje van Anja Horwitz, worden niet gevonden en volgens Smedts overleven alle onderduikers op de boerderij de oorlog. (271) Anja Horwitz-Kahn is volgens haar kaart bij de Joodse Raad op 7 juni 1943 naar Westerbork gebracht. Na een nacht in de strafbarak is ze met het transport van 8 juni naar Sobibor gestuurd waar ze na aankomst direct vermoord is. (272)
Henk Pelser en Dries Ekker zijn rond 8 december terug van hun reis naar Parijs. Ook naar hen was in de tussentijd gezocht want De SD in Den Haag had het “rapport van Poppels van de Geheime Feldpolizie in Brussel ontvangen”. (273) Van Poppel kent Pelser, maar Ekker niet. Provocateur Wijmenga zal ook achter de naam en het adres van Dries Ekker gekomen zijn. (274)
Pelser zegt: “We kwamen ook te weten dat de Abwehr nu in ernst de jacht op ons geopend had en, gedurende de afgelopen twee weken, op al onze bekende adressen op ons had zitten wachten. De dag voor onze terugkeer waren ze tot de conclusie gekomen dat we gewaarschuwd moesten zijn en, toen wij opbelden om te zeggen dat we terug waren, hadden zij hun surveillance net een paar uur eerder opgeheven!” (275)
Smedts wordt bij zijn verhoren gevraagd of hij Pelser kent en ontkent dit. (276) Smedts’ microfilmpjes, die hij voor Vorrink naar Engeland had proberen te smokkelen worden hem aangerekend als spionage en in een kort proces wordt hij samen met Jaap Beelaerts van Blokland en Kees Dutilh op 17 november 1943 tot de doodstraf veroordeeld. Kees Dutilh wordt op 24 februari 1944 geëxecuteerd maar Smedts en Beelaerts van Blokland krijgen uitstel en worden als de eerste Nacht und Nebel gevangenen naar Duitsland gestuurd waar ze beide meerdere gevangenissen ternauwernood overleven.
We kunnen ervan uitgaan dat het Nieuwe Suikerhofje vanaf eind 1942 in het vizier van de Duitsers raakt. Ongetwijfeld is dit officiële woonadres van Pelser door de Duitsers in de gaten gehouden. Het feit dat hier een jaar eerder al iemand voor spionage werd opgepakt, namelijk Hugo Brandt Corstius, die in de gevangenis van Haren wacht op zijn proces, maakt het adres nog extra verdacht.
Weer op reis
Dries Ekker en Henk Pelser willen nu zo snel mogelijk het land uit. Ook deze keer verbinden ze weer het overbrengen van informatie voor Het Parool naar Zwitserland met het begeleiden van een groep vluchtelingen; tien personen deze keer, waaronder minstens twee kinderen, een baby en een jong meisje.
De informatie die naar Londen moet krijgen ze van Bosch van Rosenthal. Deze keer gaat het wat professioneler als met de microfilms die Pelser eerder meenam. Ze krijgen de codenummers voor Bosch van Rosenthals broer, de ambassadeur in Bern. Pelser neemt alle uitgaven van de Nieuwsbrief van Pieter ‘t Hoen en Het Parool mee, door Carel Blazer op microfilm gezet. (277)
Van de tien vluchtelingen zijn een paar namen bekend. Er is een jong gezin bij; Samuel Machiel (Chiel) Speelman (1911-2002), gepromoveerd scheikundige en arts, en Sylvia Nieweg (1920-2013). Ze zijn in 1939 getrouwd en hebben een babyzoon Willem Arnold (1942-2018) van acht maanden oud. (278) Pelser kreeg van Speelman college op de universiteit waar Speelman hoofdassistent was. (279) Het echtpaar Speelman krijgt in de zomer van 1942 al een oproep voor tewerkstelling in het oosten maar krijgt tijdelijk uitstel omdat ze een “Kind unter 1 Monat” hebben, zoals op hun kaarten bij de Joodse Raad te zien is. Dr. Speelman krijgt ook nog een tijdelijke vrijstelling door een functie bij de Joodse Raad als “deskundig adviseur broodvoorziening”. Ze wonen een tijdje in onderduik in hun eigen woning, waarvan ze de voordeur verzegeld hebben met een Duitse zegel van een “leeggehaald” pand. Daar wordt hun baby in juni 1942 op zolder geboren. (280)
Als de baby twee maanden oud is duikt Sylvia Speelman met haar zoontje onder bij niet-Joodse vrienden, die zelf ook een baby hebben, zodat babygehuil onverdacht is. Chiel Speelman houdt zich samen met zijn schoonvader, Aaron Henry (André) Nieweg, bezig met het vervalsen van persoonsbewijzen. Nieweg bezorgt ze en Speelman vervalst ze, waarbij zijn microscoop goed van pas komt. (281) Speelman leidt een zwervend bestaan van onderduik naar onderduik. Op een gegeven moment wordt hij zonder papieren opgepakt en naar de Euterpestraat gebracht. Zijn schoonvader, die contacten binnen de Amsterdamse politie heeft, bevrijdt hem door zich voor te doen als een politieagent die hem wil ondervragen. (282)
Als het gezin Speelman met Pelser mee wil naar Zwitserland laat André Nieweg uit een stuk zwart canvas bij een schoenmaker een draagtas maken, waarin zijn kleinzoon vervoerd kan worden. (283) Net als Pelser en Ekker neemt ook Speelman microfilms mee naar Zwitserland. (284) Bovendien reist hij later vanuit Zwitserland door naar Engeland, zoals we hieronder zullen zien.

Verder weten we nog dat de twintigjarige Arnold (Nol) Blitz (1922-2016) uit Rotterdam meegaat. (285) Hij zit al vanaf de zomer van 1942 ondergedoken, mogelijk zelfs op het Nieuwe Suikerhofje want hij staat in contact met zowel Herman Maillette de Buy Wenniger als de familie Hudig die hij kent van de padvinderij in Kralingen. (286)
Arnold Blitz is vanaf zijn negende jaar padvinder. Hij is enig kind en woont met zijn ouders in de Oranjelaan 10a in Kralingen. Herman Maillette de Buy Wenniger, vriend van Pelser en bewoner van de kapel van het Nieuwe Suikerhofje, is sinds 1936 hopman van Arnolds scouting, de Kralingsche Troep X. Arnold Blitz en Herman kennen elkaar goed. Ze organiseren samen een winterkamp, waarbij er hout gehakt moet worden en in mei 1939 wint hun patrouille de Nationale patrouillewedstrijden in Ommen, waarbij ze, al helemaal in oorlogsstemming, een spel spelen rond een zogenaamd neergestort vliegtuig en een gewonde piloot. In de nacht van 3 op 4 januari 1941 worden een aantal padvinders, waaronder Nol Blitz, door hopman Herman Maillette de Buy Wenniger als nieuw stamlid geïnstalleerd. Dit ritueel vindt plaats in de kapel van het Nieuwe Suikerhofje, waar Herman woont. (287) Op 2 april 1941 wordt de padvinderij door de Duitsers in Nederland helemaal verboden. Kopstukken uit de padvinderij worden gevangen genomen en opgesloten in de gevangenis in Scheveningen. Ook Herman Maillette de Buy Wenniger zit een tijd vast in het Oranjehotel. (288)

Arnold Blitz zit voordat hij meegaat naar Zwitserland op meerdere adressen ondergedoken, (289) met hulp van zijn vrienden bij de Kralingse padvinderij zoals Herman Maillette de Buy Wenniger. Zijn ouders zijn op 15 oktober 1942 opgepakt en op 6 november 1942 vanuit Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd. Dat zal voor hem ook een reden geweest zijn om niet meer in Nederland te blijven. We zien bij deze laatste groep vluchtelingen verbindingen met mensen die op het Nieuwe Suikerhofje wonen en niet meer de contacten uit de vriendenkring van Smedts en Messer, die nu immers beide gearresteerd zijn. Ook is er dus wel degelijk samenwerking in het verzet tussen sommige bewoners van het hofje, in dit geval Pelser en Maillette de Buy Wenniger.
Het gezin Speelman-Nieweg, Arnold Blitz en nog minstens zes vluchtelingen, waaronder een jong meisje, vertrekken op 6 januari 1943 naar Roosendaal. Tot schrik van Pelser vraagt het jonge meisje “in de volle trein aan haar vader of ze nu echt naar Zwitserland gaan.” (290) Ze komen veilig in Brussel aan waar ze snel met Belgische en Franse identiteitspapieren verzorgd worden door Margot Nyst. Arnold Blitz krijgt een identiteitsbewijs op naam van Remi de Caluwe. (291) Het is niet duidelijk of ze het doorgangshuis in de Rue Jeanne weer kunnen gebruiken of dat dat na de inval definitief te gevaarlijk is. (292) Ze reizen voorspoedig want op 9 januari zijn ze al in Belfort bij de Zwitserse grens. De reis gaat weer via Bouillon, Sedan en Nancy. (293)
In Belfort wordt het station zwaar bewaakt en moeten alle passagiers één voor één langs de controle. De Speelmans nemen hun baby op de arm en komen goed door het korte verhoor omdat ze allebei goed Duits en Frans spreken. Sylvia Speelman-Nieweg heeft na haar eindexamen twee jaar op een “finishing school” in Zwitserland gezeten en ook hun huwelijksreis in 1939 ging hier naartoe. In Belfort gaan Pelser, Ekker en Speelman (294) naar het huis van de nieuwe passeur Paul Ruys, die beloofd heeft de vluchtelingen voor negenhonderd gulden per persoon naar Porrentruy in Zwitserland te brengen. Ze worden echter weggestuurd door een zenuwachtige Madame Ruys, haar man blijkt twee dagen eerder te zijn gearresteerd.
Ekker en Pelser proberen twee dagen lang tevergeefs in dorpen langs de grens zelf een nieuwe passeur te vinden. Ze gaan dan nog eens naar Ruys’ vrouw die wat gekalmeerd is en minder afwerend reageert. Ze krijgen nu de naam van een andere passeur; Henri. (295)
Pelser schrijft: “Helaas waren, door het oponthoud, twee van de vluchtelingen in paniek geraakt en hadden geprobeerd op eigen houtje naar Zwitserland te komen. Beiden werden door de Duitsers gepakt en gedeporteerd. Slechts een van hen heeft de oorlog overleefd”. (296) Een van die twee opgepakte vluchtelingen is Arnold Blitz. (297) Waarschijnlijk is hij eerder ongeduldig dan in paniek en denkt hij dat hij met zijn ervaring als padvinder een goede kans maakt om over de grens te komen. Toch gaat het mis.
Blitz’ valse identiteitspapieren op naam van Remi de Caluwe houden stand en hij wordt als niet-Joodse gevangene via het Noord-Franse Compiègne, waar het kamp Royallieu één van de grootste Franse doorgangskampen van nazi-Duitsland was, naar concentratiekamp Sachsenhausen gestuurd waar hij als dwangarbeider moet werken in de Heinkel vliegtuigfabriek in Oranienburg. De bevrijding door de Russen op 22 april 1945 komt net op tijd, want hij heeft geelzucht gekregen en ligt ernstig ziek in de ziekenbarak. Hij woont nog enige tijd in Berlijn en heeft dan een camera waarmee hij meerdere foto’s maakt van groepjes ex-gevangenen uit Sachsenhausen, vooral artsen en verpleegsters uit de ziekenbarak waar hij tot voor kort gelegen had. (298) In de chaos van het naoorlogse Duitsland weet hij pas in juli 1945 Nederland te bereiken. Zijn ouders zijn in november 1942 in Auschwitz vermoord en zijn ouderlijk huis aan de Oranjelaan in Rotterdam is volledig leeggeroofd. Hij woont dan een tijdje in Kralingen hij de familie Hudig op de Kralingscheplaslaan 39. (299) Hun zoon Jaap Hudig zat ook op de scouting. Twee dochters Hudig woonden in 1941 en 1942 een tijd op het Nieuwe Suikerhofje. Arnold Blitz verlaat Nederland in 1946 voor een baan in Nederlands-Indië. (300)

Terug naar de Frans-Zwitserse grens in de winter van 1942-1943. Nu er twee vluchtelingen weg zijn worden de acht overblijvende vluchtelingen in twee groepen verdeeld. Op twee achtereenvolgende nachten worden die door de nieuwe passeur Henri over de grens gebracht. Deze mensen bereiken volgens Pelser Zwitserland allemaal. Ekker en Pelser, die ook zelf naar Zwitserland willen met hun microfilms en mondelinge informatie voor ambassadeur Bosch van Rosenthal, gaan samen met het jonge echtpaar Speelman en hun baby, die iets kalmerends gekregen heeft (301) en door zijn vader in de zwarte tas gedragen wordt, te voet in de tweede nacht de grens over. Ze gaan eerst met de trein naar Audincourt, dat net iets verder van de grens ligt dan Hérimoncourt, waar de Isaacs startten. Het is nu echt winter en ze moeten acht kilometer door de gladde vastgevroren sneeuw lopen. Als ze de lichten van de grenspost zien zegt passeur Henri tegen de Speelmans daar naartoe te gaan. De vlucht heeft in totaal tien dagen geduurd, dus het is nu 16 januari. (302) Ekker en Pelser gaan met Henri samen verder Zwitserland in, tot kort voor Porrentruy. Buitenlanders die op minder dan 12 kilometer van de grens opgepakt worden lopen het risico weer teruggestuurd te worden en Pelser en Ekker willen in Zwitserland toegelaten worden om hun informatie persoonlijk aan de Nederlandse ambassadeur in Bern over te dragen.
De familie Speelman mag in Zwitserland blijven. Sylvia Speelman-Nieweg en haar baby worden net als de Isaacs naar kamp Büren gestuurd en daarna naar een kamp voor vrouwen en kinderen in Langenbruck bij Bazel. Samuel Michael Speelman doet iets heel bijzonders. Hij gaat terug naar Nederland en haalt daar zijn schoonouders en schoonzus op: André Henry Nieweg (1893) en Henriette Nieweg-Zilverberg (1891), met Betty Nieweg (1918). Zij komen twee weken later ook veilig in Zwitserland aan.
Speelman heeft met behulp van door hemzelf vervalste papieren de Zwitsers overtuigd dat niet-Joodse vrienden, die in Zwitserland wonen, familie zijn, waardoor de Speelmans nu McKay heten. Omdat de grootouders Speelman voor de oorlog een Zwitserse bankrekening geopend hadden, kan het gezin Speelman in hun eigen onderhoud voorzien en hoeven ze niet langer in een vluchtelingenkamp te wonen. Ze komen te wonen in een verlaten ski-hotel boven Montreux. Kort na de eerste verjaardag van zijn zoon in de zomer van 1943, gaat Chiel Speelman naar Engeland. Hij neemt informatie mee en na een illegale reis door Frankrijk wordt hij door een vissersboot van Normandië naar Engeland gebracht. In Engeland wordt hij de huisarts van Prins Bernard. (303)

Het gezin Speelman blijft na de oorlog in Zwitserland wonen, waar hun zoon, die nu Gregory William McKay heet, naar een Amerikaanse school gaat. Als hij in Californië gaat studeren, emigreren zijn ouders ook naar de VS. In 2003 bezoekt Willem Arnold Speelman/Gregory McKay, de baby die in 1943 over de Frans-Zwitserse grens gedragen werd, Pelser in Amsterdam en laat hem de zwarte draagtas zien. Gregory is in 2018 overleden en de tas wordt nu tentoongesteld in het Holocaust Museum in Los Angeles.
In Zwitserland
Voor Ekker en Pelser is het zaak om ongemerkt zo ver mogelijk Zwitserland binnen te komen. Sinds enige tijd mogen alleen vluchtelingen die verder dan twaalf kilometer van de grens opgepakt worden contact opnemen met hun consulaat. Het beste is om door het grenskanton heen naar een kanton meer in het binnenland te gaan. (304) De familie Speelman met hun baby kunnen er vrij zeker van zijn dat ze mogen blijven, maar dat geldt niet voor deze twee jonge mannen, zoals Henk Pelser op zijn vorige reis naar Zwitserland al ondervond.
Na een vermoeiende tocht, het eerste half uur nog in begeleiding van hun passeur, bellen de twee in het midden van de nacht aan bij een hotel. Ze hebben geluk dat de eigenaar een behulpzame Fransman blijkt te zijn, die hen gastvrij ontvangt, goed verzorgt en de volgende dag zelfs een verse ochtendkrant -met ongecensureerd nieuws- en treinkaartjes naar Bern voor ze koopt. Dries Ekker heeft dan al gebeld met de Nederlandse ambassadeur in Bern, die ze, na het noemen van de codenamen die ze van zijn broer gekregen hebben, opdracht geeft in Biel de microfilms met alle uitgaven van de Nieuwsbrief van Pieter ‘t Hoen en Het Parool aan de ambassademedewerker Heytink te geven. Heytink legt hen later die dag op het station van Biel uit hoe ze de residentie van de ambassadeur in Bern kunnen bereiken zonder door de Zwitsers opgepakt te worden. Ook dat lukt, zodat Pelser en Ekker die avond rustig met Jhr. Bosch van Rosenthal kunnen dineren en hem en andere stafleden van de ambassade kunnen informeren over de situatie in Nederland. Ze geven ook militaire informatie aan militair attaché van Tricht en enkele mensen van de Britse inlichtingendienst en hebben een ontmoeting met de Amerikaanse journalist Howard Smith, die ze interviewt over de situatie in bezet Nederland. (305)
In het NIOD zijn twee verslagen bewaard gebleven over de informatie die Pelser en Ekker doorgeven aan de Nederlandse autoriteiten in Zwitserland, gedateerd op 14 en 24 januari 1943. Ze beantwoorden o.a. vragen over de firma Philips, de verdediging van Amsterdam, Terschelling, radio’s, nitrietfabrieken en stoorzenders. (306)
Ekker weet iets over de situatie rond de Moerdijkbrug en Pelser vertelt dat er op het dak van het Carlton Hotel in Amsterdam een afweergeschut staat. Een paar weken later wordt dat tot zijn tevredenheid door een precisiebombardement vernietigd. (307) Vragen over geheime agenten die vanuit Engeland naar Nederland zijn gestuurd -het Englandspiel is nog in volle gang- kunnen Pelser en Ekker niet beantwoorden. (308) Wel kunnen ze informatie doorgeven over het wel en wee van de Parool-medewerkers. Daarbij valt op dat ze niet weten waar Lex Althoff is en mogelijk via van Poppel geprobeerd hebben hierover contact met Engeland op te nemen: “Eind november heeft men via den Belg Pampel, die over een zender beschikt, een vraag over dezen Althoff aan Londen gesteld”. Hieruit blijkt wel dat Pelser en Ekker van Poppel nog steeds voor een verzetsman van Het Parool houden, hem niet verdenken en zelfs geloven dat hij radiocontact met Engeland heeft. (309)
Verder beantwoorden Pelser en Ekker vragen over de stemming in Nederland. Ze berichten dat intellectuelen meer naar de BBC luisteren, maar “onder het volk wordt nog veel naar Radio Oranje geluisterd”. Samenvattend wordt het advies van de Nederlandse diplomaten in Zwitserland aan de Nederlandse regering in Londen: “Het lijkt zeer gewenst dat Radio Oranje aandacht besteedt aan de(ze) neiging om de mening en de plannen van de eigen groep als de enig juiste te zien”. En ze voegen eraan toe dat “Ekker zelf” ook niet “geheel vrij” is van het doordrukken van zijn eigen mening. (310)
Ekker bericht nog dat er op de ambassade overwogen wordt om hem en Henk skiles te geven zodat ze in de toekomst makkelijker zelfstandig over de grens kunnen komen. (311) Tot zijn teleurstelling gaat dat niet door omdat de Zwitsers, inmiddels op de hoogte gebracht van de aankomst van de twee Nederlanders, besluiten om ze op 18 januari 1943 naar het werkkamp voor Nederlandse vluchtelingen in Cossonay, kanton Vaud, te sturen. (312) “Bepaald geen vakantieoord”, volgens Pelser. (313)
Hier vinden ze Maurits en Simon Frenkel, die samen met andere Nederlandse mannen al een paar maanden bezig zijn met het droogleggen van het moerassige gebied door het graven van drainage-sleuven. Vluchtelingen mogen in Zwitserland niet in hun oude beroep werken en om ze toch wat te laten doen, worden er werkkampen opgezet. Door de week wordt er tegen een kleine vergoeding gewerkt. In het weekend mogen de vluchtelingen uit het kamp. Zo nodigen de Frenkels hun vrienden uit voor een “verrukkelijke raclette”. (314)
Pelser en Ekker zitten ongeveer drie weken in Cossonay totdat alles voorbereid is voor hun terugreis naar Nederland. Hun contactpersoon in de Nederlandse ambassade schrijft op 26 januari aan Pelser dat “zodra nodig jullie uit het kamp vrijgemaakt worden”. Pelser schrijft de volgende dag terug dat Ekker ziek op bed ligt: “Ik weet niet of je deze locus kent, ‘t begrip hygiène wordt er in ieder geval voortdurend aangefloten.” (315)
Maurits Frenkel vertelt in een radio-documentaire uit 1990 ook iets over het kamp. Het regime is “vriendelijk in de zin van correct, streng, militair. Als je deed wat je geacht werd te doen waren er geen problemen”. Alleen de opzichter, een Italiaans-Zwitser met laarzen en een jachthoed is een “rotvent”. Die gaat op een gegeven moment dusdanig over de schreef dat hij zijn baan verliest. (316)
Ook vertelt Frenkel dat er getalenteerde gevangenen zijn die toneelspelen of musiceren zodat er wel een “zekere kampgezelligheid” is. (317) Een van die kunstenaars is bijvoorbeeld Max Tailleur, beroemd als “moppentapper”. Op foto’s van het kamp in het archief van het NIOD is een bonte avond te zien. (318) Op zulke avonden zingen ze misschien het lied van Cossonay: “In Cossonay daar zit je met je landgenoten,/je spit er stug een kromme rug en natte poten./Want dat moeras dat moet gedempt,/voor de productieslag bestemd./Daar moet je zweten voor je vreten, landgenoten.” (319)
In een Zwitsers overzicht van werkkampen komt Cossonay er niet goed vanaf. Net als Pelser al zegt is de hygiëne niet op orde, worden de barakken slecht verwarmd in de winter en is de medische verzorging niet goed. Een man die bij de ochtendgymnastiek valt en over hevige pijn klaagt mag van de Zwitserse kamparts niet naar de stad om onderzocht te worden. Pas op aandringen van Nederlandse artsen in het kamp wordt hij na drie dagen naar het ziekenhuis gebracht, waar blijkt dat zijn bekken gebroken is. (320)
Pelser en Ekker mogen na drie weken het kamp uit. Ze worden in een hotel in Genève ondergebracht en krijgen gedurende twee weken instructies voor hun terugreis naar Nederland. Ze moeten daarvoor dagelijks naar het bureau van Job van Niftrik (1893-1976), die eerder zelf een vluchtroute van Brabant naar Zwitserland had opgezet. (321) Maurits en Simon Frenkel blijven achter in Cossonay. Alleen vluchtelingen die genoeg eigen middelen van bestaan hebben mogen buiten een kamp wonen, vaak in niet gebruikte wintersporthotels of -appartementen rond het meer van Genève. Maurits Frenkel neemt in het kamp een abonnement op een medisch tijdschrift en leest daarin een interessant artikel van een professor in Lausanne. Hij schrijft deze professor en kan vanaf eind 1943 met een studievoorschot bij hem op het laboratorium komen waar hij een “hele leerzame en boeiende tijd” heeft. (322)
Pelser en Ekker gaan op 19 februari 1943 terug naar Nederland. Ze hebben weer microfilms mee met recente artikelen voor de ondergrondse pers en de tekst van het Beveridge Report, een Engels voorstel voor een systeem van sociale zorg waar na de oorlog onder andere de National Health Service uit voorkomt. Verder hebben ze een militaire opdracht: kijken of een bepaald soort Duits vliegtuig op een vliegveld in Twente staat. Ook kunnen ze het Nationaal Comité machtigen om geld te geven aan verschillende verzetsgroepen. Hun belangrijkste taak wordt het om een nieuwe baas van Radio Oranje aan te werven in Nederland. Ze moeten eerst von Balluseck vragen, de vroegere chef van Ekker bij Het Handelsblad. Als die niet wil of kan moeten ze naar van Heuven Goedhart van Het Parool.
Ze worden weer door een passeur over de grens gebracht, maar deze keer in de andere richting. Ze reizen daarna zonder problemen hun eigen route terug en zijn nog geen 24 uur later al in Brussel, waar ze bij Margot Nyst overnachten. Zondagochtend 21 februari gaan ze door naar Amsterdam. Die reis is nu “een routineklus”. (323) Ze brengen de microfilms voor Het Parool naar van Heuven Goedhart en de machtiging voor het Nationaal Comité naar Bosch van Rosenthal. Ook hebben ze contact met de zoon van Bosch van Rosenthal, Lodewijk/Louis (1914-2004), die deel uitmaakt van de spionagegroep Kees en die naar het vliegveld in Twente zal gaan. Maar het lukt niet om contact te krijgen met von Balluseck, die in kamp Vught zit. Van Heuven Goedhart wil niet de tweede keus zijn en wijst het aanbod van Radio Oranje af. Het was de bedoeling geweest dat Pelser en Ekker de toekomstige hoofdredacteur van Radio Oranje naar Perpignan zouden brengen. Omdat dat niet doorgaat beginnen ze snel aan de voorbereidingen voor een nieuwe reis naar Zwitserland. Het plan is om op 5 april 1943 uit Nederland te vertrekken met een nieuwe groep Joodse vluchtelingen. (324)
Zover komt het echter niet. Op vrijdag 2 april 1943 is er een inval in het Nieuwe Suikerhofje en wordt iedereen die er aanwezig is gearresteerd. Ekker en Pelser zijn daar in eerste instantie niet bij, maar lopen beiden alsnog in de val die de SD in het Nieuwe Suikerhofje opstelt. Lees hiervoor het artikel over de inval van de SD in het Nieuwe Suikerhofje in april 1943 op deze website.
Vervolg
Op het Nieuwe Suikerhofje blijven zich ook na de arrestatie van Henk Pelser op 3 april 1943 mensen bezighouden met het over de grens helpen van Joodse vluchtelingen. Zie daarvoor de artikelen op deze website over Dick van Stokkum en Bram Kuiper.
Hoe het verder gaat met Henk Pelser, zijn vriendin Sarah Oudkerk en Dries Ekker is te lezen in de artikelen “De inval van april 1943” en “Het laatste oorlogsjaar”.
NOTEN
1. Henk Pelser, Vluchtweg Zwitserland, p. 49.
2. Shoah interview Maurits Frenkel.
3. Alice Wolff-Gerzon, “Vlucht” in: Studia Rosenthaliana. Tijdschrift voor Joodse wetenschap en geschiedenis in Nederland, Volume IV-Nummer 1-januari 1970, p. 96-114. Hier p. 99-100.
Ze schreef dit relaas over haar vlucht voor de historicus Jacques Presser die delen ervan publiceerde in “De Ondergang” uit 1965, zonder haar naam te noemen, ze is: “De Moeder, die een prachtig, d.w.z. volstrekt zakelijk en toch zo diep persoonlijk, verslag voor dit werk heeft willen leveren”.
4. Vluchtweg, p. 50.
5. Vluchtweg, p. 51.
6. Idem.
7. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
De luxe Modehuizen-Gerzon hadden meerdere vestigingen in Nederland.
8. Alice, Wolff-Gerzon, Vlucht, p. 100.
9. Idem, p. 98.
10. Alice is de weduwe van met Emile B. Wolff (1882-1941), hij was directeur van het Nationaal luchtvaart-laboratorium.
Haar vader was Eduard Gerzon (1862-1935), die samen met zijn broer Lion Gerzon (1867-1929) in 1889 een dameskleding winkel begon op de Nieuwendijk. Van hieruit groeide Gerzon uit tot een keten van warenhuizen met meerdere luxe winkels in verschillende steden. Vanaf 1912 maakte de firma Gerzon ook zelf kleding.
11. Alice Wolff-Gerzon, Vlucht p. 96.
Mathieu Smedts, Waarheid en leugen in het verzet, Maasbree 1978, p. 84.
12. Ze werd door de Duitsers gedwongen van Bussum naar Amsterdam te verhuizen. Haar moeder Sophia Gerzon-Marx (1869-1943) blijft in Amsterdam en wordt op 16 april 1943 in Sobibor vermoord.
13. Alice Wolff-Gerzon, Vlucht, p. 98-99.
14. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
15. SAA Archiefkaart Cornelia Gerdes.
16. Vluchtweg, p. 78.
17. Insa Meinen/Ahlrich Meyer, Vervolgd van land tot land. Joodse vluchtelingen in West-Europa 1938-1944, Antwerpen 2014 (ebook), hoofdstuk 5 paragraaf: ‘…alleen als transitland’. Arrestaties aan de Nederlands-Belgische grens, noot 9 e.v.
18. Idem, hoofdstuk 5, paragraaf: ‘…dat ik mijn eigen leven wilde redden’. De douanerecherche aan de Belgisch-Franse grens, noot 36.
19. Vluchtweg, p. 122.
20. Vluchtweg, p. 54.
21. Idem.
22. Vluchtweg, p. 54 e.v.
Mathieu Smedts, Waarheid en leugen in het verzet, Maasbree 1978, p. 86 e.v.
Mathieu Smedts, Den vaderland getrouwe, Amsterdam 1962, p. 37-38.
23. In Madelon de Keizer, Het Parool, p. 266 lijkt het of Pelser de weg opzet en Smedts (en Messer en Ekker) hem dan gaan gebruiken, maar het is omgekeerd. Pelser brengt wel veel nieuwe elementen in de weg aan (met advies van zijn Brusselse vrienden Daan en Cox van der Putten en later met hulp van Margot Nyst) en trekt hem, gedeeltelijk samen met Smedts, ook door naar Frankrijk en Zwitserland.
24. De vroegere minister-president van het Verenigd Koninkrijk, Boris Johnson, is hun achterkleinzoon.
25. Igor Cornelissen, Mathieu Smedts. De katholiek die Vrij Nederland redde, Amsterdam 2006, p. 13-35.
26. Zie daarvoor het artikel over Vica Taselaar op deze website.
27. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
28. Waarheid en leugen in het verzet, p. 31.
29. Den vaderland getrouwe, p. 26. Zie ook:
Igor Cornelissen, p. 39.
30. Zie ook het artikel over Hugo Brandt Corstius op deze website.
Madelon de Keizer, Het Parool, p., 176,
Den Vaderland Getrouwe, p. 28,
Waarheid en leugen in het verzet, p. 66-67.
31. Igor Cornelissen p. 41.
32. Waarheid en leugen in het verzet, p. 75.
33. Idem, p. 75-76.
34. Igor Cornelissen, p. 42.
35. Den vaderland getrouwe, p. 36.
36. Von Balluseck probeert meer dan andere hoofdredacteuren zo min mogelijk pro-Duits te zijn en onder de Duitse perscensuur uit te komen door ‘per ongeluk’ artikelen maar half af te drukken etc., (L. de Jong, Koninkrijk, deel 5-2 p. 638-639).
Zie ook: Koert Broersma, ‘Buigen onder de storm’. Levensschets van Philip Mechanicus 1889-1944, Amsterdam 1993, p. 93-97 en 100-106.
37. Dr. L. de Jong, Koninkrijk, Deel 6, eerste helft, p. 47.
Na de oorlog keert hij weer terug naar de journalistiek en werkt o.a. bij Het Vrije Volk, waarvan hij in 1968 hoofdredacteur wordt.
38. Vluchtweg, p. 140.
39. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
NIOD Ekker/Pelser 187-44R en 187-30A.
Hierin staat ook dat Ekker in Limburg een paar keer over de Duitse grens gegaan is (door graanvelden). Mogelijk wordt de Belgische grens bedoeld en zoekt hij net als Ward Messer en Mathieu Smedts naar een vluchtweg.
40. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
41. NIOD 249-A0853A Dossier-Vervalsingen (aanvullingen)- 17. “Falsificaties” door Carel Jan van Oss, zonder datum.
42. Idem. Hij zegt in een interview in 2008 dat hij Ekker nooit en Pelser pas na de oorlog heeft ontmoet.
43. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
45. Madelon de Keizer, Het Parool, p. 260.
Igor Cornelissen, p. 40.
46. Waarheid en leugen in het verzet, p. 98.
47. Igor Cornelissen, p. 40.
48. Mogelijk waren ze in de oorlog al samen.
49. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993. De Kahlenbergs waren lid van de verzetsgroep “De verborgen camera”, die foto’s maakte tijdens de bezetting.
50. Igor Cornelissen p. 40. (Getuigenis van zijn tweede vrouw Gerda Kalff).
Zie ook: L. de Jong, Koninkrijk, deel 6, eerste helft, p. 46.
51. SAA, Red een portret, commentaar van R. Inez Baker-Schpektor, op 24-6- 2015.
52. https://geheugenvanoost.amsterdam/page/21032/naar-het-atelier
https://geheugenvanoost.amsterdam/page/26981/na-school-aan-het-werk
53. Waarheid en leugen in het verzet, p. 83.
54. Idem.
55. SAA, Red een portret.
56. SAA Politierapporten 1940-1945.
57. Den vaderland getrouwe, p. 37.
58. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
59. Idem.
Waarheid en leugen in het verzet, p. 83.
60. SAA Archiefkaart Ferdinand Koenraad Vos.
61. Op 31 oktober 1942 volgens: https://www.jewishgen.org/databases/Holocaust/0231_Swiss_arrivals.html
Op https://www.joodsmonument.nl/en/page/628184/the-survival-of-the-family-of-emil-reben
wordt als aankomstdatum in Zwitserland 26 september gegeven.
62. https://www.joodsmonument.nl/nl/page/385590/elsje-vos-van-collem-geb-1894-vluchtpoging-in-frankrijk
63. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
In 1993 plant Rita Berger-Reben voor Mathieu Smedts een boom in Israel.
64. Idem.
Waarheid en leugen in het verzet, p. 83.
65. L. De Jong, Koninkrijk, deel 6 eerste helft, p. 47 gaat over Messers vluchtweg: “Messer…brak de relatie met de oud-politieman en de slagersknecht af toen hem bleek dat dezen hun financiële eisen gingen opschroeven.”
66. Waarheid en leugen in het verzet, p. 83.
67. Zie noot 285.
68. De namen van de passeurs staan in het Anklageschrift deutscher Generalstaatsanwalt in den besetzten niederländischen Gebieten 3-0-55/43 in: IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden: voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
De passeurs werden in hetzelfde proces als Pelser en Ekker veroordeeld tot gevangenisstraffen.
69. Ook de vader van het gezin Roosenboom en een andere zoon zijn slager. We zullen zien dat de Franse passeur Raymond in het verdere verloop van dit verhaal ook slager is en in een abattoir in Besançon werkt. Ik ben er niet achter gekomen of het slagersberoep voordelen bood bij het werk als passeur.
Haar kampkaart uit Vught is slecht leesbaar.
71. Alice Wollf-Gerzon, Vlucht, p. 99-100.
72. Kinderen van de spoorwegarbeider?
73. Insa Meinen/Ahlrich Meyer, Vervolgd van land tot land. Joodse vluchtelingen in West-Europa 1938-1944, Antwerpen 2014 (ebook), hoofdstuk 4, paragraaf: Het gebruik van valse Belgische papieren, noot 65 e.v.
74. Zie noot 214. Ernst Horwitz wordt bij de razzia op 11 juni 1941 opgepakt. Anja Horwitz en haar zoontje duiken onder op de boerderij van de ouders van Mathieu Smedts en in november 1942 gaat Anja met Smedts naar Brussel in de hoop naar Engeland te komen.
75. Alice Wollf-Gerzon, Vlucht, p. 99.
76. Den vaderland getrouwe p. 38.
77. Waarheid en leugen in het verzet p. 84.
78. Smedts overdrijft vaak een beetje wat de snelheid van de vlucht betreft.
79. https://www.jewishgen.org/databases/Holocaust/0231_Swiss_arrivals.html
80. Waarheid en leugen in het verzet, p. 83.
81. Het vluchtverhaal van de broers Frenkel is gebaseerd op:
Shoah Interview van Maurits Frenkel,
IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
Vluchtweg, p. 114-133.
82. In: IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993. staat dat Maurits Frenkels valse papieren op naam staan van Marcel Franssen, Kanaalstraat 5, Noordermeer. Voor zover ik na kan gaan is er geen plaats die Noordermeer heet, dus het was geen wonder dat Frenkel niet wist waar het lag.
Alice Wollf-Gerzon, Vlucht, p. 101.
83. Insa Meinen/Ahlrich Meyer, Vervolgd van land tot land. Joodse vluchtelingen in West-Europa 1938-1944, Antwerpen 2014 (ebook), hoofdstuk 3, paragraaf “Brussel en Antwerpen”, vanaf noot 54.
84. Vluchtweg, p. 115.
85. Shoah interview Maurits Frenkel.
86. Idem.
87. Vluchtweg, p. 56.
88. Vluchtweg, p. 116.
89. Shoah interview Maurits Frenkel.
Deze boerderij is in het gehucht La Bretenière in de Jura en wordt een paar dagen later door de Gestapo opgerold.
90. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.
91. Idem.
92. Vluchtweg, p. 119.
93. Alice Wollf-Gerzon, Vlucht, p. 102.
94. Idem, p. 105.
95. Volgens Maurits Frenkel komen ze haar tegen op hun eerste (mislukte) reis door Frankrijk maar die reis was ongeveer de derde week van augustus terwijl Alice Wolff-Gerzon pas begin september aan haar eerste vluchtpoging begint. Omdat Wolff-Gerzon haar verslag in 1969 schreef, terwijl Maurits Frenkel zijn verhaal bijna vijftig jaar na de gebeurtenissen opschreef begin jaren 1990, was haar geheugen toen mogelijk nog wat scherper.
96. Alice Wollf-Gerzon, Vlucht, p. 105.
97. Vluchtweg p. 124.
98. VPRO Radioprogramma “Het Spoor Terug: In Ballingschap (2): De Nederlandse gemeente in Genève.” 8 mei 1990.
99. Shoah interview Maurits Frenkel.
100. Shoah interview Maurits Frenkel.
101. Vluchtweg, p. 133.
102. Shoah interview Maurits Frenkel.
103. Independent Commission of Experts Switzerland-Second World War vol. 17 Unabhängige Expertenkommission Schweiz-Zweiten Weltkrieg Switzerland and refugees in the Nazi era, Chronos Verlag, Zurich 2001. P. 138-139.
104. Alice Wollf-Gerzon, Vlucht, p. 106-114.
105. In: A.M.F. Dessing, Tulpen voor Wilhelmina. De geschiedenis van de Engelandvaarders, Amsterdam 2004, p.129, staat dat onder druk van de publieke opinie vanaf september 1942 ouders met jonge kinderen, zieken, zwangere vrouwen en bejaarden werden toegelaten als politieke vluchtelingen. Engelandvaarders, jonge mannen die in Engeland dienst wilden nemen bij de geallieerde troepen, werden praktisch altijd toegelaten.
106. Shoah interview Maurits Frenkel.
107. Waarheid en leugen in het verzet, p. 86.
108. Zie noot 239.
109. Vluchtweg, p. 56.
110. Den vaderland getrouwe p. 39.
111. Idem.
112. Vluchtweg, p. 56.
113. Idem.
114. Vluchtweg, p. 58.
Zie ook: Waarheid en leugen in het verzet, p. 86-87.
Den vaderland getrouwe, p. 38.
115. Insa Meinen/Ahlrich Meyer, Vervolgd van land tot land. Joodse vluchtelingen in West-Europa 1938-1944, Antwerpen 2014 (ebook), hoofdstuk 4, noot 80 e.v.
116. Den vaderland getrouwe, p. 38.
117. Alice Wolff-Gerzon, Vlucht, p. 111.
118. Insa Meinen/Ahlrich Meyer, Vervolgd van land tot land. Joodse vluchtelingen in West-Europa 1938-1944, Antwerpen 2014 (ebook), hoofdstuk 5, paragraaf: Vluchten naar Frankrijk, arrestaties bij de demarcatielijn, noot 55 en 56.
119. Ze vinden dit adres met hulp van der van der Puttens of van de zussen Nyst (Lison Muntz-Nyst in Amsterdam en Margot Wolff-Nyst in Brussel).
Mathieu Smedts zegt over Daan van der Putten: “De man had een ander adres, betrouwbaar”. Mogelijk is dat adres het doorgangshuis in de Rue Jeanne. In: Waarheid en leugen in het verzet, p. 86.
120. Na de arrestatie van Smedts in november 1942 als de diensten van de passeurs nog duurder worden, maken Pelser en Ekker gebruik van deze papieren van de Witte Brigade. Zie: Vluchtweg, p. 86.
121. Vluchtweg, p. 59. Pelser schrijft Dennisens, dit moet Denissen zijn. Bij het proces tegen Pelser, Ekker en de Roosendaalse en Essense passeurs wordt deze boerenfamilie niet genoemd.
Op p. 139 van Vluchtweg Zwitserland schrijft Pelser: “Daarna in volle vaart naar de boerderij van Denissen aan het ‘Vaartje’ te Rucphen”.
122. Den vaderland getrouwe p. 39.
123. Alice Wolff-Gerzon, Vlucht, p. 100.
124. Den vaderland getrouwe, p. 39.
Waarheid en leugen in het verzet, p. 90.
125. Vluchtweg, p. 61.
126. Vluchtweg, p. 140. In werkelijkheid werken hierna vooral Pelser en Ekker samen.
127. Shoah interview Ruth Newmark, 8 november 1995. Gezien in Berlijn (Freie Universität) op 4-5-2018.
zie ook: Eva Broessler Weissman/Gregory Moore, The war came to me. A story of endurance and survival, University Press of America, 2008.
128. Den Vaderland Getrouwe p. 38
129. Waarheid en leugen in het verzet, p. 89.
130. Den vaderland getrouwe, p. 38.
Waarheid en leugen in het verzet, p. 84.
131. Vluchtweg, p. 86: “In het begin lieten wij de rijken vaak betalen voor de armen”.
Waarheid en leugen in het verzet: p. 92: “Het was wel duur. Dat wist niemand beter dan ik. Daarom liet ik rijke mensen meebetalen voor armen”.
132. Insa Meinen/Ahlrich Meyer, Vervolgd van land tot land. Joodse vluchtelingen in West-Europa 1938-1944, Antwerpen 2014 (ebook), hoofdstuk 6, paragraaf: Wie waren de vluchtelingen?, noot 31 e.v.
133. Alice Wolff-Gerzon, Vlucht, p. 99 en 108.
134. Den vaderland getrouwe p. 38-39.
135. https://www.joodsmonument.nl/nl/page/397180/ezechiel-frenkel
137. Den vaderland getrouwe, p. 39.
139. Het Parool, 4-5-1985.
140. Emil Reben is bedrijfsleider bij Frischman N.V., Anna Reben-Alter styliste, Koen Vos is textielagent, Willem Schpektor wordt directeur van Frischman N.V. na de oorlog, Alice Wolff-Gerzon heeft familiebanden met de Gerzon-warenhuizen, die ook een confectieafdeling hebben. Zij kent Smedts en de Messers persoonlijk, waarschijnlijk ook Ruchla Frischman.
141. Vluchtweg, p. 61.
142. Jan Meijer wordt in oktober 1942 zelf ook opgepakt door verraad van van Poppel. Zijn berichtenlijn blijkt vanaf het begin door de Duitsers te zijn geïnfiltreerd.
143. Madelon de Keizer, Het Parool, p. 259.
144. Een jongere zus van hem is getrouwd met een man die Meesters heet. Hij gebruikt ook wel de schuilnaam Remi de Vries.
145. Volgens Igor Cornelissen in: Mathieu Smedts. De katholiek die Vrij Nederland redde, Amsterdam 2006, p. 55, werkte hij als kok bij Heck. Dat was een enorm restaurant met 900 plaatsen en live muziek op het Rembrandtplein.
146. https://nisa-intelligence.nl/PDF-bestanden/Abw%2007-Van%20Poppel%20(Abwehr%20II).pdf
147. Dit was het gezin Levenbach. De ouders overleefden de oorlog niet. Zie ook: Bianca Stigter, Atlas van een bezette stad. Amsterdam 1940-1945, Amsterdam/Antwerpen 2019, p. 418 en 420.
148. Bianca Stigter, Atlas van een bezette stad. Amsterdam 1940-1945, Amsterdam/Antwerpen 2019, 419-420.
149. SAA 30602 Inventaris van de collectie Bart de Kok en Jozef van Poppel. Daaruit ook onderstaande foto.
noemt nog een andere fotograaf, een zekere Platzek/Platzèk/Patzèk of Patzig, die onder andere foto’s maakte van de Afsluitdijk. Op de hier gebruikte foto van van Poppel uit de fotoalbums die na de oorlog in het huis in de Euterpestraat gevonden werden staat hij op de Afsluitdijk.
150. Het Parool 24-5-1950.
151. https://nisa-intelligence.nl/PDF-bestanden/Abw%2007-Van%20Poppel%20(Abwehr%20II).pdf
152. National Archives UK, reference KV 2/751, M.I. 5 interim interrogation report on the case of Helene Blits (née Lam). Aliases Maria de Vries, Helene de Vries (née Brusseleirs), Helene Darras, Master Eden, March 1945.
153. Madelon de Keizer, Het Parool, p. 259-263.
154. National Archives UK, reference KV 2/751, M.I. 5 interim interrogation report on the case of Helene Blits (née Lam), March 1945.
Over de naam Maria de Vries op valse persoonsbewijzen zie ook de laatste paragraaf van het artikel over het Liefdadigheidshofje op deze website.
155. Idem.
Blits-Lam wordt aan het einde van de oorlog in Lyon opgepakt en zowel door de Fransen als Engelsen ondervraagd, die hopen van haar meer te horen over van Poppel, die dan nog steeds in Nederland actief is. Hij is na Dolle Dinsdag van Amsterdam naar Groningen verhuist. Uit de verhoren blijkt dat Blits-Lam naarmate de oorlog vordert steeds meer onder van Poppels invloed komt. Ze zegt dat ze, als ze doorheeft dat van Poppel voor de Duitsers werkt, zelfmoord probeert te plegen en dat dat ze eind 1943 naar Parijs gaat om van hem weg te komen. In Parijs belandt ze in een crimineel milieu en papt ze aan met een andere Duitse agent. Ze probeert onder andere in Lyon een Joodse vrouw af te persen, daarvoor moet ze in Frankrijk voor de rechtbank verschijnen.
156. Madelon de Keizer, Het Parool, p. 313: “De Parool-organisatie kende geen structuur die op de Duitse opsporingsmethoden berekend was.”
157. Het Parool 4-5-1985.
158. Vluchtweg, p. 83.
159. Vluchtweg, p. 86.
160. Claims Resolution Tribunal in Re Holocaust Victim Assets Litigation Case No. CV96-4849.
Margot Nyst sterft na 2009. Volgens bovenstaand document is ze in 2009 in leven maar lijdt aan dementie.
161. Vluchtweg, p. 62.
National Archives UK, reference KV 2/751, M.I. 5 interim interrogation report on the case of Helene Blits (née Lam), March 1945.
162. Het Parool 24-5-1950.
163. https://nisa-intelligence.nl/PDF-bestanden/Abw%2007-Van%20Poppel%20(Abwehr%20II).pdf
164. Vluchtweg, p. 62.
165. https://nisa-intelligence.nl/PDF-bestanden/Abw%2007-Van%20Poppel%20(Abwehr%20II).pdf, p. 7.
166. National Archives UK, reference KV 2/751, M.I. 5 interim interrogation report on the case of Helene Blits (née Lam), March 1945.
167. Vluchtweg, p. 64.
168. Vluchtweg p. 65-66.
169. Leidsch dagblad 23-11-1996.
170. Vluchtweg, p. 70.
171. NIOD 249-1008 Dossier-Vluchtelingen-Zwitserland: a6 Verslag (bijlage) bij een brief van A. Ekker te Washington aan dr. L. de Jong, getiteld” “een voetreis naar Zwitserland”, zonder datum.
172. Mathieu Smedts wil via Engeland naar Amerika, waar zijn vrouw en pasgeboren kind wonen. Waarschijnlijk wil hij eerst naar Zwitserland en dan via Lyon en Perpignan (waar vrienden van hem wonen) over de Pyreneeën naar Spanje. Van daar via Gibraltar of Portugal naar Engeland.
In het boek van A.M.F. Dessing, Tulpen voor Wilhelmina. De geschiedenis van de Engelandvaarders Engelandvaarders, Amsterdam 2005, p. 25-26 voert zij Mathieu Smedts op als een Engelandvaarder die “de reis naar Engeland” maakt “om van daaruit aan geallieerde zijde de strijd tegen Duitsland te voeren uit liefde voor het vaderland”.
Nergens in zijn boeken zegt Smedts dat hij dienst wil nemen. Voor het verschil tussen Engelandvaarders en vluchtelingen zie ook het artikel “Vluchten naar Zwitserland” op deze website.
173. Waarheid en leugen in het verzet, p. 89.
174. Idem.
175. Auke Kok, 1936: wij gingen naar Berlijn, Amsterdam 2016, (ebook), hoofdstuk 3.
176. https://www.jewishgen.org/databases/Holocaust/0231_Swiss_arrivals.html
Volgens Smedts doen ze er drie dagen over, maar hij neigt hier tot overdrijving. Ook de datums van aankomst in bovenstaande lijst kloppen niet altijd.
177. Zij worden genoemd in Pelsers Yad Vashem onder rescued persons: https://righteous.yadvashem.org/?search=Pelser&searchType=righteous_only&language=en&itemId=4043444&ind=0
Smedts beschrijft de vlucht van een gezin met twee kinderen. Hoewel hij hun naam niet noemt, passen het tijdstip en de verdere beschrijving bij het gezin Hedeman-Joosten.
178. https://www.jewishgen.org/databases/Holocaust/0231_Swiss_arrivals.html
179. Den vaderland getrouwe, p. 39,
Waarheid en leugen in het verzet, p. 89-90.
180. Waarheid en leugen in het verzet, p. 92.
Hij zegt ook: “Als je maar geld had was alles mogelijk”, p. 89.
181. https://www.jewishgen.org/databases/Holocaust/0231_Swiss_arrivals.html
182. C. B. Cornelissen, Onvoltooid Verleden. Jodenvervolging in Almelo. Oldenzaal 2006. p. 115.
183. Waarheid en leugen in het verzet, p. 94.
184. Eva Broessler Weissman/Gregory Moore, The war came to me. A story of endurance and survival, University Press of America, 2009, p. 45.
185. Zie het artikel over Dick van Stokkum op deze website.
186. Er is sprake van “another couple” in: Eva Broessler Weissman/Gregory Moore, The war came to me. A story of endurance and survival, University Press of America, 2009, p. 47.
187. Waarheid en leugen in het verzet, p. 94.
188. Den vaderland getrouwe, p. 39.
189. Waarheid en leugen in het verzet, p. 91.
190. Idem, p. 83.
De op een na laatste agent is Aart Alblas, die onder andere door informatie van Jozef van Poppel door de Duitsers gearresteerd wordt op 16 juli 1942.
191. Voor meer details over verzetsactiviteiten binnen uitgeverij Nijhoff zie het artikel over Hugo Brandt Corstius op deze website.
192. In “Indiaantje Spelen”, een essay van Smedts uit 1970-1971 (Maatstaf jaargang 18) p. 34 e.v. kijkt Smedts terug op deze spionage. (Gegevens over de kustverdediging, vooral verzameld door de OD): “Zij hadden inlichtingen verzameld, hun pech was dat het te vroeg was. Zij trachtten de Engelsen inlichtingen te geven over de Duitse versterkingen aan de Nederlandse kust, twee of drie jaar, voordat zij er gebruik van konden maken.” p. 45.
Zie ook: Binnert de Beaufort, Kerstmis in Scheveningen. Met een levensschets van de auteur door Esther Blom, Hilversum 2021.
193. Waarheid en leugen in het verzet, p. 79-80.
194. https://vhaonline.usc.edu/viewingPage?testimonyID=10431&returnIndex=0#
Shoah interview gezien in Berlijn (FU) op 4-5-2018.
195. Volgens Erich Horwitz, de jongste broer van Ernst Horwitz, (zie noot 418) begint Ernst samen met een Nederlander het antiquariaat “De Boekenbron”.
H. de la Fontaine Verwey, herinneringen van een bibliothecaris. In: De Boekenwereld, jaargang 2 (1985-1986), p. 146 e.v. noemt verschillende kleinere antiquariaten in de Nieuwe Spiegelstraat in 1943. Onder andere de Boekenbron van de Duitse emigrant Stock.
Erich Stock en zijn vrouw Charlotte Mirjam Bein overleven de oorlog waarschijnlijk in onderduik en emigreren in 1951 naar de VS.
196. Waarheid en leugen in het verzet, p. 84-85.
197. Idem, p. 93.
198. https://collections.ushmm.org/search/catalog/irn511820.
199. Megan Koreman, Gewone helden. De Dutch-Paris ontsnappingslijn 1942-1945.
200. Igor Cornelissen, Mathieu Smedts, p. 52.
201. Vluchtweg, p. 78.
202. NIOD 249-1008 Dossier-Vluchtelingen-Zwitserland: a6 Verslag (bijlage) bij een brief van A. Ekker te Washington aan dr. L. de Jong, getiteld” “een voetreis naar Zwitserland”, zonder datum.
203. Madelon de Keizer, het Parool, p. 259.
204. Den vaderland getrouwe, p. 39.
205. Vluchtweg, p. 62.
206. National Archives UK, reference KV 2/751, M.I. 5 interim interrogation report on the case of Helene Blits (née Lam), March 1945.
207. Idem.
208. Pelser zegt Limburgs verzet (Vluchtweg, p. 79) maar dat moet een vergissing zijn. Smedts komt zelf uit Limburg en zou hem aan zijn accent kunnen ontmaskeren. Bodens spreekt blijkbaar wel vloeiend Nederlands. Zie ook Igor Cornelissen, Mathieu Smedts, p. 54-55.
209. https://de.wikipedia.org/wiki/Wilhelm_Bodens
Hij gebruikt de schuilnaam dr. Opdeboom. Anja Horwitz-Kahn wordt door zijn toedoen gearresteerd en in Auschwitz vermoord, maar in 1948 werkt hij alweer in het “Deutsche Büro für Friedensfragen” in Stuttgart. Na zijn carrière als ambtenaar wacht hem ook nog het “Grosses Bundesverdienstkreuz” in 1980.
210. National Archives UK, reference KV 2/751, M.I. 5 interim interrogation report on the case of Helene Blits (née Lam), March 1945.
211. Vluchtweg, p. 79.
212. Den vaderland getrouwe, p. 40.
213. National Archives UK, reference KV 2/751, M.I. 5 interim interrogation report on the case of Helene Blits (née Lam), March 1945.
214. Den vaderland getrouwe, p. 40.
215. Idem, p. 41.
216. Idem , p. 40-41.
217. Idem, p. 41.
218. National Archives UK, reference KV 2/751, M.I. 5 interim interrogation report on the case of Helene Blits (née Lam), March 1945.
219. Den vaderland getrouwe, p. 41.
220. Vluchtweg, p. 81.
221. “Penetration of genuine escape routes to England for the purpose of slipping through German agents, destined for England”. M.I. 5 komt tot de conclusie dat ze mogelijk in het begin niet weet dat van Poppel een verrader is en hem voor een verzetsman houdt: “In so far as the early part of het story is concerned, it is possible to place an innocent interpretation upon many of her activities. From 1943 onward, however, is is difficult to stomach her protestations of innocence and ignorance. Indeed, so unsatisfactory is the position that a statement has been taken from the woman which may well be used at her trial”.
Zelf zegt ze dat ze pas in januari 1943 achterdochtig wordt ten aanzien van de werkelijke rol van van Poppel en in april 1943 zekerheid krijgt dat hij een agent van de Duitsers is. Maar alleen al het feit dat Pelser in haar woning een Duitser aan de lijn krijgt, doet vermoeden dat ze eind 1942 toch wel sterke verdenkingen moet hebben gehad. Ze wordt na de oorlog in Nederland berecht maar behalve een geval van provocatie m.b.t. het bezorgen van een zendapparaat kan haar niets ten laste worden gelegd.
222. Den vaderland getrouwe, p. 41.
223. Vluchtweg, p. 82.
Eva Broessler Weissman/Gregory Moore, The war came to me. A story of endurance and survival, University Press of America, 2009, p. 47.
224. Waarheid en leugen in het verzet, p. 94.
225. Eva Broessler Weissman/Gregory Moore, The war came to me. A story of endurance and survival, University Press of America, 2009, p. 20-26.
226. Idem, p. 44.
227. Idem, p. 45.
228. NIOD 249-1008 Dossier-Vluchtelingen-Zwitserland: a6 Verslag (bijlage) bij een brief van A. Ekker te Washington aan dr. L. de Jong, getiteld” “een voetreis naar Zwitserland”, zonder datum.
229. De hoogste prijs die Pelser noemt is 9.000 gulden, maar dat is na de arrestatie van Smedts. Pelser: “Eind November 1942 rekenden zij (Brusselse passeurs) voor het transport van Brussel naar Zwitserland ruim 9000 gulden per persoon –in die tijd kon je daar een huis voor kopen”. Vluchtweg , p. 86.
230. Eva Broessler Weissman/Gregory Moore, The war came to me. A story of endurance and survival, University Press of America, 2009, p. 45.
231. Shoah interview Ruth Newmark, 8-11-1995. Gezien in Berlijn (FU) op 4-5-2018. De Isaacs bespreken met Ruth of ze mee wil naar Zwitserland of bij haar zus in Nederland wil blijven.
232. Idem, p. 35-40.
Eva Broessler Weissman/Gregory Moore, The war came to me. A story of endurance and survival, University Press of America, 2009, p. 59.
233. Idem, p. 45.
234. Idem, p. 46.
235. Idem, p. 45. Hier wordt gesuggereerd dat de medische student Pelser is.
236. Idem, p. 46.
237. Idem, p. 47
Vluchtweg, p. 81-82.
238. De beschrijving van de vlucht van Brussel tot de Zwitserse grens: Eva Broessler Weissman/Gregory Moore, The war came to me. A story of endurance and survival, University Press of America, 2009, p. 47-50.
239. Het is onduidelijk of dit dezelfde mensen zijn die ook in Brussel in het overgangshuis waren (“another couple”). Dan zou hun vlucht, net als die van de Isaacs, georganiseerd zijn door Smedts en Ekker.
Eva Broessler Weissman/Gregory Moore, The war came to me. A story of endurance and survival, University Press of America, 2009:
p. 47, “The Isaacs and Ruth joined another couple and left for the train station at six”.
p. 49, “another refugee couple from The Netherlands who had joined them in Nancy”.
p. 50, “The refugee couple that had joined the party at Hérimoncourt”.
p. 51, “The other couple, Mr. and Mrs. Adolphe Sann”.
Bianca Stigter, Atlas van een bezette stad. Amsterdam 1940-1945, Amsterdam/Antwerpen 2019, p. 407.
241. Volgens zijn kaart bij de Joodse Raad komt hij op 26 september 1942 in Zwitserland aan.
242. Eva Broessler Weissman/Gregory Moore, The war came to me. A story of endurance and survival, University Press of America, 2009, p. 50.
243. Vluchtweg, p. 46.
244. Vluchtweg, p. 106.
245. Vluchtweg, p. 125.
246. Zie noot 348.
247. Leidsch Dagblad 23-11-1996. “En hij mag op tachtigjarige leeftijd nog altijd genotvol een Cameltje zonder filter opsteken”.
248. Eva Broessler Weissman/Gregory Moore, The war came to me. A story of endurance and survival, University Press of America, 2009, p. 50-51.
249. Zie: http://ressources.memorialdelashoah.org/rechav_pers.php
Ze gaan op transport met convooi 46 op 9-2-1943. Bij hun nationaliteit staat statenloos i.p.v. Nederlands. Voor Ascher Sann staat er als beroep hoedenmaker.
250. Eva Broessler Weissman/Gregory Moore, The war came to me. A story of endurance and survival, University Press of America, 2009, p. 51-52.
251. Eva Broessler Weissman/Gregory Moore, The war came to me. A story of endurance and survival, University Press of America, 2009, p. 64-72.
Over Eva’s onderduik staat behalve in de bovenstaande memoires ook een verslag in: Bianca Stigter, Atlas van een bezette stad. Amsterdam 1940-1945, Amsterdam/Antwerpen 2029, p. 337. (onder P.C. Hooftstraat 39-41).
252. Vluchtweg, p. 83.
253. Het wordt niet duidelijk hoe ze dit bij hun volgende reis oplossen. Pelser en Ekker overnachten dan zelf bij Margot Nyst op de Avenue Louise. Mogelijk brengen ze de vluchtelingen onder in hotels.
254. Vluchtweg, p. 85.
255. Vluchtweg, p. 86.
Omgerekend naar de huidige geldwaarde is dit ongeveer 65.000 euro.
256. NIOD 249-1008 Dossier-Vluchtelingen-Zwitserland: a6 Verslag (bijlage) bij een brief van A. Ekker te Washington aan dr. L. de Jong, getiteld” “een voetreis naar Zwitserland”, zonder datum.
257. Vluchtweg, p. 86-87.
258. Vluchtweg, p. 87.
NIOD 249-1008 Dossier-Vluchtelingen-Zwitserland: a6 Verslag (bijlage) bij een brief van A. Ekker te Washington aan dr. L. de Jong, getiteld” “een voetreis naar Zwitserland”, zonder datum.
259. Vluchtweg, p. 88.
260. Madelon de Keizer, Het Parool, p. 263.
261. Pelser schrijft op p. 92 van Vluchtweg Zwitserland: “voor onze vriendinnetjes”, dus misschien is Ekker al samen met Flora de Vries. Zie ook noot 49.
262. Vluchtweg, p. 92. Zie ook het artikel over Dick van Stokkum op deze website voor een verhaal over de Parool-kas.
263. NIOD 249-1008 Dossier-Vluchtelingen-Zwitserland: a6 Verslag (bijlage) bij een brief van A. Ekker te Washington aan dr. L. de Jong, getiteld “een voetreis naar Zwitserland”, zonder datum.
264. Waarheid en leugen in het verzet, p.100.
Aafje Speets is 57. Het is onbekend hoe Speets en Smedts elkaar kennen. Speets woonde voor 1934 in Londen. Smedts ging in 1936 naar Londen. Mogenlijk hadden ze daar gemeenschappelijke kennissen.
265. Voor Wijmenga zie: http://www.rudi-harthoorn.nl
266. Den vaderland getrouwe, p. 42.
Waarheid en leugen in het verzet, p. 100.
Smedts noemt hier geen naam. Uit: IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993, blijkt dat het Ouweleen is.
267. Den vaderland getrouwe, p. 42. “Over zulke dingen kan men in theorie lang en breed praten. En men aanvaardt de risico’s. De zaak komt echter anders te liggen als men ervaart dat door een eigen daad, vergeefs overigens, een aantal mensen gestraft worden. Dat is afschuwelijk. En het wordt nog erger als de SD’er, die het onderzoek leidt, bij je komt en zegt: “Ik ben blij dat u bent gevlucht. Veel, wat we anders nooit ontdekt zouden hebben, hebben we uitgevist toen we op zoek waren naar u.”
268. Den vaderland getrouwe, p. 46.
269. Idem, p. 47.
270. Idem, p. 43.
271. Waarheid en leugen in het verzet, p. 85.
272. https://www.joodsmonument.nl/nl/page/215861/anna-horwitz-kahn
273. Haar man Ernst was in 1941 al in Mauthausen vermoord. Ook haar ouders en een van haar twee broers overleven de holocaust niet. Haar zoontje wel, op de boerderij van Smedts.
274. Den vaderland getrouwe, p. 46.
275. Smedts schrijft over Wijmenga: “Hij vertelde Anja dat ik weigerde te praten omdat ik me ongerust over haar maakte. Als ze mij een briefje schreef dat het haar goed ging, zou ik misschien van houding veranderen. Dat was in mijn belang. Met dat stukje papier ging hij naar mijn ouders. Als provocateur. Hij zei dat hij net uit de gevangenis was ontslagen en een briefje van Anja had meegekregen. Maar waar was ik? Dat wist men thuis niet. De handige smoezerd wist er wel uit te krijgen dat ik wel eens bij vrienden in Amsterdam had gelogeerd. De adressen kenden ze niet. De namen wel”.
276. Vluchtweg, p. 94-95.
Dries Ekker schrijft in: NIOD 249-1008 Dossier-Vluchtelingen-Zwitserland: a6 Verslag (bijlage) bij een brief van A. Ekker te Washington aan dr. L. de Jong, getiteld” “een voetreis naar Zwitserland”, zonder datum:
“In Nederland waren we ineens tot begeerd wild geworden: 14 dagen lang waren alle adressen waar we ons zouden hebben kunnen bevinden bezet geweest. De dag voor onze terugkeer had de SD geconcludeerd dat we gewaarschuwd waren”.
277. Voor Carel Blazer zie het artikel over de oud-Spanjestrijders op deze website.
278. De Speelmans worden genoemd in Pelsers Yad Vashem onderscheiding.
279. Interview Gregory McKay: https://www.youtube.com/watch?v=gRY_XGOScWg
Gregory McKay is Willem Arnold Speelman.
280. Idem
281. Idem. McKay noemt de naam van de onderduikgever in zijn interview, maar het is niet te verstaan. Het was de vroegere niet-Joodse vriend van Sylvia Nieweg.
282. Idem.
283. Idem
284. Idem. In dit interview komt Samuel Machiel Speelman, die een paar jaar ouder is dan Pelser en hem les had gegeven, meer als leidende verzetsman naar voren. Hij zou de microfilms naar de Nederlandse ambassade in Zwitserland gebracht hebben. Het feit dat hij in de zomer van 1943 met geheime informatie naar Engeland gaat onderstreept dit.
285. Zie: http://www.stolpersteine-dordrecht.nl/Arnold_Blitz.html
Hierin is recente informatie opgenomen van de zoon van Arnold Blitz over het vluchtverhaal van zijn vader.
289. http://www.stolpersteine-dordrecht.nl/Arnold_Blitz.html
290. Vluchtweg, p. 105.
291. http://www.stolpersteine-dordrecht.nl/Arnold_Blitz.html
Mogelijk is dit een echt persoonsbewijs. Er is een Remi de Caluwé die de juiste leeftijd heeft (geboren 1921) en tijdens de oorlog onderwijzer is in Sinaai, een dorp in de provincie Oost-Vlaanderen.
https://www.davidsfondssinaai.be/index.php/geschiedenis?start=4
292. Uit het interview met Gregory McKay blijkt dat het groepje vluchtelingen in Brussel in de tram door een onbekende gewaarschuwd worden voor een controle en dat ze bijna gearresteerd worden. Hij zegt niets over een overnachting. Pelser schrijft in Vluchtweg, p. 105 wel dat ze “uitstekende Franse papieren” van Margot Nyst krijgen, maar zegt niets over het doorgangshuis. Mogelijk slapen de vluchtelingen in verschillende hotels, net als later in Besançon.
293. Vluchtweg, p. 105.
294. Gregory McKay vertelt in zijn interview dat zijn vader meegaat naar de passeur: “My father and Henk Pelser left to find the man who was familiar with the mountains between France and Switzerland and would guide us over the mountains”.
Pelser zegt dat hij en Ekker samen gaan.
295. Vluchtweg, p. 106.
296. Idem.
297. http://www.stolpersteine-dordrecht.nl/Arnold_Blitz.html
299. Dit blijkt uit zijn kaart bij de Joodse raad: https://collections.arolsen-archives.org/en/archive/130261170/?p=1&s=Arnold%20Blitz&doc_id=130261170
300. http://www.stolpersteine-dordrecht.nl/Arnold_Blitz.html
301. Volgens Gregory McKay hadden zijn ouders voor drie dagen kalmerende middelen mee, terwijl hun vlucht 10 dagen duurde:
Ze zullen het gebruikt hebben bij de grensovergangen, die de gevaarlijkste punten in de vlucht zijn.
302. https://www.youtube.com/watch?v=gRY_XGOScWg
303. Idem.
304. Agnes Dessing, Tulpen voor Wilhelmina, p. 130.
305. Vluchtweg, p. 110-113.
Verder geven ze een verzoek van Het Parool om financiële steun door.
306. NIOD 187 Zwitsersche Weg A 30A/21B.
NIOD 187 Zwitscherse Weg A-187 44R/26D.
307. Vluchtweg, p. 112.
308. NIOD 187 Zwitsersche Weg A 30A/21B.
309. Althoff is in mei 1942 bij een poging met informatie via de Noordzee naar Engeland te ontkomen opgepakt door verraad van Anton van der Waals en zit op dat moment in eenzame opsluiting in Haaren.
NIOD 187 Zwitscherse Weg A-187 44R/26D.
310. NIOD 187 Zwitscherse Weg A-187 44R/26D.
311. Hij haalt de skilessen na de oorlog in want hij zit dan in een skiploeg van journalisten.
In deze radiodocumentaire van 8 mei 1990 over de Nederlandse gemeenschap in Zwitserland ten tijde van de oorlog zegt Ekker dat hij en Pelser de dag voor de geboorte van Prinses Margriet in Cossonay arriveren.
313. Vluchtweg, p. 133.
314. Idem, p. 134.
315. NIOD 187 Zwitscherse Weg A-187 44R/26D.
317. Idem
318. NIOD 187 Zwitsersche Weg A.
319. Jan Luitzen, Max Tailleur: mijn leven was geen mop, Amsterdam 2010, (ebook) hoofdstuk 3.
320. Silvano Longhi, Exil und Identität: Die italienische Juden in der Schweiz (1943-1945). Bibliotheek des Deutschen historischen Instituts in Rom, band 133. 2017, p. 83 en 134.
321. Deze lijn liep van januari 1941 tot de zomer van 1942 via Antwerpen-Brussel-Givet-Besançon. Ze wordt voornamelijk gebruikt door Nederlandse militairen. Als de lijn verraden wordt, vlucht van Niftrik zelf ook naar Zwitserland.
Zie: Agnes Dessing, Tulpen voor Wilhelmina, p. 131-132 en 147-148.
322. Shoah Interview Maurits Frenkel.
323. Vluchtweg, p. 139.
324. Idem, p. 141.