Hugo Brandt Corstius

Hugo Brandt Corstius (1918-1998)

In de loop van april 1941 komen er weer een paar mensen bij op het Nieuwe Suikerhofje. (1) Ze moeten allemaal de kloostereed afleggen, die nu het karakter van een verzetseed krijgt. deutschfeindlich zijn wordt belangrijker dan de politieke of levensovertuiging voor de oorlog om in het Prinsenklooster opgenomen te worden. Één van de nieuwelingen is Hugo Brandt Corstius, die nog diezelfde maand april drieëntwintig wordt. Hij is niet de na de oorlog bekend geworden schrijver en wetenschapper, met geboortejaar 1935, maar diens oom. 

Met Hugo’s deutschfeindlichkeit zit het wel goed. Een vroegere schoolvriend heeft hem net gevraagd deel te nemen aan een kleine Amsterdamse spionage-groep. De gegevens die ze verzamelen zullen doorgegeven worden aan contacten in Delft en van daar via radio of koerier naar Engeland gestuurd worden. 

Hugo komt waarschijnlijk via Henk Pelser op het hofje. Ze kennen allebei de broers Maurits en Simon Frenkel, die net als Pelser medicijnen studeren. (2) Tijdens de bezetting duiken Maurits en Simon Frenkel af en toe onder bij Hugo’s pleegouders aan de Titiaanstraat. Hugo’s pleegmoeder zegt hierover: “Ik heb dikwijls duikelaars gehad, meestal om te slapen o.a. Hans, Rob Feenstra, oom Harry, twee jongens Frenkel enz.”. (3) Pelser en Brandt Corstius wonen in het hofje allebei op nummer 393, het huisje aan de rechterkant van het driedelige bouwblok. Hugo op de tweede en Henk op de eerste verdieping.

Hugo woont voordat hij op het hofje komt in Amsterdam bij een pleegfamilie. Hij is opgegroeid in Bussum als de jongste in een gezin van acht kinderen. Hij is een nakomertje, zijn oudste zus is veertien jaar ouder en de zus direct boven hem vijf jaar. Zijn vader, een marineofficier, sterft in 1927 en zijn moeder gaat in de jaren dertig steeds meer op in haar werk voor het secretariaat van de Broederschapsfederatie, een dakverband van meer dan vijftig verschillende idealistische en pacifistische groeperingen –theosofen, geheelonthouders, maar bijvoorbeeld ook dierenbeschermers en soefisten.

Als zijn moeder eind jaren dertig voor haar werk naar Californië vertrekt, (4) komt Hugo in huis bij de familie Boele van Hensbroek in Amsterdam-Zuid. Hij maakt zijn school af op het Hervormd Lyceum. Hugo is bevriend met de zoon Pieter Robert Boele van Hensbroek, die Robbie genoemd wordt. In groot contrast met de pacifistische inslag van Hugo’s moeder staat bij het gezin Boele van Hensbroek het vaderland dienen hoog in het vaandel. De ouders zijn vreselijk trots op zoon Robbie die adelborst (marineofficier in opleiding) wordt. Hugo’s pleegvader, Andreas Boele van Hensbroek (1886), is een gewezen grenadier en in de vriendenkring van Robbie en Hugo heerst een fascinatie voor de krijgsmacht, vooral voor de marine. Robbie is geabonneerd op het tijdschrift Onze Vloot en maakt plakboeken over marineschepen. (5) Hij gaat na zijn eindexamen in 1938 direct naar het Koninklijk Instituut voor de Marine in Den Helder. Ad Kooijmans, een klasgenoot en vriend van Robbie volgt een jaar later. 

Hoewel Robbie twee jaar jonger is dan Hugo, zit Hugo na Robbie’s vertrek naar Den Helder nog steeds op de Middelbare School. Hij besteedt meer tijd aan sporten en uitgaan dan aan leren. Zo schrijft hij aan Robbie: “We zijn ‘s avonds in het A.B.C. cabaret geweest, waar het heel aardig en geestig was en een danseres om van te springen!” (6) Hij haalt pas in 1939 zijn eindexamen HBS-A, na streng te zijn toegesproken door zijn pleegvader: “Ik heb een ernstig gesprek met Hugo gehad-op een “ouderavond” geweest en het ging niet goed met hem-alles maar zoo-zoo!” Het gesprek werkt want twee weken later bericht hij: “Hugo heeft nu flinke cijfers”.  (7)

Daarna volgt de mobilisatie. Pleegmoeder Philippa Johanna Boele van Hensbroek-Sluiter, schrijft: “Hugo zit nu in Utrecht bij de Spoorwegtroepen. Ik vind ‘t erg prettig voor hem, dat hij daar terecht is gekomen. (…) Zelf vond hij ‘t ook prettig.” (8) De spoorwegtroepen zijn een onderdeel van de genietroepen en Hugo houdt zich bezig met de bevoorrading van de kazernes in Nederland.

Op verlof gaat hij nog steeds naar zijn pleegfamilie in Amsterdam. Hugo’s pleegmoeder schrijft op 20 oktober 1939: “Zeg, Hugo heeft verlof gehad en kwam zaterdag voor ‘t eten hier. Zijn uniform staat hem niet gek, maar ook niet bijzonder aardig. ‘s Avonds ging hij met Frenkel, die ook verlof had wat uit. Zondags sliep hij tot 12 uur uit en ‘s middags ging hij met Elsje (Robbie’s oudere zus, A.B.) naar ‘t Centraal Theater. Over 14 dagen heeft hij weer verlof en komt hij weer hier.” (9)

De Telegraaf, 28-11-1941

Terug in de burgermaatschappij vindt Hugo werk in de Moderne Boekhandel in de Leidsestraat 74. (10) Hij heeft overtuigingskracht en kan goed verkopen. Hij gaat op kamers wonen en vindt woonruimte op de Prinsengracht. Hugo’s pleegmoeder schrijft op 8 april 1941 aan haar zoon Robbie: “Sinds maandag is Hugo vertrokken. Ik heb zijn kamer in het hofje nog niet gezien. Iemand heeft een oud hofje ergens aan de Prinsengracht gekocht en verhuurt nu de kamers aan studenten en andere jongens. Hugo heeft twee kamers; ze eten samen en een werkster onderhoudt ‘t zaakje. Het spijt ons wel dat hij weg is; maar sinds hij geëngageerd was met Loukie was hij erg veel weg”. (11)

Loukie is de twintig-jarige Hilde Louise Snorn. “Dochter van een art. officier uit Ede”, zoals Hugo zelf zegt in een brief aan Robbie, net na de oorlog. Hij voegt eraan toe: “Beschrijven kan ik haar niet. Daar heb ik geen woorden voor”. (12) Loukie doet een opleiding Mensendieck oefentherapie/bewegingsleer in Amsterdam en vindt in september 1941 werk in Den Bosch. 

Na acht jaar Middelbare School heeft Hugo nu een baan, een verloofde, een eigen woning op het Nieuwe Suikerhofje en het begin van een verzetscarrière. Zijn vriend Dolf Snijders, die Hugo nog kent van het Hervormd Lyceum, gaat in het voorjaar van 1941 op zoek naar betrouwbare jonge mannen om een Amsterdamse spionagegroep te vormen die militaire en strategische gegevens moet verzamelen voor de Engelse geheime dienst, die deze nodig heeft voor luchtaanvallen van de RAF.

Wellicht zien de andere bewoners van het hofje tegen Hugo op want niet alleen werkt hij voor een landelijke groepering die direct na de capitulatie is ontstaan en zich bezighoudt met militaire spionage, ook is er in zijn groep radiocontact met Londen en worden er microfilms met rapporten en schetsen door koeriers via Frankrijk en Zwitserland naar Engeland gesmokkeld.  

Bij de overval van de Duitsers op 10 mei 1940 is het Hugo’s pleegbroer Robbie gelukt om weg te komen op een marineschip. Op een mijnenveger vaart hij verder naar Nederlands-Indië waar hij op de kruiser Hr. Ms. Tromp aan meerdere zeeslagen deelneemt. Via het Rode Kruis is er gecensureerd postcontact met zijn ouders en Hugo. (13) Hugo voelt druk om ook te “vechten” tegen de bezetters. Als Dolf Snijders hem in het voorjaar van 1941 vraagt voor de Inlichtingendienst (ID) aarzelt hij niet. Bovendien is zijn vriendin/verloofde Loukie Snorn verbonden aan de Ordedienst, (14) tot 1942 de grootste verzetsgroep in Nederland, bestaande uit oud-militairen, beroepsmilitairen, dienstplichtigen en geestverwante burgers. Hugo heeft weinig familie in Nederland (zijn oudste broer woont in Utrecht, zijn moeder en zussen in Nederlands-Indië) en nu Robbie weg is ligt het voor de hand dat hij in zijn vriendenkring naar illegale samenwerkingsmogelijkheden zoekt.

De Inlichtingendienst (ID)

De Inlichtingendienst wordt vanaf augustus 1940 opgezet door de Delftse student elektrotechniek Johan (Han) Van Hattem (1914). Eind augustus 1940 is Lodo van Hamel, een Nederlandse marinier die net als Robbie Boele van Hensbroek in mei 1940 naar Engeland had kunnen ontkomen, bij Hillegom gedropt met als opdracht een spionagenetwerk op te zetten. Deze geheim agent komt terecht bij een al bestaand netwerk van (oud) militairen, de Ordedienst. Han van Hattem zet vervolgens voor van Hamel een nieuwe organisatie op, de Inlichtingendienst. Van Hattem rekruteert overal in Nederland mensen, of brengt al bestaande groepjes onder in zijn organisatie. Er is bijvoorbeeld een groep in Delft, in Utrecht, op Walcheren en ook in Amsterdam. Van Hattem verzamelt de informatie van al deze groepen en maakt elke week een verslag dat hij met een zelf gebouwde radio of door koeriers naar Engeland zendt. 

In Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog staat over de Inlichtingendienst het volgende: “Er zijn in totaal twee-en-dertig AC-rapporten bij de Intelligence gearriveerd, veruit de meeste afkomstig van van Hattems ID die wij voor de periode maart ’41-maart ’42 (…) als de belangrijkste in ons land werkzame spionagegroep mogen beschouwen”. (15)

De Amsterdamse afdeling van de Inlichtingendienst wordt door Dolf Snijders (1920) opgezet. Dolf studeert rechten in Amsterdam, na een moeizame schoolcarrière op verschillende scholen in Voorschoten en Bussum en korte tijd op het Hervormd Lyceum in Amsterdam, waar hij Hugo leert kennen. Hij komt uit een militaire familie (een oudoom was van 1914 tot 1918 Opperbevelhebber van de Nederlandse Land- en Zeemacht) maar is zelf niet in dienst geweest vanwege een longziekte. Hij wil naar de officiersopleiding van de marechaussee in Deventer maar ziet ervan af omdat die onder nazi-invloed staat. Dolfs vader is directeur van de Amsterdamse telefoondienst. (16)

Behalve Hugo rekruteert Dolf nog Wim Kooijmans (1923) en Jaap Strobos (1920). Wim is de jongere broer van Ad Kooijmans, die bij Robbie Boele van Hensbroek in de klas zat en samen met hem in Den Helder bij de marine was. Wim deelt niet de interesse van Robbie en zijn broer Ad voor de marine maar is geïnteresseerd in de luchtvaart. Voor de oorlog doet hij aan zweefvliegen en het lukt hem om in 1941 een stage te doen bij Fokker. De vliegtuigfabriek staat onder Duits toezicht en produceert voor de Duitse Wehrmacht. Wim houdt Dolf op de hoogte van het laatste nieuws in de fabriek en maakt kaarten van de plaatsing van de luchtafweer en de zoeklichten rond de fabriek.

Dolf Snijders
Wim Kooijmans
Jaap Strobos

Jaap Strobos is even oud als Dolf. Zijn vader is onderwijzer, net als de vader van Wim Kooijmans. Jaap deed de vijfjarige HBS op de Keizersgracht. Aan het begin van de oorlog heeft hij een baan bij de Heidemaatschappij in Arnhem. Hij neemt in december 1941 ontslag en komt terug naar Amsterdam. Hij begint een cursus voor politie-inspecteur en daarnaast spioneert hij voor de Inlichtingendienst. Bijvoorbeeld in de haven van IJmuiden waar hij schetsen maakt van de onderzeeboot-loodsen die de Duitsers bouwen.

Alle vier de jonge mannen -Hugo, Jaap, Wim en Dolf- die de Amsterdamse afdeling van de Inlichtingendienst gaan vormen zijn jongere zonen die zoekende zijn naar het begin van een maatschappelijk bestaan, wat door het uitbreken van de oorlog bemoeilijkt wordt. Ze kunnen veel tijd aan het spioneren besteden omdat ze financieel ondersteund worden door de bankier Emile Ernst Menten (1882) van de bank Pierson, Heldring & Pierson in Den Haag. Al te veel houden ze daar niet aan over. Wim Kooijmans, die niet uit een rijke familie komt, krijgt een onkostenvergoeding van tien gulden per maand en af en toe nieuwe fietsbanden.

De door de Amsterdamse groep van de Inlichtingendienst bij elkaar gespioneerde informatie wordt door Dolf doorgegeven aan Han van Hattem in Delft of aan de student rechten Willem (Bib) van Lanschot (1914) in Leiden. Bib van Lanschot spioneert zelf ook. Als zogenaamde verzekeringsagent reist hij door Nederland om de sterkte van de Duitse troepen in te schatten en om mensen voor de Inlichtingendienst te rekruteren. Via hem is Dolf Snijders bij de Inlichtingendienst gekomen.

Hugo wordt Dolfs adjudant en bewaart voor de groep spullen op zijn kamer op het Nieuwe Suikerhofje. Hij is van het groepje de enige die op kamers woont, de andere drie wonen thuis bij hun ouders. Of en waar Hugo zelf spioneert is niet bekend. In een gecensureerde kaart aan zijn moeder in Santa Cruz in Californië op 5 augustus 1940 schrijft hij: “Gisteren was ik in Bergen aan Zee, heerlijk aan het strand, verderop waren ze aan het bombarderen maar iedereen deed alsof het de gewoonste zaak van de wereld was.” Er is ook sprake van een schaatstocht in 1942. (17) Misschien combineert hij pleziertochtjes met spionagewerk. Bij andere afdelingen van de Inlichtingendienst wordt dat soms zo gedaan. Piet Feith, een Haags lid van de Inlichtingendienst spioneert bijvoorbeeld in de kuststrook bij Den Haag onder het mom van vogeltjes kijken. Hij doet dat samen met een nietsvermoedende vriend die inderdaad een enthousiast vogelaar is en daarmee een goede dekmantel biedt. (18)

Het lijkt onwaarschijnlijk dat Hugo’s werk in de boekwinkel relevant spionage-materiaal oplevert. Mogelijk gebruikt hij wel zijn kennis over en contacten bij de spoorwegen die hij opdeed tijdens zijn militaire dienst bij de Spoorwegtroepen om informatie over de Duitse troepenbewegingen te verkrijgen.

Schrijver Willem Frederik Hermans, die Hugo waarschijnlijk ontmoet heeft omdat hij vanaf begin 1942 op het Nieuwe Suikerhofje komt om zijn vriend Bram Kuiper te bezoeken, die daar dan net naartoe verhuisd is, geeft zijn eigen cynische kijk op amateuristische spionage-activiteiten als in het Nieuwe Suikerhofje. “Een groep (…) die de duinen in trekt (of van plan is dat te gaan doen) om versterkingen van de Duitsers in kaart te brengen. Ze hebben enkele bladen van de Nederlandse stafkaart, maar niet veel. Die ontbreken, maken ze zelf door een kaart uit een schoolatlas op sterk vergrote schaal na te tekenen.” (19)

Hugo Brandt Corstius woont ongeveer een jaar op het hofje als het misgaat. De Duitsers weten aanvankelijk niet van het bestaan van de Inlichtingendienst maar hebben de Ordedienst geïnfiltreerd en de leden ook al grotendeels opgepakt.

In die context posten ze bij een huis in Den Haag op zoek naar een marconist met een Indisch uiterlijk. Han van Hattem, die Indisch bloed heeft, wordt voor deze persoon aangezien en op 6 maart 1942 opgepakt. Op dat moment heeft hij zo’n dertig Inlichtingendienst-rapporten naar Engeland kunnen sturen. Van Hattem gaat in op een deal met de SD -zijn leven en dat van zijn naaste medewerkers zal gespaard worden- en geeft meerdere namen prijs. Zo wordt Dolf Snijders op 1 april 1942 opgepakt.

Arrestatie 30 april 1942

Dolfs kamer in zijn ouderlijk huis aan het Singel wordt doorzocht en er wordt belastend materiaal gevonden. Aantekeningen over de organisatie van de Inlichtingendienst en de administratie van de onkostenvergoeding van bankier Menten. De SD-er die verantwoordelijk is voor het onderzoek naar de Inlichtingendienst, Hauptscharführer Heinrich Kurt Otto Haubrock, kan zo de Amsterdamse groep oprollen. Dolf schijnt niet veel informatie prijs te geven want het duurt bijna een maand voordat de overige Amsterdamse ID-leden opgepakt worden.

Op 30 april 1942 zijn Dolfs medestrijders aan de buurt. Wim Kooijmans wordt ‘s ochtends vroeg om half zeven door twee Nederlandse rechercheurs van zijn bed in zijn ouderlijk huis aan de Valeriusstraat gelicht. Hij heeft na Dolfs arrestatie wel enige tijd bij een oom en tante in Oegstgeest gelogeerd maar durft niet echt onder te duiken omdat zijn ouders niets weten van zijn illegale activiteiten. Ook Jaap en Hugo worden diezelfde donderdag opgepakt. Hugo wordt waarschijnlijk in het Nieuwe Suikerhofje gearresteerd. Medebewoner Herman Maillette de Buy Wenniger schrijft na de oorlog over drie Duitse invallen op het hofje. (20) Dit zou dan de eerste zijn. Na de arrestatie van Hugo in april 1942 volgen er nog twee invallen van de SD, in april 1943 en april 1944. Daarbij worden de huisjes en de kapel niet meer, zoals bij deze inval waarbij alleen één bewoner opgepakt wordt, als zes afzonderlijke adressen gezien maar wordt tot twee keer toe iedereen, bewoners en onderduikers, in het hele hofje gearresteerd.

Overzicht van door Hugo betaalde huur voor zijn kamers op het Nieuwe Suikerhofje/Prinsenklooster in 1942. Hij betaalde voor de laatste keer in april, daarna staat vermeld: “Zit in het gevang: dubieuze debiteur”. Uit privé-archief Simcha von Benckendorff.

De drie nieuwe arrestanten worden naar het Oranjehotel gebracht. Daar zit Dolf al langer in eenzame opsluiting. Wim Kooijmans, de jongste van het groepje, wordt gemarteld tijdens zijn verhoren. Datzelfde overkomt Bib van Lanschot, hun contactpersoon in Leiden, die ook een tijdje onderdook maar al eerder in Leiden opgepakt werd. Hugo blijft tijdens zijn verhoren door de Duitsers volhouden dat hij alleen een keer een pak materiaal voor Dolf op zijn kamer bewaarde en niet wist wat het was. Het is onwaarschijnlijk dat de Duitsers belastend materiaal op zijn kamers in het hofje vinden. Hugo heeft tussen Dolfs en zijn eigen arrestatie bijna een maand de tijd gehad om dingen weg te gooien. 

Ondertussen worden er ook elders in het land groepjes van de Inlichtingendienst gearresteerd. Eind augustus 1942 is de Inlichtingendienst bijna helemaal opgerold en ook van de veel grotere Ordedienst is een aanzienlijk deel van de leden opgepakt. 

Na zeven maanden in Scheveningen gaan Dolf, Jaap, Wim en Hugo op 17 november 1942 naar Haaren. Ze moeten hun voorarrest uitzitten in deze SD-gevangenis in een gevorderd seminarie in de buurt van Vught. Op de eerste verdieping zitten de gevangenen van de Inlichtingendienst en de Ordedienst. Op de begane grond worden prominente gijzelaars vastgehouden. Op de bovenste verdieping zitten de agenten die vanuit Engeland boven Nederland gedropt zijn en door het Englandspiel in Duitse handen terecht komen. (21) 

In vergelijking met de gevangenis in Scheveningen wordt de situatie van de vier jonge Amsterdammers in Haaren wat beter. Sommige gijzelaars kunnen de gevangenen op de verdieping boven hen helpen. Het wasgoed moet door familieleden opgehaald en gewassen worden, waardoor er verstopte briefjes over en weer kunnen gaan. 

Hugo’s verloofde Loukie Snorn is fysiotherapeute in Den Bosch, dat maar vijftien kilometer van Haaren verwijderd is, en zij zorgt voor hem. Zijn pleegfamilie in Amsterdam en zijn broer in Utrecht zullen ongetwijfeld ook geprobeerd hebben met hem in contact te komen. Luuc Kooijmans schrijft in zijn boek: “Als je bij Hugo in de cel op een stoel ging staan kon je de oprijlaan zien en daardoor kon hij (Hugo) op dagen dat de was mocht worden gebracht een glimp van haar (Loukie) opvangen. Ze beperkte zich niet tot de was. Ze smokkelde ook berichten voor de Ordedienst mee naar buiten en bracht die naar hun bestemming”. (22) 

Plattegrond van de eerste verdieping van de gevangenis Haaren. via:https://www.heerevanderschaar.amsterdam/gijzelaarskamp-haaren/plattegronden-kamp-haaren/item113

Alle arrestanten hangt de doodstraf boven het hoofd. Als eerste worden de gevangenen van de Ordedienst berecht, daarna is de Inlichtingendienst aan de beurt. Opvallend is dat Hugo’s pleegouders hun zoon Robbie niet schrijven over Hugo’s arrestatie. Mogelijk komt zulke informatie ook niet langs de censuur. Op 22 juni 1942, Hugo zit dan al bijna twee maanden gevangen, hoort Robbie nog van zijn ouders: “Alles bij het oude, iedereen maakt het goed”. (23)

Het proces 

De jonge bewoners van het Nieuwe Suikerhofje laten zich door Hugo’s arrestatie niet uit het veld slaan. Omdat hij niet met mensen van het hofje samenwerkt gaat hun verzetswerk gewoon door. De meeste bewoners houden zich, nu de Jodenvervolging steeds erger wordt, vooral bezig met verzorgingswerk. Het bezorgen en vervalsen van persoonsbewijzen gaat door en vanaf de zomer van 1942 bieden ze ook steeds meer hulp aan Joodse vrienden die willen onderduiken. Mogelijk zitten sommige onderduikers op het hofje zelfs in Hugo’s twee kamers. Die staan nu leeg en de SD zal daar niet zo snel komen kijken.

Er is een verbinding tussen de Paroolgroep, waar Henk Pelser en Dick van Stokkum in zitten, en de Inlichtingendienst. Van Hattem kreeg ook informatie uit “kringen van Het Parool via de journalist Oscar Mohr” (24). Oscar Mohr was voor de oorlog chef buitenland bij het Algemeen Handelsblad. Henk Pelser werkt veel samen met Dries Ekker, die ook bij het Handelsblad werkte. 

In de oorlog is Oscar Mohr chef van Schweizer Press Telegraph in Amsterdam. Daar werkt ook Mathieu Smedts, waarmee Henk Pelser vanaf de zomer van 1942 gaat samenwerken. Op het moment dat Hugo gearresteerd wordt, heeft de SD blijkbaar niet genoeg informatie om een link tussen Hugo Brandt Corstius en Henk Pelser te leggen. Beiden bungelen ook ergens onderaan een bevelsstructuur. Het verzet is in deze tijd nog niet heel erg gespecialiseerd en er zijn talrijke dwarsverbindingen tussen de verschillende verzetsgroepen. In de loop van 1942 worden wel steeds meer medewerkers van de Paroolgroep opgepakt. (25) 

Als Mathieu Smedts en Henk Pelser elkaar leren kennen bij de vlucht van de Frenkels, besluiten ze in de herfst van 1942 samen naar Zwitserland te gaan. Pelser als koerier en passeur (wegbrenger), Smedts omdat hij opgebrand is en wil proberen naar Amerika te komen. Zijn vrouw is daar en hij heeft nog steeds een visum. (26) Met deze dwarsverbindingen tussen de Inlichtingendienst en de Paroolgroep zijn de lijnen naar een volgende inval op het Nieuwe Suikerhofje wel gelegd. Toch laat die nog een jaar op zich wachten. Een jaar waarin alle bewoners van het Suikerhofje verder werken in het verzet. Met de verheviging van de Jodenvervolging, de toenemende razzia’s en deportaties, komt daarbij het onderduiken of zelfs de vlucht naar het buitenland steeds meer op de voorgrond.

Ondertussen wachten Hugo, Jaap, Wim en Dolf op de uitkomst van het proces tegen de leden van de Ordedienst. Bij een eerste proces in mei 1942 zijn achtenvijftig leden van de Ordedienst geëxecuteerd en voor het tweede proces zijn uit de ongeveer driehonderd OD-gevangenen honderd ‘Todeskandidaten’ uitgezocht. Net voor het tweede OD-proces wordt Hugo op 21 april 1943 vijfentwintig jaar oud.

De spanning loopt op bij de gevangenen van de Inlichtingendienst in Haaren als in Utrecht het proces tegen de leden van de Ordedienst begint. Op 27 April 1943 worden eenentwintig OD-ers ter dood veroordeeld, waarvan zeventien worden geëxecuteerd. De anderen krijgen gratie en worden samen met de overige veroordeelden ‘abgetrennt’ en doorgestuurd naar concentratiekampen. Uiteindelijk overleven van deze groep maar veertig mensen de oorlog.

De uitkomst geeft de Inlichtingendienst-gevangenen toch een sprankje hoop. Er lijkt een kans dat ze het er levend af kunnen brengen. Ondertussen zitten ze al bijna een jaar gevangen. Op 12 en 13 mei 1943 worden de Inlichtingendienst-gevangenen voor hun proces overgebracht naar de Wehrmachts-gevangenis aan de Gansstraat in Utrecht. Op 17 mei staan ze met tweeënvijftig man terecht voor ‘Feindbegünstigung’ en sabotage. Op 24 mei zitten ze tegenover de krijgsraad om hun vonnis te horen. Han van Hattem zit op de voorste rij, het Amsterdamse groepje op de tweede rij. Het wordt een harde slag. Er vallen drieëntwintig doodvonnissen. Jaap Strobos, Dolf Snijders en Wim Kooijmans zitten daarbij. Hugo wordt als enige van de Amsterdamse groep ‘abgetrennt’. Aan het einde van de zitting staat Dolf plotseling op en roept “lang leve de Koningin, lang leve het vaderland”. 

Hugo’s verdedigingsstrategie dat hij slechts documenten voor Dolf bewaarde heeft gewerkt. Ook het feit dat hij in een boekwinkel werkt en geen directe link met militaire of strategische doelen heeft is in zijn voordeel. Zijn pleegvader schrijft na de oorlog: “Hugo (…) is bijna doodgeschoten. (…) Men had geen voldoende bewijs.” Zijn pleegmoeder voegt eraan toe: “We zijn voor Hugo ook heel erg bang geweest.” (27)

De ID-leden worden teruggebracht naar de gevangenis in Utrecht. Voor de terdoodveroordeelden bestaat de enige hoop in gratie. Ze dienen allemaal een gratieverzoek in. Op 20 juli 1943 krijgen ze bericht, niemand van de Amsterdamse groep krijgt gratie en nog diezelfde dag worden twintig leden van de Inlichtingendienst, waaronder Dolf Snijders, Jaap Strobos en Wim Kooijmans, geëxecuteerd op de Leusderheide. Ook Han van Hattem, aan wie de Duitsers in ruil voor informatie beloofd hadden dat hij zou blijven leven, sterft daar.

Hugo blijft achter in de gevangenis in Utrecht. Acht dagen later trouwt hij achter de tralies met Loukie. Bib van Lanschot en Oscar Mohr zijn ook ‘abgetrennt’. Hun aller lot is waarschijnlijk concentratiekamp. Op 9 oktober 1943 gaat deze groep naar Kamp Amersfoort. Vandaar vertrekken op 26 oktober 1943 tweeëntachtig gevangenen van de Ordedienst en de Inlichtingendienst naar kampen in Duitsland. Oscar Mohr komt in Nacht-und-Nebelkamp Natzweiler terecht net als Bib van Landschot, die daarna ook nog in Dachau gevangen zit. Hugo gaat niet met deze politieke gevangenen naar Duitsland, hij blijft achter in Amersfoort.

Hugo’s vroegere medebewoners op het Nieuwe Suikerhofje zijn inmiddels ook allemaal al een keer gearresteerd. Op 2 april 1943 doet de Sicherheitsdienst een inval in het hofje. De meeste bewoners worden na drie weken voorarrest weer vrijgelaten, maar Vica Taselaar, Henk Pelser en Dick van Stokkum zitten langer vast. Op 15 juli 1943 schrijft Dick van Stokkum in een uit cel 559 van de gevangenis van Scheveningen gesmokkeld briefje aan Herman Maillette de Buy Wenniger: “Zo af en toe is Hugo Brandt Corstius me een troost. Die zit immers ook al zo lang. Haaren was goed, hoorde ik”. (28) Dick van Stokkum wordt kort voor Kerstmis 1943 vrijgelaten uit het Oranjehotel, Hugo Brandt Corstius heeft dan nog meer dan een half jaar kamp voor de boeg.

Kamp Amersfoort

Kamp Amersfoort, een gevangenkamp in vroegere legerbarakken, waar Hugo van 9 oktober 1943 tot juli 1944 gevangen zit, is volgens L. de Jong “een kamp waar alle regels van het Nederlandse gevangeniswezen met voeten getreden werden”. Een andere historicus noemt het een “klein, stoffig en wanordelijk kamp”. (29) Strafappèls zijn aan de orde van de dag en mishandelingen door de SS eveneens.

Een jonge politieke gevangene, die rond de tijd dat Hugo vrijgelaten wordt (zomer 1944) een aantal weken onder een valse naam in Kamp Amersfoort gevangenen zit zegt er dit over: “Het kost me moeite om een beschrijving te geven van het verblijf in het kamp Ik ben er huiverig voor. Hetzelfde geldt waarschijnlijk voor de velen die er niet over willen praten, zelfs niet tegenover de naaste familie. Persoonlijk heb ik de plaats ervaren als een HEL.” (30)

Kamp Amersfoort had in 1942 een tijdje leeg gestaan nadat Kamp Vught geopend was, in mei 1942 gaat het toch weer open onder de naam ‘Erweitertes Polizeigefängnis Amersfoort’. In vergelijking met de tijd ervoor is het kamp dan wel iets verbeterd. Er wordt minder honger geleden omdat de gevangenen voedselpakketten mogen ontvangen. Er is enige medische zorg en er mag iets aan cultuur, religie en ontspanning gedaan worden. Het blijft vooral een doorgangskamp. Vanaf mei 1942 tot aan de bevrijding zitten er zo’n 26.500 mensen vast, waarvan 18.000 doorgestuurd worden naar Duitsland. De politieke gevangenen naar Duitse concentratiekampen maar de meesten in het kader van de Arbeitseinsatz naar bedrijven in Duitsland. Hugo blijft bijna een jaar in dit kamp, waarmee hij een uitzondering is.

Hugo is een politiek gevangene en heeft een rode driehoek op zijn kampkleding. Verder zitten er veel mensen die de Arbeitseinsatz probeerden te ontlopen, zwarthandelaren en gewone criminelen. De schrijver Theun de Vries, die er in 1944 gevangen zit schrijft: “De politieke gevangenen, die elkaar gauw vinden en vriendschappen met elkaar sluiten, zijn omringd met onderwereld, zoveel tuig zelfs dat het geweld van dieven, souteneurs, weggelopen NSKK-mannen, asociale elementen en oplichters van alle pluimage overheerst…ook in het kampbeheer”. (31)

Pas op 23 november 1943 krijgt Robbie via een vriend in krijgsgevangenschap te horen over Hugo’s arrestatie en huwelijk. Met maar vier woorden: “Hugo zit en huwde”. (32) 

Er zijn verschillende werkcommando’s buiten en in het kamp. Gevangenen maken o.a. speelgoed en radio’s. Het lukt Hugo om een begeerde administratieve baan te krijgen. Omdat er in de tijd dat hij in het kamp is zoveel mensen doorgestuurd worden naar Duitsland, groeit de hoeveelheid administratief werk. Hugo wordt tewerkgesteld op de Schreibstube. Een historische studie over kamp Amersfoort beschrijft dit administratieve centrum van het kamp: “De Schreibstube werd het absolute machtscentrum en het brandpunt van activiteiten in het gevangenkamp. Tientallen gevangenen vonden er werk (…) Gemiddeld waren er zeven Schreiber tegelijk in de Stube werkzaam. De functie als Schreiber was een felbegeerde. Het werk was niet zwaar, men zat droog en de kamp-SS liet zich er zelden zien”. (33)

Volgens een gevangene die in de zomer van 1944 op de Schreibstube werkt houden ze zich naast administratieve taken ook bezig met: “Schaken, kaarten en lezen en vooral niet te vergeten het koken van de georganiseerde aardappels, wat ieder op zijn beurt moest doen.” (34)

Waarschijnlijk knoopt Hugo in deze tijd banden met het verzet buiten het kamp aan: “In 1944 was er een stevige band tussen enkele verzetsorganisaties en de Schreibstube ontstaan. Op de Schreibstube werden namen verwisseld, gegevens veranderd en personen uit de administratie verwijderd. Dit maakte de vrijlating van ettelijke gevangenen mogelijk.” (35)

Als Hugo in de zomer van 1944 zelf wordt vrijgelaten komt hij niet meer terug in Amsterdam op het Nieuwe Suikerhofje. Hij is al een jaar getrouwd, maar kan voor het eerst zijn vrouw in vrijheid zien. Het echtpaar woont een tijdje bij Loukie’s familie in Voorschoten, daar komt ook Hugo’s eerste na-oorlogse brief aan Robbie vandaan. Kort voor de bevrijding, in april 1945 wordt hun eerste kind geboren.

Hugo gaat na zijn vrijlating (of misschien zelfs al in het kamp) verder in de illegaliteit. Hij sluit zich aan bij de Paroolgroep. Hij heeft op 14 september 1944 een ontmoeting met de uitgever Wouter Nijhoff Pzn. (1895-1977) in diens kantoor aan het Lange Voorhout 9 in Den Haag. (36) Nijhoff is dan net een week uit de gevangenis, waar hij een half jaar zat vanwege verspreiding en financiering van Het Parool. (37)

We zagen al dat er in 1942 een verbinding is tussen de ID en de Paroolgroep. Na de chaos van Dolle Dinsdag (5 september 1944) als door het oprukken van de geallieerden in België in Nederland de bevrijding verwacht wordt, is het op 14 september 1944 wel duidelijk dat de vreugde voorbarig was en dat de verschillende illegale groepen nog even door moeten met hun werk. 

Door de golf van arrestaties bij het Parool in januari 1944, waardoor Wouter Nijhoff ook getroffen wordt, zijn er binnen het Parool enige herorganisaties geweest, maar het verzetsblad blijft gewoon verschijnen. Er wordt in de herfst van 1944 begonnen met het opzetten van lokale vervaardigings- en verspreidingsgroepen. In Utrecht verschijnt vanaf 13 september bijvoorbeeld het Utrechtse Parool. Verantwoordelijk hiervoor is Dries Ekker, de vriend van Henk Pelser (zie aldaar), die ook in juli vrijgekomen is. Ook in Den Haag moet een dergelijk nieuwsbulletin verschijnen. Dit gebeurt vanaf 16 oktober twee à drie maal per week. (38) Voor zijn gevangenschap zorgde Wouter Nijhoff voor de verspreiding en financiering, mogelijk gaat hij hier na zijn vrijlating mee door. Na de oorlog vermeldt de toenmalige personeelschef van uitgeverij Nijhoff in een speech ter gelegenheid van het honderdjarig jubileum van de firma over de oorlogsjaren: “Dat in deze jaren niet één employé “fout” is geweest en ons bedrijf een middelpunt vormde van illegale activiteit, waarbij de stencilmachine veel te verduren heeft gehad.” (39). Als Het Parool in het gebouw van de uitgeverij gestencild wordt is dat bijna in het hol van de leeuw want het pand van Uitgeverij Nijhoff op het Lange Voorhout 9 heeft in de oorlogsjaren aan beide kanten Duitse buren in geconfisqueerde huizen, links de Deutsche Dienstpost, rechts de Wehrmachtskommandantur. (40)

Hugo heeft ook via zijn pleegvader Andreas Boele van Hensbroek een connectie met de Uitgeverij Nijhoff. Diens vader Pieter (P.A.M.) Boele van Hensbroek was van 1879 tot 1906 mededirecteur van Uitgeverij Nijhoff en was getrouwd met een dochter van de oprichter Martinus Nijhoff. 

Na de oorlog

Hugo maakt na de bevrijding niet veel woorden meer vuil aan zijn arrestatie, proces, veroordeling en gevangenschap. Hij schrijft op 16 mei 1945 aan Robbie, die ook heelhuids de oorlog is doorgekomen: “Het eerste contact na 5 jaar! Gezien de vele gebeurtenissen mogen we ons niet ongelukkig prijzen er zo te zijn afgekomen.” (41)

Wel wordt Hugo in 1946 als getuige opgeroepen bij het proces tegen F.W.H. (Frans) van de Laar. Van de Laar (geboren 1913) was van maart tot oktober 1944 kampoudste in Kamp Amersfoort en wordt na de oorlog tot vier jaar gevangenisstraf veroordeeld vanwege collaboratie en mishandeling. Hugo heeft van de Laar voor zijn vrijlating uit Kamp Amersfoort in juli 1944 ongeveer vijf maanden meegemaakt.

In de pers van die tijd wordt Frans van de Laar de Beul van Amersfoort genoemd (42). Tijdens zijn proces bij het Bijzondere Gerechtshof in Amsterdam in 1946 brengen een aantal ex-gevangenen uit Amersfoort, waaronder Hugo, meer nuances aan. Van de Laar sloeg er weliswaar flink op los en had handeltjes met de Duitsers maar het lukte hem ook om diefstal en chaos, sommigen spreken zelfs van anarchie, in het kamp tegen te gaan. Bovendien slaagt hij erin dat driehonderdvijftien “vergeten” gevangenen vrijgelaten worden. (43) Het is goed mogelijk dat Hugo er hier één van was. 

“Een der getuigen, die als gevangene in de ‘Schreibstube’ werkzaam was, vertelde hoe verdachte (Frans van de Laar) steeds namen doorschrapte van mensen die op de beruchte transportlijst stonden. Een andere getuige verklaarde dat v.d. Laar de aanduiding ‘politiek gevangene’ achter getuige’s naam veranderde in ‘weigeraar voor de arbeidsinzet’ om hem voor transport naar Duitsland te behoeden”, staat in een krantenartikel uit 1947. (44)

De Schreibstube krijgt in de tijd van van de Laar een bijzondere rol. Sommige gevangenen menen “dat hij van een wanordelijk kamp, waarin allerlei bazen en onderbazen de regels bepaalden, een strak geleide, gedisciplineerde organisatie had gemaakt, met de Schreibstube als middelpunt”. (45)

Na de oorlog gaan Hugo en Loukie met hun pasgeboren zoon in Den Haag wonen. Er is woningnood en de hofstad is erger beschadigd dan Amsterdam. Hugo’s pleegmoeder komt op bezoek en schrijft aan zoon Robbie: “Vandaag 24 januari (1946) maakte ik een bezoek bij Hugo en Loukie die je brief gekregen hadden en zich erg op de thee verheugden. Ze wonen nu op een bovenetage (…) Tamelijk vond ik hun behuizing. Kleine kamers en erg koud. (…) Ik vind Den Haag lang zoo levendig niet meer, erg vervallen en stil en het zal jaren duren voordat deze stad er weer bovenop is”. (46)

Hugo werkt na de oorlog bij uitgeverij Nijhoff op het Lange Voorhout in Den Haag. Hij verkoopt voor Nijhoff boeken aan Amerikaanse universiteitsbibliotheken. Volgens sommige publicaties dankt hij deze baan aan het feit dat hij de directeur van Uitgeverij Nijhoff, Wouter Nijhoff Pzn., heeft leren kennen in Kamp Amersfoort. (47) Dit is niet erg waarschijnlijk. Wouter Nijhoff Pzn. is weliswaar in maart 1944 bij een grote arrestatiegolf onder Paroolmedewerkers opgepakt vanwege de verspreiding en financiering van Het Parool maar hij komt vrij snel na zijn proces in Utrecht vrij omdat hij na aftrek van het voorarrest al lang genoeg gezeten heeft. Hij heeft in Scheveningen en Utrecht in de gevangenis gezeten, maar niet zoals Hugo in Kamp Amersfoort. (48)

Hugo komt begin 1947 in het bedrijf en neemt na enige tijd de dienstreizen naar de Verenigde Staten over van Wouter Nijhoff Pzn. Hij wordt hoofd export en midden jaren zestig gaat hij zich meer op de markt in Australië en Azië richten. Hij blijft dit doen, zelfs als de overname door het Kluwer-concern dreigt en veel medewerkers ontslag nemen. “Alleen Brandt Corstius bleef trouw de jaarlijkse trips naar USA, Canada, Japan en Australië maken”. (49)

Hugo Brandt Corstius (links boven) met collega’s van uitgeverij Nijhoff. Rechts vooraan Jan Veenis, die ook in Kamp Amersfoort gevangen zat. Uit: Bob Jongschaap, Martinus Nijhoff N.V. 1853-2002. Opkomst, bloei en ondergang van een boekenimperium, Nijmegen 2019, p. 177.

Opvallend is dat hij op de export-afdeling twee mensen aanneemt die direct met zijn verzets- en kampverleden te maken hebben. De eerste is Kees Kooijmans, de jongste broer van Wim Kooijmans, Hugo’s medeverzetsstrijder die voor zijn spionagewerk bij o.a. de Fokkerfabriek ter dood veroordeeld werd. Kees Kooijmans werkt van 1952 tot 1960 bij Uitgeverij Nijhoff en maakt vijf verkoopreizen naar Amerika. (50) De tweede is Jan Veenis (1924), hij werkt bij Nijhoff op kamer 11, de correspondentieafdeling, waar ook Hugo’s werkplek is als hij niet op reis is. (51) Jan Veenis was net als Hugo gevangen in Amersfoort waar ze allebei in de Schreibstube werkten. (52) Hij was opgepakt als ‘Arbeitsverweigerer’ en zat van 20 december 1943 tot 6 september 1944 (de dag na Dolle Dinsdag) in Kamp Amersfoort. (53)

Hugo Brandt Corstius sterft in 1998, twintig jaar na zijn vrouw Loukie Brandt Corstius-Snorn.

NOTEN

1. Behalve Hugo kwamen in april 1941 ook nog Antony IJssennagger (1921) en Dirk Jan (Dick) van Stokkum (1915) op het Nieuwe Suikerhofje wonen.

2. Zie het artikel over bewoner Henk Pelser voor meer informatie over Maurits en Simon Frenkel. Maurits studeerde Geneeskunde, net als Henk Pelser en Dick van Stokkum. Hugo en de broers Frenkel zaten niet op dezelfde middelbare school. De broers Frenkel zaten op de HBS aan de Jozef Israelskade, Hugo op het Hervormd Lyceum in de Brahmsstraat. 

3. Brief van Philippa Johanna Boele van Hensbroek-Sluiter. Stadsarchief Amsterdam (SAA). Archief van de Familie Boele van Hensbroek. 1227-178.

Rob Feenstra (1920-2013) is een student rechten die in april 1943 de loyaliteitsverklaring niet ondertekent en daardoor niet verder mag studeren. Om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen woont hij tijdelijk in de Betuwe waar hij als gemeenteambtenaar werkt. Door clandestiene examens te doen lukt het hem om in 1945 af te studeren.

4. De TV-serie Verborgen Verleden van 5 maart 2016 met Aaf Brandt-Corstius gaat in op Hugo’s moeder en Aafs overgrootmoeder, Johanna Pieternella Maria Brandt Corstius-Krol (1883-1964), vnl. haar tijd in de Verenigde Staten en Nederlands-Indië. Zij schrijft bij het uitbreken van de oorlog: “Het vreselijke is gebeurd en ons arme mooie vredige landje is overweldigd. Verterende onzekerheid over mijn kinderen in Holland. Hollandse consul opgebeld om te vragen naar een mogelijkheid van contact. Deze mogelijkheid was er niet. (…) Nooit heb ik me gerealiseerd dat we zóo afgesloten van elkaar zouden zijn. Vreeselijk, vreeselijk is dit alles, duizend dingen gaan er door je hoofd en ‘s nachts wordt je achtervolgd door de ergste nachtmerries. Alleen via het Roode Kruis is op den langen duur een contact mogelijk. (…) Na twee dagen kreeg ik plotseling de ingeving ik moet bij mijn kinderen in Indië zijn en besloot direct te gaan. ‘s Morgens reden we naar het station waar het reisbureau gevestigd is en vertelde de heer Andrews me dat drie juni de Jagersfontijn naar Indië vertrok.” Ze zit tijdens de oorlog in interneringskamp Banjoe-Biroe 10 op Java.

5. Luuc Kooijmans, Het geheim van de Valeriusstraat, 2015.

6. Brief van Hugo aan Robbie 16-10-1938. SAA. Archief van de Familie Boele van Hensbroek. 1227-117.

7. Brief van Andreas Boele van Hensbroek aan Robbie 11-11-18 en 22-11-1938. SAA. Archief van de Familie Boele van Hensbroek. 1227-117.

8. Brief van Philippa Johanna Boele van Hensbroek-Sluiter aan Robbie 20 oktober 1939. SAA. Archief van de Familie Boele van Hensbroek. 1227-117.

9. idem: SAA. Archief van de Familie Boele van Hensbroek. 1227-117.

10. SAA. Archief van de Familie Boele van Hensbroek. 1227-118.

11. SAA. Archief van de Familie Boele van Hensbroek. 1227-178.

12. Brief van Hugo aan Robbie, Voorschoten 16 mei 1940. SAA. Archief van de Familie Boele van Hensbroek. 1227-178.

13. Het eerste contact tussen Robbie en zijn ouders na de bezetting is een briefkaart die zijn moeder naar de moeder van Hugo in de Verenigde Staten schrijft.In  https://www.tracesofwar.nl/articles/4128/Dood-van-een-zoon.htm schrijft Pieter Robert (Robbie) Boele van Hensbroek: “Gedurende de eerste jaren van de oorlog, toen de Verenigde Staten nog neutraal waren, kon men uit Indië nog vaak via Amerika naar Nederland schrijven. Aangezien een oom van mij in New York woonde, ging dat tamelijk gemakkelijk”. Na de oorlogsverklaring van de VS in december 1941 na de aanval op Pearl Harbor: “Omdat Amerika inmiddels ook aan de oorlog deelnam, kon ik niet meer via dat land met mijn ouders corresponderen. Vanaf die tijd liep het schaarse contact via het Rode Kruis”. 

14. Waarschijnlijk via haar vader, die kapitein is en haar oudere broer, een tweede luitenant. De Inlichtingendienst wordt ook wel de ID van de OD genoemd, maar dat is niet correct, het zijn twee afzonderlijke verzetsorganisaties.

15. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4, p. 887.

16. Voor de verdere beschrijving van het werk van dit groepje jonge verzetsstrijders baseer ik me voornamelijk op het bij voetnoot 5 al genoemde, gedetailleerde en uitgebreid gerechercheerde boek van Luuc Kooijmans, Het geheim van de Valeriusstraat, over zijn familiegeschiedenis. Wim Kooijmans was zijn oom. 

17. SAA. Archief van de Familie Boele van Hensbroek. 1227-118 (“Durch Klipper via Portugal”) en 178. 

18. Rhijnvis Feith, Zijn naam was Piet, het korte leven van een onbekende verzetsman, Zutphen 2019, p. 220-221.

19. W.F. Hermans, In de mist van het schimmenrijk. Fragmenten uit het oorlogsdagboek van de student Karel R., boekenweekgeschenk 1993, p. 19.

20. Toke van Helmond, Bob Hanf 1894-1944, De Engelbewaarder/Amsterdam 1982, p. 163. Herman werd zelf een jaar eerder al gearresteerd en gevangen gezet in het Oranjehotel, mogelijk was dat de eerste inval. Voor beide arrestaties (van Herman in april 1941 en Hugo in april 1942) is niet bekend of die op het hofje plaatsvonden.

21. In de tekst over Dick van Stokkum op deze website zien we ook dat gedropte agenten en marconisten door Duitsers onderschept worden en pionnen worden in het bekende Englandspiel. Dick lukt het als een van de weinige om een gedropte agent het land uit te krijgen. 

22. Luuc Kooijmans, Het geheim van de Valeriusstraat, 2015, p. 175. Loukie Brandt Corstius-Snorn krijgt na de oorlog het Verzetsherdenkingskruis. Zie ook noot 16.

23. SAA. Archief van de Familie Boele van Hensbroek. 1227-178.

24. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 4, p. 887.

25. Op 9 april 1943 wordt de bankier Emile Menten in Haaren uit zijn cel gehaald, omdat hij verdacht wordt van deelname aan de verzetsgroep het Nationaal Comité. Daarin zitten politici en zakenmensen die plannen maken voor een overgangsregering na de bevrijding. Een van hen is Koos Vorrink, voor de oorlog voorzitter van de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC) en de SDAP. Behalve aan het Nationaal Comité is Vorrink ook verbonden aan de Paroolgroep. Vorrink wordt op 1 april 1943 in Eindhoven gearresteerd door de SD na verraad door de V-man Anton van der Waals en wordt daarna in de gevangenis in Haaren vastgehouden.

Op 2 april 1943 is er een inval van de SD op het Nieuwe Suikerhofje. Andries Ekker, die niet op het hofje woont maar er wel gearresteerd wordt als hij er binnen loopt, denkt eerst dat zijn arrestatie het gevolg is van de arrestaties rond het in brand steken van het Amsterdamse Bevolkingsregister op 27 maart 1943. “Eerst uit het 6e deel van het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog heb ik begrepen dat het die nacht om het toeslaan jegens het Groot Burger Comité en andere slachtoffers van van der Waals ging.” Uit: NIOD 249-1008-a6 Dossier Vluchtelingen Zwitserland, a6 Verslag (bijlage) bij een brief van A. Ekker te Washington aan dr. L. de Jong, getiteld: “Een voetreis naar Zwitserland”. Ekker geeft een uitgebreide aanvulling op een gedeelte uit de eerste helft van deel 6 van “Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog” omtrent de vluchtweg naar Zwitserland, zonder datum.

26. Mathieu Smedts, Den Vaderland Getrouwe, Amsterdam 1962, p. 39. Mathieu Smedts, Waarheid en leugen in het verzet, Maasbree 1978, p. 91.

27. SAA. Archief van de Familie Boele van Hensbroek. 1227-178.

28. Brief van Dick van Stokkum aan Herman Maillette de Buy Wenniger (“Eerwaarde prior”), d.d. 15 juli 1943, familiearchief Maillette de Buy Wenniger.

29. L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 8 tweede helft, p. 616.

G.G. von Frijtag Drabbe Künzel, kamp Amersfoort, Amsterdam 2002, p.157.

30. http://www.tweede-wereldoorlog.org/petervantoor-kampamersfoort.html. Kamp Amersfoort 7 juli tot 18 augustus 1944.  Verslag van P. van Toor, alias P. A. Versluis (geb. 4-9-1919).

31. Theun de Vries, Doodskoppen en kaalkoppen. Mijn eerste weken in het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort, Maatstaf Jaargang 12 (1964-1965) p. 21.

32. SAA. Archief van de Familie Boele van Hensbroek. 1227-178. Kriegsgefangenpost van R. J. Castendijk 30 november 1943. 

33. G.G. von Frijtag Drabbe Künzel, Kamp Amersfoort, Amsterdam 2002, p. 181.

34. Verhees, De politieke gevangenschap, p. 29. In G.G. von Frijtag Drabbe Künzel, Kamp Amersfoort, Amsterdam 2002, p. 181. J.J.A. (Jacques) Verhees (1895-1970) was een stempelfabrikant uit Den Bosch die valse stempels voor het verzet maakte. Hij zat in Winterswijk in het verzet, waar hij met twee anderen werd gearresteerd en via de gevangenis in Arnhem op 15 juli 1944 in Amersfoort arriveerde. Dat is ongeveer de tijd dat Hugo vrijgelaten wordt. Verhees blijft drie maanden in kamp Amersfoort. Hij wordt doorgestuurd naar Neuengamme.

35. G.G. von Frijtag Drabbe Künzel, Kamp Amersfoort, Amsterdam 2002, p. 155. Dit is misschien wel net na Hugo’s tijd in Amersfoort. Theun de Vries komt op deze manier bijvoorbeeld in maart 1945 vrij. Overigens is ook de kampkaart van Hugo Brandt Corstius uit Amersfoort verdwenen.

36. Bob Jongschaap, Martinus Nijhoff N.V. 1853-2002. Opkomst, bloei en ondergang van een boekenimperium, Nijmegen 2019, p. 154. De datum komt uit de zakagenda van Wouter Nijhoff Pzn.  Pzn. staat voor Pauluszoon. Dit wordt gebruikt om hem te onderscheiden van de oudere Wouter Nijhoff die in 1947 sterft en zijn oom is.

37. Volgens Bob Jongschaap (zie noot 36) komt Hugo op sollicitatiegesprek. Dit lijkt me niet erg waarschijnlijk want Hugo gaat pas in 1947 voor Nijhoff werken. Het is veel waarschijnlijker dat ze spreken over illegale activiteiten. Ook hebben Nijhoff en Hugo elkaar niet in gevangenschap leren kennen. Nijhoff zat niet in Kamp Amersfoort. 

Wouter Nijhoff Pzn. geeft Jet Roosenburg van de piloten- en informatielijn Fiat Libertas informatie over de Ordedienst, Het Nationaal Steunfonds en het bedrijfsleven. Roosenburg brengt deze informatie naar Zwitserland. Uit: Nederlands Instituut voor Militaire Historie, 408 Bureau Inlichtingen, 91RF Groep Luctor et Emergo/Fiat Libertas, Weg B en Groep BM, RF6: Gegevens uit Rapport mej. H.J. Roosenburg (Jet) (Versie S).

38. Madelon de Keizer, Het Parool 1940-1945. Verzetsblad in Oorlogstijd, 1991, p. 509.

39. Bob Jongschaap, Martinus Nijhoff N.V. 1853-2002. Opkomst, bloei en ondergang van een boekenimperium, Nijmegen 2019, p. 180.

40. Idem, p. 151.

41. SAA. Archief van de Familie Boele van Hensbroek. 1227-178.

42. Direct na de bevrijding wordt de Nederlandse SS-er en kamparts in Amersfoort Dr. N. van Nieuwenhuyzen ook zo genoemd in de pers. Van de Laar komt in 1950 vrij en daarna wordt de uitdrukking Beul van Amersfoort gebruikt voor de Duitse SS-Oberscharführer Joseph Kotalla, die uitermate wreed optrad in kamp Amersfoort en na de oorlog tot levenslang veroordeeld werd. Hij zat zijn straf uit als een van de vier (later drie) van Breda, waar hij in 1979 in de gevangenis overleed. Overigens kwam Frans van de Laar uit Limburg en zijn het voornamelijk Limburgse journalisten (o.a. Mathieu Smedts in de Volkskrant van 7-11-1945) die genuanceerder over hem schrijven. Mathieu Smedts: “In Scheveningen, waar ik hem gekend heb, heeft hij grote risico’s op zich genomen”. (…) Weegt het goede dat hij ongetwijfeld gedaan heeft op tegen zijn brutaliteiten?”.

43. NIOD 250f-Amersfoort, Polizeiliches Durchgangslager, 185-Stukken over kampoudste F.H.M. van der Laar, oktober 1945-19 maart 1947. Hierin knipsel uit De Waarheid (Den Haag), 14. Oct. 1947: “Was de ‘beul van Amersfoort’ geen beul”.

44. idem.

45. G.G. von Frijtag Drabbe Künzel, Kamp Amersfoort, Amsterdam 2002, p. 192 en 248. Hugo Brandt Corstius en andere voormalige medewerkers op de Schreibstube geven verklaringen in de openbare terechtzitting van van de Laar op het Bijzondere Gerechtshof te Amsterdam op 28.9 en 12.10.1046. NIOD Doc. 1, dossier t.n.v. F.H.M. van de Laar.

46. SAA. Archief van de Familie Boele van Hensbroek. 1227-153.

47. Hendrik Edelman, International Publishing in the Netherlands 1933-1945 German Exile, p. 93.

Bob Jongschaap, Export van oude en nieuwe wetenschappelijke boeken, tijdschriften en series, De Oud-Hagenaar, 4 juni 2017.

48. Madelon de Keizer, Het Parool 1940-1945. Verzetsblad in Oorlogstijd, p. 367. Volgens Cornelis Dirk Andriesse in Dutch Messengers. A history of Science publishing 1930-1980, kreeg hij 6 maanden met aftrek voorarrest en zat hij nog een maand in de gevangenis in Kleef. 

49. Bob Jongschaap, Met een persoonlijk tintje als slot, De Oud-Hagenaar, 14 juli 2017.

50. Bob Jongschaap, Martinus Nijhoff N.V. 1853-2002. Opkomst, bloei en ondergang van een boekenimperium, Nijmegen 2019, p. 178.

51. Idem, p.  176.

52. G.G. von Frijtag Drabbe Künzel, Kamp Amersfoort, Amsterdam 2002, p. 181.

53. Kampkaart PDL Amersfoort van Jan Veenis, geboren 21.7.1924 in Amsterdam, via: http://www.collections.arolsen-archives.org