Inval van de SD in april 1943

In de val

De overvalwagen rijdt vroeg in de avond van vrijdag 2 april 1943 voor en Nederlandse agenten van de Sicherheitsdienst lopen het Nieuwe Suikerhofje zonder waarschuwing binnen. De voordeur aan de gracht naar de onderdoorgang naar het hofje is namelijk nooit afgesloten. Twee politieagenten posten net achter de voordeur en daarmee zitten de bewoners in de val. Een achteruitgang is er niet en de hofjesbewoners, die samen erwtensoep hebben zitten eten in de kapel, worden allemaal opgepakt. Ze moeten hun papieren tonen en hun woningen worden doorzocht, waarbij mogelijk heel wat belastend materiaal tevoorschijn komt. Er worden op het hofje aan de lopende band papieren vervalst en illegale kranten rondgebracht.

Van de vaste bewoners zijn op dat moment Bram Kuiper, Dick van Stokkum, Vica Taselaar, Herman Maillette de Buy Wenniger, Emile Sindram en Tony IJssennagger thuis. Zij worden gearresteerd en gevangen gezet. Ruud Steenmeijer, die niet officieel op het hofje gemeld is maar er wel woont, wordt mogelijk ook meegenomen en kort vastgehouden. In de huurstaatjes van het Nieuwe Suikerhofje is te zien dat Steenmeijer voor de maand april 1943 geen huur hoeft te betalen. (1) Hij kan zich makkelijker onder eventuele verdenkingen uitpraten door te zeggen dat hij alleen maar op bezoek is in het hofje.

Bewoner Henk Pelser is wel in Amsterdam maar niet op het hofje tijdens de SD-inval. Hij was op 4 november 1942 in Brussel ternauwernood aan arrestatie ontsnapt en weet dat hij gezocht wordt. Daarom woont hij als hij in Amsterdam is op een onderduikadres. (2)

Twee Nederlandse agenten in burger blijven in het hofje achter en pakken in de loop van die dag en de volgende dag nog een paar mensen op die er binnen komen lopen. Één van de illegale werkers die op die manier nog diezelfde avond in de val loopt is Dries Ekker, een voormalig journalist voor het Algemeen Handelsblad. Hij woont niet op het hofje maar was rond 21 februari 1943 met Henk Pelser teruggekeerd van een illegale reis met Joodse vluchtelingen en microfiches naar Zwitserland. Ekker en Pelser hebben vanuit Zwitserland allerlei opdrachten meegekregen en zijn bezig die uit te voeren. (3) Tegelijk bereiden ze een nieuwe reis naar Zwitserland met Joodse vluchtelingen voor die op 5 april 1943 zou starten.

Pelser schrijft hierover: “Dries en ik begonnen nu snel aan de voorbereidingen voor onze reis naar Zwitserland. We zouden ook een aantal mensen meenemen die dringend uit bezet Nederland weg moesten. Dezen moesten nog een vals persoonsbewijs hebben. Dick van Stokkum zou die verzorgen en had beloofd dat Dries die op 2 april 1943 op zou kunnen halen op het Nieuwe Suyckerhofje”. (4) De Joodse mensen die eerder met Pelser en Ekker naar Zwitserland vluchtten, gingen met dat valse persoonsbewijs met de trein naar Roosendaal. Vanaf Roosendaal liepen of fietsten ze over een smokkelweggetje naar België.

Dick van Stokkum heeft op het moment dat de SD binnenvalt valse persoonsbewijzen op zijn kamer, die hij klaar heeft liggen om aan Dries Ekker te geven. Als de SD die vindt heeft Dick heel wat uit te leggen. Hij zit na zijn arrestatie dan ook het hele jaar 1943 gevangen, eerst in Amsterdam en dan in Scheveningen, maar wordt uiteindelijk kort voor Kerstmis zonder proces vrijgelaten vanwege gebrek aan bewijs.

Dries Ekker gaat in de loop van vrijdagavond 2 april nietsvermoedend naar het Nieuwe Suikerhofje om de valse persoonsbewijzen bij Dick op te halen. “Het was al donker”, schrijft hij. Hij wordt gearresteerd in de onderdoorgang naar het hofje, dus achter de voordeur, niet zichtbaar voor mensen op de gracht: “In de gang passeerde ik twee mensen die ik in het duister niet herkende maar toch groette omdat ik dacht dat het wel een paar van de bewoners zouden zijn. Toen ik ze net voorbij was sprongen ze mij op de nek. Het waren een paar Nederlandse SD’ers. Het hele hofje bleek eerder op die dag te zijn leeggehaald. Na een vluchtige fouillering werd ik, om onduidelijke reden, gearresteerd. Later op die avond verscheen er een vrachtwagen om mij en een vijftiental anderen die inmiddels ook waren binnengelopen, op te halen. Gedurende de rit naar de Euterpestraat bleek het, tot mijn stomme verbazing, mogelijk al het belastende materiaal dat men mij na mijn fouillering had laten behouden, uit de auto te gooien. Dat was ik tenminste kwijt! Nochtans werd ik ondanks mijn fraaie persoonsbewijs op naam van Nicolaas Witsen, arts, in de Euterpestraat snel ontmaskerd als de, sinds november, gezochte Ekker”. (…) Gelukkig had de SD die nacht zó veel arrestaties verricht dat het hun blijkbaar niet mogelijk was mij meteen door te zagen. Diezelfde nacht werd ik overgebracht naar de Weteringschans.” (5)

De gang naar het hofje waar Dries Ekker wordt opgepakt.

Volgens Ekker zijn er dus in de loop van die vrijdagavond ongeveer vijftien mensen gearresteerd. Bewoner Tony IJssennagger zegt dat ze “met z’n twaalven in de kapel” aten. (6) Herman Maillette de Buy Wenniger zegt: “We waren net klaar met eten (…) toen we alle acht werden meegenomen”. (7) Van Dick Swidde en Jan de Wilde (8) is bekend dat ze begin 1943 op het hofje wonen zonder er officieel gemeld te zijn. Of zij ook opgepakt worden is niet bekend. Ook de dagen daarna blijven de agenten posten op het hofje en arresteren nog meer mensen: bewoner Henk Pelser, Tony IJssennaggers vader en drie van Tony’s verzetsvrienden.

De volgende dag

Henk Pelser is net als Dries Ekker bezig met de voorbereidingen voor hun nieuwe reis naar Zwitserland. Hij weet dat hij gezocht wordt en zit bij Elisabeth Eleonora (Lison) Muntz-Nyst (1906-1945) op de Nicolaas Maesstraat 45 ondergedoken. (9) Zij werkt net als Pelser en haar zus in Brussel voor de Paroolgroep. Pelser hoort op vrijdag niets over de inval van de SD maar als hij bij een zus van Dick van Stokkum langs gaat, (10) die iets voor hem geregeld heeft voor de Zwitserse reis, hoort hij wel iets anders over het hofje: “Dat de vorige dag de top van een van de geveltjes was afgebroken, doordat een nieuwe bewoner de hijsbalk had overbelast.” Pelser is woedend en spoedt zich naar het hofje om de schade te bekijken: “Ik stormde door de voordeur de gang binnen en toen ik óók nog zag dat het hek, dat immers altijd op slot hoorde te zijn, openstond, rende ik, witheet, door naar het binnenhof. (…) Wat ik er aantrof was een wolf in schaapskleren: een man in burger, die wilde weten wie ik was en wat ik wilde. Toen ik vertelde dat ik daar woonde, zei hij dat ik onder arrest was en hij nam mij mee naar de Euterpestraat”. (11)

Het hek naar het hofje staat open. Foto uit 1931. Beeldbank SAA.

Het geveltje breekt af omdat bewoners Antony IJssennagger en Bram Kuiper een boekenkast willen ophijsen, “waarop dat puntgeveltje naar beneden donderde boven op de kast en Bram, die beneden stond, nog bijtijds in de keuken kon springen”. (12) Bram was in maart naar een ander huisje in het hofje verhuisd, mogelijk trekt Antony in Brams oude kamers op nummer 395. Dat is het kleinste, naar het noorden gerichte huisje. De zolderverdieping van dit huisje is erg slecht, dus is er niet veel gewicht aan de hijsbalk nodig om de topgevel in te laten storten.

Bram en Tony werken samen met een verzetsgroepje in Den Haag. Een lid van dit groepje, Bartholomeus (Bart) Pronk (1921-2014) gaat begin april 1943 naar het Nieuwe Suikerhofje in Amsterdam om materiaal voor een brandbom af te halen. Het hofje is dan net leeggehaald en ook Bart wordt opgepakt: “April 1943 werd ik gearresteerd bij mijn binnenkomst van een groot studentenpand aan een van de grachten te Amsterdam. Waar ik voor kwam was uiterst gevaarlijk, te weten het halen van een stof die als je er water op gooide vlam vatte, een fosforverbinding”. (13) Pronk wordt in de gevangenis aan de Weteringschans opgesloten, waar Tony IJssennagger ook al zit. Bart Pronk moet nu “een verhaal verzinnen waarom ik in dat studentenhuis kwam”. (14)

“Ik verzon het verhaal dat ik een criminologieboek in een Utrechtse boekhandel zocht en dat ze dat niet hadden. Een jongen die daar ook was zei: ‘In Amsterdam hebben ze dat wel’. We wisselden adressen en hij zou hierover contact met me opnemen. Omdat ik maar niets van hem hoorde kwam ik naar hem toe.” (…) “Ondervraagd door een Duitse politieinspecteur, stelde ik hem voor de jongen in kwestie te confronteren met mijn verhaal. Die zat ook in de Weteringschans”. (15) Die jongen is Tony IJssennagger en hij schrijft hierover: „Mijn vriend Bart Pronk uit Scheveningen. Daarmede werd ik nog geconfronteerd op de Euterpestraat.“ (16)

Bart Pronk vervolgt zijn verhaal en zegt dat IJssennagger bij de confrontatie „schrok toen hij mij zag“. (17) IJssennagger wist nog niet dat Pronk gepakt is en ze hebben niet de gelegenheid gehad om een geloofwaardig en onverdacht verhaal af te spreken. Maar beide jonge mannen hebben genoeg tegenwoordigheid van geest om uit deze netelige situatie te komen. 

Bart Pronk vraagt de Duitse ondervrager of hij Tony in het Duits mag vertellen hoe hij hem kent “omdat ik hem maar 1 keer gezien had” (zogenaamd in de boekhandel in Utrecht). “Dit werd toegestaan.” (18) IJssennagger bevestigt vervolgens Pronks verhaal en geeft hem daarmee een geldige en onschuldige reden om op het Nieuwe Suikerhofje langs te komen. Pronk schrijft: “Toen ben ik vrij gelaten”. (19)

Een bezorgde inbreker

Alle arrestanten worden eerst naar het hoofdkwartier van de SD aan de Euterpestraat gebracht en van daaruit naar andere gevangenissen gestuurd. De mannelijke arrestanten gaan meestal naar de gevangenis aan de Weteringschans. Vica Taselaar, op dat moment de enige vrouwelijke bewoner van het hofje, wordt opgesloten in de gevangenis aan de Amstelveenseweg. Ze vertelt na de oorlog dat ze die dag in een cel opgesloten wordt die bedoeld is voor één persoon. Daar zitten dan al zes vrouwen. In totaal zitten er op dat moment aan de Amstelveense weg in ongeveer veertig cellen driehonderd vrouwelijke gevangenen. (20)

Nadat Henk Pelser en Bart Pronk opgepakt zijn wordt het nieuws van de overval op het Nieuwe Suikerhofje bekend in verzetskringen. Om te voorkomen dat nog meer mensen op het Nieuwe Suikerhofje opgepakt worden gaat Toby Vos, een tekenares die in de Jordaan woont en bevriend is met de bewoners, posten voor het hofje om bezoekers te waarschuwen die naar binnen willen. (21)

Saar Oudkerk en Ada Koremans, de vriendinnen van Henk Pelser en Emile Sindram, proberen de ouders van alle gearresteerde bewoners te bereiken om door te geven dat hun kind gevangen zit. (22) De moeder van Herman Maillette de Buy Wenniger gaat op zoek naar een advocaat. (23) De vader van Antony IJssennagger, een gepensioneerde brandweerman, komt ook in actie. Hij maakt zich zorgen omdat de SD het hofje doorkamt op zoek naar belastend materiaal.

De voordeur naar het hofje wordt in de loop van zondag 4 april door de Nederlandse politie verzegeld. (24) Toch worden er daarna nog drie mensen opgepakt, niet door de SD maar door de reguliere Nederlandse politie. De vader van bewoner Antony IJssennagger probeert namelijk samen met twee jonge verzetsvrienden van Antony in de nacht van zondag 4 op maandag 5 april in te breken in het Nieuwe Suikerhofje. (25) Antony is het jongste van zeven kinderen van Hendrik Eduard IJssennagger. IJssennagger senior, die in 1884 geboren werd en ten tijde van zijn mislukte inbraak dus bijna zestig is, is een eerlijk mens, die in een lange carrière bij de brandweer van Amsterdam opklom van brandwacht 2e klasse tot brandmeester. (26) Dat hij inbreekt zal dus alles met de illegale activiteiten van zijn jongste zoon te maken hebben.

Waarschijnlijk willen hij en de twee (verzets)vrienden van Antony belastend materiaal uit de woning van Antony halen. Antony IJssennagger is een goede vervalser, (27) en hij heeft bon- en stamkaarten voor onderduikers op zijn kamer liggen. Het Nieuwe Suikerhofje zit vol met geheime verstopplekken (talloze ingebouwde kastjes, ondiepe keldertjes onder de bedsteden op de begane grond, een diepe cisterne, loszittende tegels, schoorstenen, bergzoldertjes etc.) en het is goed mogelijk dat de SD bij de huiszoeking niet alles gevonden heeft. Helaas wordt vader IJssennagger, die ongetwijfeld als brandweerman ervaring heeft met het binnenklimmen van huizen en bovendien lang brandweerman was in het rayon dat de Prinsengracht omvatte (28), betrapt. Tegelijk met hem worden Antony’s vrienden opgepakt. Dat zijn Jacques (Jack) Bak, een kantoorbediende die net eenentwintig is, en Johannes Martinus (Joop) Kuiper, een in Brabant geboren, in Hengelo gemelde, twintigjarige zoon van een Amsterdamse hoogleraar. (29)

Jacques Bak (1922-1945)

De drie inbrekers worden opgesloten in een cel van het politiebureau aan het Singel vanwege poging tot diefstal. De politie heeft wel door dat deze inbraak verband houdt met de eerdere arrestaties op het hofje en stuurt Antony’s vader en zijn twee vrienden de volgende ochtend door naar de Sicherheitsdienst aan de Euterpestraat. Zowel Antony als zijn vader weten zich onder alle verdenkingen uit te praten want ze komen beide vrij. Antony na drie weken cel. Ook Jacques Bak en Joop Kuiper worden vrijgelaten en gaan door met illegaal werk.

Net als Antony IJssennagger doen ook de andere bewoners van het hofje hun illegale werk samen met hun familieleden en vrienden. Nu alle bewoners, onderduikers en bezoekers van het hofje in de cel zitten, hun woningen verzegeld zijn en de sleutels op het politiebureau aan het Singel liggen (30) moeten deze verzetskringen rond de gevangen gezette bewoners in actie komen. Sommige bewoners zorgen voor onderduikers; er wachten mensen op bonkaarten en valse papieren en Henk Pelser en Dries Ekker hebben al een lijst opgesteld van mensen die ze mee willen nemen naar Zwitserland. Op hun eerdere reis in januari 1943 namen ze tien Joodse vluchtelingen mee, waaronder gezinnen met kinderen. Een zelfde aantal vluchtelingen zou waarschijnlijk op 5 april meegaan.

Een groot deel van de op het hofje gearresteerde mensen wordt snel weer vrijgelaten. Bram Kuiper en Antony IJssennagger komen na drie weken voorarrest weer vrij. Herman Maillette de Buy Wenniger, die op een uit de gevangenis gesmokkeld briefje schrijft dat hij rekening houdt met “een heel zwaar vonnis” is ook eind april weer terug op het hofje, net als Emile Sindram. Dick van Stokkum wordt langer vastgehouden en doorgestuurd naar het Oranjehotel in Scheveningen. Daar schrijft hij Herman Maillette de Buy Wenniger in de zomer van 1943 in een door een vrijgelaten medegevangene uit de gevangenis gesmokkelde brief dat hij “soms zo afschuwelijk grootsch (verlangt) naar jullie en ’t Hofje”. Uiteindelijk komt hij kort voor Kerst 1943 vrij.

Vica Taselaar, Henk Pelser en Dries Ekker worden veroordeeld tot gevangenisstraf. Vica Taselaar wordt naar Kamp Vught gestuurd. Henk Pelser moet tien maanden en Dries Ekker vijftien maanden achter de tralies. Omdat Pelser al langer dan tien maanden in voorarrest zit, verwacht hij na het vonnis vrijgelaten te worden. Dat gaat echter niet door. Hij wordt na zijn vrijlating direct weer opgepakt en naar een krijgsgevangenkamp in Duitsland gebracht. Later komt hij erachter dat rivaliteit tussen de SD en de Abwehr hem zijn vrijheid kost. De SD wil hem achter slot en grendel hebben zodat de Abwehr hem niet als lokeend kan gebruiken. (31)

De stemming in het voorjaar van 1943

Waarom was er op 2 april 1943 een inval in het hofje? Er zijn weinig officiële documenten bewaard gebleven die daar meer licht op zouden kunnen werpen. Hieronder bespreek ik de verzetsactiviteiten van alle bewoners tot aan april 1943 om aanwijzingen te vinden waarom deze inval plaatsvond. Waren de Duitsers op zoek naar een bepaald iemand, en was de rest bijvangst? Was er sprake van verraad door een infiltrant, een zogenaamde V-man of V-vrouw? Voor ik die vragen probeer te beantwoorden, volgt eerst een algemeen beeld van het Nieuwe Suikerhofje en zijn bewoners in het voorjaar van 1943.

Twee keer eerder werden bewoners van het Nieuwe Suikerhofje opgepakt. Precies twee jaar voor deze overval, ook op 2 april, maar dan in 1941, werd Herman Maillette de Buy Wenniger gearresteerd na het verbod op de padvinderij. Hij wordt samen met andere kopstukken uit de padvinderij vastgehouden in het Oranjehotel. Na zijn vrijlating blijft hij op het hofje wonen. Een jaar later, eind april 1942, raakt Hugo Brandt Corstius in gevangenschap. Hij komt voor de Duitse rechtbank op verdenking van spionage. Als enige van zijn Amsterdamse verzetsgroep ontkomt hij aan de doodstraf. Wel zit hij daarna tot de zomer van 1944 gevangen in Kamp Amersfoort. Hij keert na zijn vrijlating niet terug op het hofje.

Waarom ziet de Sicherheitsdienst het Nieuwe Suikerhofje in april 1943 opeens als één adres en arresteren ze alle bewoners? Bij de twee eerdere arrestaties werd maar één bewoner opgepakt en werden de andere bewoners met rust gelaten. In principe bestaat het hofje ook uit afzonderlijke huisjes met een eigen adres. Wie het hofje binnenstapt ziet meerdere voordeuren en meerdere huisnummers. Er moet dus iets veranderd zijn in de perceptie van de bezetter of er was concrete informatie dat meerdere bewoners illegaal werk doen.

Overigens is het bij arrestaties van verzetsmensen niet ongebruikelijk dat behalve de gezochte persoon ook alle andere aanwezigen in diens woning meegenomen worden. Na verhoor wordt dan besloten of de “bijvangst” vrijgelaten wordt. Maar in het geval van het Nieuwe Suikerhofje worden buren van zes verschillende adressen opgepakt, Prinsengracht 385 tot en met 395, en dat is niet regel.

Naast het in 1943 steeds harder wordende optreden tegen het verzet, zou een mogelijke verklaring voor de arrestatie van de bewoners van de Prinsengracht 385 tot 395 kunnen zijn dat het Nieuwe Suikerhofje gezien wordt als een studentenhuis. Na de aanslag op 5 februari 1943 op de commandant van het Nederlands Vrijwilligerslegioen Hendrik Seyffardt door twee jonge CS6-leden -door Seyffardt kort voor hij aan zijn verwondingen overlijdt aangemerkt als studenten- worden er op de universiteiten van Amsterdam, Utrecht, Delft en Wageningen razzia’s gehouden. Op 6 februari 1943 worden bijna zeshonderd willekeurige studenten gevangen gezet in kamp Vught. Als op 7 februari weer een aanslag gepleegd wordt, waarbij de NSB’er Hermannus Reydon door Gerrit Kastein levensgevaarlijk gewond wordt en zijn vrouw direct sterft, volgen er op 9 februari razzia’s op jonge mannen uit welgestelde families, zogenaamde Plutokratensöhne. NSB-burgemeesters stellen lijsten op van dergelijke mensen en de 1200 die daadwerkelijk opgepakt worden, komen ook in Kamp Vught terecht.

Hoewel in de maanden daarna de meeste van deze gevangenen vrijgelaten worden en er geen massale razzia’s op studenten of rijkeluiszoontjes meer gehouden worden, groeit bij de bezetters de overtuiging dat de meeste studenten verzetsplannen hebben. Dit algemene wantrouwen wordt nog gevoed door het feit dat de overgrote meerderheid van de Nederlandse studenten weigert een loyaliteitsverklaring te ondertekenen, waarvan de deadline 13 april 1943 is.

Tekst van de loyaliteitsverklaring die door studenten ondertekend moet worden.

Hoewel niet alle bewoners van het hofje studeren, zijn ze wel allemaal jong en lijkt het Nieuwe Suikerhofje, door de bewoners Prinsenklooster genoemd, met zijn afzonderlijke kleine kamertjes op een studentencomplex. Het is ook goed mogelijk dat er op 2 april 1943 op het hofje al studenten ondergedoken zitten die zeker weten dat ze de loyaliteitsverklaring niet gaan tekenen en niet tot 13 april wachten met onderduiken. Wie niet tekent mag niet verder studeren en loopt daarmee het risico naar Duitsland gestuurd te worden om te werken in het kader van de Arbeitseinsatz.

Ook de jodenvervolging neemt begin 1943 ongekende vormen aan als de Duitsers ook de Joodse bewoners van ziekenhuizen, inrichtingen en weeshuizen, die tot dan toe met rust gelaten werden, deporteren. Op 26 januari 1943 worden de patiënten van de psychiatrische inrichting het Apeldoornse Bos naar Duitsland gebracht en vermoord, in februari treft hetzelfde lot de kinderen en het personeel van Joodse weeshuizen. Inwoners van het Nieuwe Suikerhofje zijn betrokken bij het laten onderduiken van personeelsleden en kinderen uit deze inrichtingen.

De inval van april 1943 vindt plaats op een tijdpunt waarop zowel het verzet als de vervolging van de illegale werkers verhardt. Op 11 januari 1943 wordt door de bezetter het politiestandrecht ingevoerd. Verzetsstrijders kunnen zonder vorm van proces neergeschoten worden. Alleen al het bezit van een wapen is reden genoeg voor de doodstraf. Op 15 januari 1943 wordt het SS-concentratiekamp Vught in gebruik genomen waar uiteindelijk ook een aantal bewoners van het Nieuwe Suikerhofje terecht komt.

De aanslag op Seyffardt is het begin van een hele reeks aanslagen op Nederlandse nationaalsocialisten, voor het merendeel uitgevoerd door leden van de verzetsgroep CS6. Het idee voor deze aanslagen is van de communistische arts Gerrit Kastein, die hiermee de Duitse moraal, toch al wankel na het verlies van de slag om Stalingrad, wil ondermijnen en een waarschuwing wil afgeven aan collaborateurs.

De ironie wil, dat een bewoner van het Nieuwe Suikerhofje die direct betrokken was bij de aanslag op Seyffardt, als een van de eersten weer vrijgelaten wordt na zijn arrestatie op 2 april. Bram Kuiper staat op 5 februari 1943 ’s avonds waarschijnlijk op wacht in de Haagse Van Neckstraat (32), waar de zeventigjarige weduwnaar Seyffardt woont, terwijl twee andere CS6-leden, Jan Verleun en Leo Frijda, aanbellen en Seyffardt neerschieten. (33) Bram zit na de inval in het Nieuwe Suikerhofje ongeveer drie weken in voorarrest, maar komt eind april 1943 vrij.

Bram gaat na zijn vrijlating direct naar het politiebureau aan het Singel om alle sleutels van het Nieuwe Suikerhofje op te halen, ook die van de bewoners die nog vastzitten. (34)

Stadsarchief Amsterdam, Politierapporten ’40-’45, Politiebureau Singel op 28 april 1943.

Bram heeft bij zijn verhoor of verhoren niets prijsgegeven en zijn ondervragers zullen hem (nog) niet met CS6 geassocieerd hebben, anders hadden ze hem niet laten gaan. CS6-leider Gerrit Kastein was weliswaar op 19 februari 1943 gearresteerd maar had zelfmoord gepleegd voor hij ondervraagd kon worden. Bijna alle andere CS6’ers zijn op dat moment nog op vrije voeten. Pas in de zomer van 1943 worden ze massaal gearresteerd. Ook het feit dat Bram na zijn vrijlating nog twee keer illegaal naar België kan reizen laat vermoeden dat hij niet als lokvogel dient, maar (nog) als onschuldig gezien wordt.

Volgens Brams vriend Willem Hermans, die hem die zomer na zijn vrijlating nog een paar keer ontmoet, had Bram zijn tijd in de gevangenis “helemaal niet zo erg gevonden” en had hij “allemaal boeken gelezen waar hij anders niet aan toe kwam.” (35) Deze beschrijving wekt niet de indruk dat de Duitsers in Bram een lid van “terreurgroep” CS6 zien, anders hadden ze hem ongetwijfeld hardhandig verhoord.

De aanleiding voor de inval

De aanleiding voor de inval is dus niet de reeks aanslagen die CS6 vanaf begin februari 1943 pleegt op Nederlandse collaborateurs. Maar wat was het wel? Daarvoor moeten we per inwoner bekijken wat voor verzetswerk die doen, en in hoeverre ze daarvoor gezocht worden.

Hieronder bespreek ik de verzetsactiviteiten van alle bewoners tot aan april 1943 om aanwijzingen te vinden waarom deze inval plaatsvond. Waren de Duitsers op zoek naar een bepaald iemand, en was de rest bijvangst? Was er sprake van verraad door een infiltrant in het verzet, een zogenaamde V-man of -vrouw? Zijn de bewoners verraden door buren met NSB-sympathieën?

Een half jaar lang woont namelijk in het huis aan de gracht, waarvan de achterramen uitkijken op het hofje en waar de gang naar het hofje onderdoor loopt een NSB’er. Hoewel dit spannend is voor de illegale werkers op het hofje, is er geen enkel bewijs dat deze 25-jarige man uit Utrecht die in een bioscoop werkt, iemand verraden heeft. Bovendien verhuist hij in december 1942 en woont ten tijde van de SD-inval in april 1943 niet meer aan de Prinsengracht. (36)

Van meerdere bewoners weten we dat ze voor de inval al denken dat ze gezocht worden. Pelser en Ekker, die in december 1942 in het buitenland onderweg zijn, komen gelukkig pas terug naar Nederland op het moment dat de SD de bewaking op hun adressen opheft. Ekker schrijft: “In Nederland waren we ineens tot begeerd wild geworden: 14 dagen lang waren alle adressen waar we ons zouden hebben kunnen bevinden bezet geweest. De dag voor onze terugkeer had de SD geconcludeerd dat we gewaarschuwd waren”. (37) Henk Pelser woont daarom niet meer op het hofje als hij in Amsterdam is, maar op een schuiladres. (38)

Ook Dick van Stokkum denkt dat de SD achter hem aanzit. Hij geeft in maart 1943 een bedrag van zevenduizend gulden dat hij op zijn kamer heeft liggen en dat bedoeld is voor zijn studie, in bewaring aan een kennis, een ambtenaar op het stadhuis. Hij is bang dat het geld bij een eventuele inval en huiszoeking in beslag genomen wordt en dat hij het dan kwijt is. (39)

Margreet Taselaar, de jongere zus van hofjebewoner Vica Taselaar, wordt op 19 maart 1943 door de SD van Rotterdam opgepakt. In haar woning aan de Herengracht 175 zat de Joodse Saar van Gigch uit Rotterdam ondergedoken. Van Gigch had ook op andere adressen in en buiten Amsterdam ondergedoken gezeten en op 24 en 27 maart worden nog meer onderduikgevers opgepakt. Vica Taselaar, die in de illegaliteit veel samenwerkt met haar zus, zal zich ook om haar eigen veiligheid zorgen gemaakt hebben. Maar Dick van Stokkum en Vica Taselaar duiken niet, of maar kort, onder en wonen in tegenstelling tot Pelser begin april gewoon op het Nieuwe Suikerhofje.

Antony IJssennagger, die door zijn verzetswerk op de medische dienst van het Gewestelijk Arbeidsbureau mannen uit de Arbeitseinsatz houdt, moet op 1 oktober 1942 onderduiken als de Sicherheitsdienst naar hem zoekt en twee collega’s van hem arresteert. Hij zit een paar maanden in Overijssel en Noord-Brabant ondergedoken tot het veilig genoeg is om weer naar Amsterdam te komen. Hij blijft natuurlijk op zijn hoede. Als er op een gegeven moment een Duitser aan het hek van het hofje belt nemen hij en Bram Kuiper geen risico en vluchten via het dak naar de buren op de bovenste verdieping van Prinsengracht 397. Herman doet het hek open en staat de man te woord, die vanwege de Arbeitseinsatz komt informeren. Het loopt met een sisser af. (40)

Een net van verraders

Ik vermoed dat iemand de bewoners van het Nieuwe Suikerhofje verraden heeft. Begin 1943 zijn bijna alle verzetsorganisaties geïnfiltreerd door V-mannen en V-vrouwen. Ook zetten de Duitsers Joodse en niet-Joodse Jodenjagers in, die net als de V-mensen betaald worden voor hun verraad. Joodse verraders proberen zichzelf of hun familieleden aan deportatie te onttrekken terwijl niet-Joodse verraders soms in gevangenissen geronseld worden of professionals zijn, die bij Nederlandse politie- en recherchediensten werken. Sommige bewoners van het Nieuwe Suikerhofje zijn door infiltratie al in het vizier gekomen van de Duitse opsporingsdiensten.

Henk Pelser komt via de door andere leden van de Paroolgroep opgezette vluchtweg naar Parijs in contact met een Nederlandse medewerker van de Duitse Abwehr in Brussel, Jozef van Poppel alias Rudolf Meesters, en zijn Joodse vriendin Helena Blits-Lam. Pelsers verzetsvriend Mathieu Smedts wordt samen met twee anderen door verraad van van Poppel op 4 november 1942 in Brussel gearresteerd. Pelser ontkomt door toeval aan arrestatie, maar weet dat hij nu ook gezocht wordt.

De vluchtweg voor Joodse vluchtelingen naar Zwitserland hebben Pelser en zijn verzetscollega Dries Ekker geheim weten te houden voor de Abwehr. Maar als Mathieu Smedts tijdens zijn transport van de Brusselse gevangenis naar het Oranjehotel in Scheveningen weet te ontsnappen en in Den Haag onderduikt, wordt de Haagse foute politieman en infiltrant Sikko Wijmenga (1903) ingezet om Smedts en de overige leden van zijn Amsterdamse verzetsgroep te vinden. Wijmenga spoort niet alleen Smedts op zijn Haagse onderduikadres op maar rolt diens hele Amsterdamse vervalsingsgroep op. Dries Ekker staat ongetwijfeld ook op Wijmenga’s lijst. Ekker woont niet op het Nieuwe Suikerhofje maar komt er wel regelmatig omdat hij met Henk Pelser en Dick van Stokkum samenwerkt.

Daarmee komen Pelser en van Stokkum mogelijk ook in het vizier van Wijmenga. Van Stokkum werkt bovendien voor verzetsmensen van het Nationaal Comité, o. a. voor Koos Vorrink, als koerier. Dick van Stokkum heeft bijvoorbeeld de in Nederland gedropte geheim agent Gerrit Dessing in opdracht van Vorrink naar Brussel gebracht. Het Nationaal Comité is ondermijnd door een van de actiefste en beruchtste V-mannen, Anton van der Waals (1912-1950). Van der Waals wordt onder andere ingezet om Gerrit Dessing in de val te lokken en daarbij infiltreert hij het Groot Burgercomité/Nationaal Comité.

Dries Ekker schrijft dan ook na de oorlog dat hij ”begreep dat het bij de inval op het Nieuwe Suikerhofje in de nacht van 1 op 2 april om het toeslaan jegens het Groot Burger Comité en andere slachtoffers van van der Waals ging”. (41) Het Grootburgercomité/Nationaal Comité heeft via de Zwitserse weg contact met de Nederlandse regering. Vorrink raakt helemaal in de ban van van der Waals, die hij voor een geheim agent uit Engeland met een eigen zender houdt. Van der Waals verraadt vervolgens deze hele verzetsgroep. Vorrink en honderdvijftig anderen worden op 1 en 2 april 1943 gearresteerd. Qua datum zou het dus inderdaad kunnen dat de SD-inval op het Nieuwe Suikerhofje hiermee te maken heeft, maar de gearresteerden van het Grootburgercomité/Nationaal Comité zijn geen studenten of jonge mensen, zoals de hofjebewoners, maar oudere vooroorlogse politieke leiders.

Bram Kuiper, de jongste bewoner van het hofje, is lid van CS6. Dat is in 1943 één van de militantste verzetsgroepen van Nederland met een sabotage- én een liquidatietak. In het voorjaar van 1943 heeft de SD de CS6-leden nog niet duidelijk in kaart gebracht. De V-mannen die in de loop van 1943 Brams verzetsgroep infiltreren zijn in april nog niet ver genoeg gekomen. Pas in de zomer van 1943 krijgen verraders als Ferdinand H.F. Pas (1910-na 1969), Matthijs Ridderhof (1895-1947) en -alweer- Anton van der Waals grip op CS6 en lopen bijna alle CS6’ers in de val. Bram houdt zijn mond bij de verhoren na zijn arrestatie op 2 april en komt al snel weer vrij. Hierboven heb ik ook al geconcludeerd dat de inval van 2 april 1943 waarschijnlijk niets met het verzetswerk van CS6 te maken heeft.

Bram Kuiper werkt in 1942 samen met hofjebewoners Antony IJssennagger en Dick van Stokkum om aan persoonsbewijzen te komen voor Joodse mensen. Ze stelen op het Centraal Station de lijsten met namen van jonge mannen die in het kader van de Arbeitseinsatz naar Frankrijk moeten om daar aan de Duitse verdedigingswerken langs de kust, de zogenaamde Atlantikwall, te werken. Bram Kuiper belt vervolgens een dag voor hun vertrek bij die mensen aan, doet alsof hij van de politie is en vordert hun persoonsbewijs. Waarschijnlijk speelt hij een rechercheur in burger en heeft hij een vervalst politiepasje.

In 1942 werkt IJssennagger ook samen met een aantal collega’s op het Arbeidsbureau om jonge mannen d.m.v. valse documenten te onttrekken aan de Arbeitseinsatz, het verplichte werken in Duitsland. Dit verzetsgroepje wordt op 1 oktober 1942 opgerold. IJssennagger wordt gewaarschuwd en is op tijd weg. Hij duikt een tijd onder tot het gevaar geweken is. Twee van zijn collega’s bij het GAB hebben minder geluk en worden wel opgepakt. (42) Daarna wordt IJssennagger voorzichtiger en doet minder illegaal werk. Het is onwaarschijnlijk dat de SD-inval op het hofje iets met dit verzetswerk van IJssennagger -een half jaar eerder- te maken heeft. Bovendien wordt IJssennagger, net als Bram Kuiper, na ongeveer drie weken voorarrest vrijgelaten. (43)

Het is ook mogelijk dat één van de vele jodenjagers in Amsterdam lucht krijgt van de op hand zijnde vlucht van een groep Joodse mensen naar Zwitserland. Of een Joodse onderduiker die door een van de hofjebewoners verzorgd wordt, komt in het vizier van zo’n verrader. In de verschillende verhalen die ik op deze website over de bewoners van het hofje geschreven heb, komen o.a. de volgende jodenjagers voor: het echtpaar Dirk de Ruiter (1888-1943) en Maria van Ginkel (1900-1945), Manasse Joseph (Max) Ekstein (1919-2007), politieman Hendrik Blonk (1893-1964), Roza Busnach (1916-1997), Antonia Evers (1913-?) en Berendina Dammen (1923-?). Ik kan geen van hen verbinden aan de inval op het hofje van 2 april 1943. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat deze verraders genoeg informatie gehad zouden hebben om álle inwoners van het hofje te laten arresteren. Veel bewoners op het hofje helpen Joden met valse papieren en onderduikadressen, maar ze delen daar geen informatie met elkaar over. Elke bewoner heeft zijn eigen verzetskring, bestaande uit familie en/of vrienden.

Wel bewaren de bewoners op het hofje een tas met stamkaarten en bonnen voor de levensmiddelenvoorziening van onderduikers, waar ze allemaal gebruik van maken. Mogelijk verwijst Dick van Stokkum naar die tas als hij vanuit de gevangenis schrijft: “Het moge u verwonderen, mij verbaast het reeds 3 maanden, hoe het mogelijk was het ons bekende bruine pakje zonder kleerscheuren uit deze contreien te leveren”. (44) Karel Louis de Vries, een student geologie die samenwerkt met mensen van het hofje vertelt in een naoorlogs interview dat de tas met het voorraadje stam- en bonkaarten na de arrestaties op het hofje terecht komt bij de bevriende verzetsgroep “Duller” van Piet Laroo op de Herengracht 175, daarna bij Ernst Klijzing, die in verzetsgroep CS6 samenwerkte met Bram Kuiper, vervolgens bij Erna Kropveld, studiegenote en vriendin van Hannie Schaft, en uiteindelijk bij Karel de Vries zelf, die vanuit het antiquariaat D’Eendt, waar hij samen met zijn zwager werkt, verzetsgroepen voorziet van bonkaarten voor hun onderduikers. (45) Antony IJssennagger zegt dat de bonkaarten en stamkaarten nog op zijn kamer liggen als hij eind april 1943 terugkomt op het hofje na vrijgelaten te zijn uit de gevangenis. Blijkbaar zijn die bij de huiszoeking niet gevonden. (46)

Het is niet mogelijk om aan de hand van de verzetsgeschiedenis van de bewoners van het hofje een verrader aan te wijzen die verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de inval op het hofje op 2 april. De verraders die het dichtst in de buurt komen zijn Jozef van Poppel, Sikko Wijmenga en Anton van der Waals. Dries Ekker denkt dat het van der Waals was. Over van der Waals, die na de oorlog de doodstraf kreeg, is veel geschreven maar nergens is te vinden dat hij de bewoners van het Nieuwe Suikerhofje verraden zou hebben. Het feit dat Dick van Stokkum, die voor Vorrink als koerier werkt en geheim agent Dessing in diens opdracht naar Brussel brengt, uiteindelijk vrijgelaten wordt uit de gevangenis omdat “van hem (…) bij de SD nimmer iets over grensovergangen bekend geworden (was)” (47) laat vermoeden dat Anton van der Waals niets met de arrestatie van Dick van Stokkum en zijn medebewoners te maken heeft en dat Dicks internationale koeriersdiensten voor Vorrink en het Nationaal Comité niet bekend geworden zijn.

Daarom kijk ik nu naar een andere theorie, die door Ekker verworpen werd, namelijk dat de arrestatie van alle bewoners en bezoekers van het hofje het gevolg was van de aanslag op het Bevolkingsregister van Amsterdam op 27 maart 1943, een week voor de inval van de SD op het Nieuwe Suikerhofje. Er is een sterke aanwijzing dat de SD een verdenking in die richting koestert want Pelser krijgt bij de ondervraging direct na zijn arrestatie als eerste de vraag of hij één van de daders van die aanslag, Willem Arondeus (1894-1943), kent. (48)

De overval op het bevolkingsregister

Op de avond van zaterdag 27 maart 1943, een week voor de SD-inval op het Nieuwe Suikerhofje, overmeesteren negen mannen, waarvan er zes als politieagent verkleed zijn, de bewakers van het bevolkingsregister op de Plantage Kerklaan 36, naast Artis. De bewakers krijgen een injectie met een verdovend middel en worden geboeid en gekneveld in de tuin gelegd. De negen verzetsmensen hebben benzol en springstof (trotyl) bij zich en beginnen de kaartenbakken, waarin de gegevens van alle Amsterdammers op systeemkaarten genoteerd zijn, te legen en de kaarten met benzol te overgieten. Ze brengen door heel het gebouw bommen met tijdlonten aan. Kort voor het ingaan van de avondklok om elf uur vertrekken de zogenaamde politieagenten. Om elf uur zijn er vijf explosies in het gebouw en laaien de vlammen op. De brandweer rukt uit maar doet er zo lang mogelijk over om de brand te blussen en probeert ook met zo veel mogelijk waterschade nog meer kaarten onleesbaar te maken. Uiteindelijk wordt zo’n 15% van de kaarten onherstelbaar beschadigd, minder dan gehoopt. Het maakt het de bezetters een aantal maanden lang wel moeilijker om te controleren of mensen een vals persoonsbewijs hebben. Vooral is de aanslag een opsteker voor veel Amsterdammers.

Behalve de brandweer zijn ook de Amsterdamse burgemeester Edward Voûte en SD-chef Willy Lages rond middernacht al snel ter plekke. Ook de Nederlandse politie wordt opgetrommeld en hoofdinspecteur Jacob Lykle Posthuma (1895-1968) van de mobiele brigade van de Centrale Recherche arriveert met twee rechercheurs. Volgens Guus Meershoek, die een boek over de Amsterdamse politie tijdens de bezetting schreef, is Posthuma geen lid van de NSB en houdt hij zich “politiek afzijdig” (49). Meershoek omschrijft hem als “ambitieus, nauwgezet en streng” (50). Posthuma doet ook echt zijn best om de daders van de aanslag op te sporen. (51) Hij wordt na de oorlog (waarnemend) commissaris van de politie Amsterdam. In het hieronder volgende verslag van Posthuma’s zoektocht naar de daders van de aanslag baseer ik mij op Meershoeks boek.

Posthuma krijgt direct van Lages te horen dat de brand waarschijnlijk een politieke achtergrond heeft en dat daarom een Duitse rechercheur, Kriminalsekretär Günther Klein, een oogje in het zeil zal houden. Posthuma heeft de indruk dat Lages hem eigenlijk liever kwijt dan rijk is, maar begint met verve aan zijn opsporingstaak. Hij doorzoekt persoonlijk wat nog over is van het gebouw nadat brandweerlieden hem opmerkzaam maken op verdachte voorwerpen. Die voorwerpen blijken een lont, een paar flessen en stukken trotyl te zijn. Posthuma’s rechercheurs ondervragen de bewakers, die geboeid in de tuin lagen tijdens de aanslag.

De voorwerpen die Postema in het puin van het gebouw van het Bevolkingsregister vond. Beeldbank Stadsarchief Amsterdam

Zondagochtend 28 maart vindt Posthuma nog andere resten in het puin, onder andere een paar handschoenen. Van de bewakers heeft hij beschrijvingen gekregen van de daders en hij laat zijn mannen zoeken naar ongeveer tien personen, gekleed in politieuniform; acht gewone agenten, een kapitein en een luitenant. SD-chef Lages looft een hoge beloning uit voor aanwijzingen die leiden tot het oppakken van de daders. Dit animeert inderdaad een aantal NSB’ers om met informatie naar de politie te gaan. Zover we weten niet naar Posthuma en zijn mensen maar naar een pro-Duitse collega, Bram Harrebomée (1902-1947), die voor Bureau Inlichtingendienst werkt, de op het verzet jagende politieke recherche op de Nieuwe Doelenstraat. (52)

Op woensdag 31 maart 1943 weet Posthuma uit welke richting de zogenaamde patrouille kwam en hij vraagt “aan het gehele politiepersoneel of iemand op zaterdagavond j.l. 27 maart 1943, iets heeft waargenomen van een Nederlandse politiepatrouille in uniform, bestaande uit een Kapitein, een luitenant of een opperluitenant en vermoedelijk zes manschappen, welke dien avond klokke te 21.15 uur is gezien in de Plantage Kerklaan, lopende in marsorde, komende uit de richting Roetersstraat, gaande in de richting Artis.” (53)

Wat Posthuma nog niet weet is dat deze nep-politiepatrouille twee eerdere pogingen ondernam om het bevolkingsregister in brand te steken, namelijk op 12 en 22 maart. Daarbij hadden de daders zich -net als bij de derde en laatste poging- op verschillende adressen in de buurt van de Amstel verzameld en verkleed.

Bij de eerste poging op 12 maart 1943 zijn alleen de twee aanvoerders van de actie, schrijver en beeldend kunstenaar Willem Arondeus (1894-1943) en beeldhouwer Gerrit van der Veen (1902-1944) van de Persoonsbewijzencentrale als kapitein en eerste luitenant van politie verkleed. Gerrit van der Veen had zich omgekleed op het adres Prinsengracht 876, waar een aantal leden van de Persoonsbewijzencentrale woont of ondergedoken is. Arondeus verkleedt zich bij een bevriende arts, Frits (Flap) Dekking (1913-2004), op de Keizersgracht 717 en gaat dan met drie andere aanslagplegers naar de Prinsengracht 876. De zogenaamde politiepatrouille vertrekt dan -met benzol, trotyl en wat ze verder nodig hebben voor de aanslag- vanaf dat adres. Als ze over de Magere Brug zijn merken ze dat in de Jodenbuurt razzia’s zijn en ook is het volle maan. Ze besluiten de actie af te blazen.

Op 22 maart volgt de tweede poging. Ze hebben nu nog vier extra politieuniformen, die door modeontwerper Sjoerd Bakker (1915-1943) in zijn atelier gemaakt zijn. Ze gaan deze keer allemaal afzonderlijk naar het gebouw van het bevolkingsregister. Johannes (Joop) Hoogsteder (1912-1978), vriend en helper van Arondeus, zal de flessen met benzol in een mand naar het Bevolkingsregister brengen. Weer gaat de aanslag niet door. Ze zijn de lonten vergeten en er is een schoonmaakploeg in het gebouw.

De derde -gelukte- poging is op 27 maart. Waarschijnlijk start de patrouille met kapitein Arondeus, eerste luitenant van der Veen, vier gewone agenten en drie agenten in burger, weer op de Prinsengracht 876 en volgen ze de route door Amsterdam waarvan Posthuma het laatste stuk als tip doorkreeg. Langs de Amstel, over de Magere Brug, heel de Nieuwe Kerkstraat door -over de kruispunten met de Weesperstraat en de Roetersstraat- naar de Plantage Kerklaan 36. (54)

Posthuma, die in 1943 al vijfentwintig jaar bij de politie Amsterdam werkt, heeft net als andere rechercheurs een heel netwerk van informanten. Volgens Meershoek hangt het succes van een rechercheur af van “zijn ervaring en inventiviteit, zijn individuele inzet maar vooral van zijn persoonlijke contacten in de samenleving, met name zijn informanten in het criminele milieu.” (55) Succesvolle rechercheurs hebben “contacten met café-eigenaren, bordeelhouders, opkopers en ook criminelen die zij eerder voor kleine vergrijpen hadden opgepakt.” (56) Uit dit netwerk krijgt Posthuma nu een nieuwe tip die hem direct naar het Nieuwe Suikerhofje leidt!

Ze zitten op het Nieuwe Suikerhofje

Posthuma krijgt zondagnacht 28 maart of maandagochtend 29 maart van een informant de informatie dat de daders van de aanslag op het bevolkingsregister op het Nieuwe Suikerhofje zitten.

Meershoek haalt de woorden aan van een Amsterdamse rechercheur aan, een zekere B. de Jong, die van Posthuma opdracht krijgt naar een adres in Amsterdam te gaan: “Posthuma zei: “Kom eens hier. Ik zit met die Artis-affaire. (Hij bedoelt de aanslag op het gebouw van het bevolkingsregister naast Artis, A.B.) Op de Prinsengracht zitten ze, tegenover de Elandsstraat. Je gaat over de brug in de richting van de Westertoren. Dan krijg je aan je rechterhand een deur waar een hofje achter zit, een aantal eensgezinswoninkjes. Ga jij eens kijken”. (57)

Meershoek heeft in deze beschrijving niet het Nieuwe Suikerhofje herkend. Maar dit adres, waar “ze”, de daders van de aanslag, volgens Posthuma “zitten” is natuurlijk een beschrijving van het Nieuwe Suikerhofje. Of Posthuma denkt dat de aanslagplegers daar wonen, of dat ze er na de aanslag ondergedoken zijn is niet duidelijk.

In ieder geval heeft de agent B. de Jong, die door Posthuma naar het Nieuwe Suikerhofje gestuurd wordt, daar helemaal geen zin in. Hij vertelt aan historicus Meershoek: “Toen ben ik ernaar toe gelopen want ik dacht: Ik moet er wel mee kunnen praten. Ze moeten niet tegen mij kunnen zeggen: Verrek man, je bent er nooit geweest. (…) Ik heb die huisjes bekeken. Ik zag er niemand.” (58)

Hoofdinspecteur Jacob Posthuma in 1945

De rechercheur gaat dan terug naar Posthuma en zegt dat hij op het Nieuwe Suikerhofje niemand aantrof. Daarmee zou het misschien goed afgelopen zijn voor de bewoners van het hofje, als niet SD-chef Willy Lages hoofdinspecteur Posthuma geleidelijk buitengesloten had van het onderzoek en hem nu ook helemaal van de zaak afhaalt. (59)

Lages kan dat makkelijk doen want inmiddels is er via Bram Harrebomée, Posthuma’s NSB-collega, een tip binnengekomen die leidt naar de arrestatie van Joop Hoogsteder, één van de medeplichtigen van de aanslag. Naast de negen overvallers waren er heel veel anderen bij de voorbereiding van de aanslag en de twee eerdere pogingen betrokken. Hoogsteder vertelt waar Willem Arondeus is ondergedoken, wie de politieuniformen maakte en waar de springstof vandaan kwam.

Nu er concrete informatie is over de verdachten van de aanslag worden donderdagavond 1 april 1943 “foute” Nederlandse rechercheurs door Kriminalsekretär Klein ontboden op het SD-hoofdkwartier aan de Euterpestraat. Meershoek citeert een zekere Nederlandse rechercheur W.L. die zegt: “Toen wij in groepjes bijeen stonden te praten, kwamen Duitsers de kamer binnen die in het bezit waren van strookjes papier waarop adressen voorkwamen. Er werden toen koppels van twee rechercheurs gevormd en (…) ieder koppel (werd) in het bezit gesteld van een strookje papier met een adres erop vermeld.” (60) De rechercheurs gaan vervolgens naar deze adressen toe om daar iedereen te arresteren.

Diezelfde avond en nacht van donderdag 1 april worden er verschillende arrestaties verricht. Zo wordt Arondeus op zijn onderduikadres in de van Breestraat opgepakt. Ik vermoed dat op één van de strookjes papier ook het adres van het Nieuwe Suikerhofje staat -Prinsengracht 385 tot en met 395- en dat de twee rechercheurs die dat strookje krijgen er op vrijdag 2 april naartoe gaan. (61) Dat zou verklaren waarom iedereen op het hofje opgepakt wordt. Er wordt immers gezocht naar ongeveer tien daders (het waren er in werkelijkheid negen) en een hele groep handlangers, die geholpen hadden met de planning en het bezorgen van trotyl, benzol, politieuniformen en politiehelmen. De arrestaties stroken ook met Pelsers en Ekkers verklaring dat het Nederlanders zijn die hen oppakken. Ekker zegt ook nog dat het twee mannen in burger zijn die hem de avond van 2 april vastnemen op het hofje. Nederlandse rechercheurs dragen burgerkleding. Herman Maillette de Buy Wenniger heeft het in een uit de gevangenis gesmokkeld briefje over “Ned. Polities”. (62)

Wie is deze informant van Posthuma die hem vertelt dat de bewoners van het Nieuwe Suikerhofje betrokken zijn bij de aanslag op het bevolkingsregister? Dat is niet te achterhalen. Volgens Meershoek houden rechercheurs de identiteit van hun informanten zorgvuldig geheim, ook tegenover collega’s en superieuren. (63) Meershoek vermeldt wel dat informanten voor hun tip een rijksdaalder krijgen. (64) Mogelijk zijn dus meerdere verzetsmensen op het hofje voor weken, maanden of zelfs jaren gevangen gezet voor twee gulden en vijftig cent.

Het is wel bekend dat drie informanten in de zaak van de aanslag op het bevolkingsregister de grote beloning van tienduizend gulden delen die SD-chef Lages had uitgeloofd. De twee NSB-informanten die Harrebomée de informatie geven die leidt tot de arrestatie van Joop Hoogsteder delen praktisch het hele bedrag. Een kleiner bedrag van 1.500 gulden is er voor een derde informant, een zekere Jan Kemp (1906-1943), de kroegbaas van café de Vredesduif in de Amstelstraat 43. Kemp was, anders dan de naam van zijn café doet vermoeden, NSB’er en informant van de SD. (65) Zou Posthuma, zelf geen lid van de NSB, zo’n man als informant gehad hebben?

Omdat we niet achter de identiteit van Posthuma’s informant kunnen komen is het moeilijk om te zeggen waarom deze persoon dacht dat er daders of medeplichtigen van de aanslag op het Nieuwe Suikerhofje zouden zitten. In het schijnproces dat uiteindelijk tegen acht van de negen daders van de aanslag op het bevolkingsregister en tegen twaalf medeplichtigen gevoerd wordt, zijn geen bewoners van het Nieuwe Suikerhofje geïmpliceerd. Betekent dat dat de informant van Posthuma het bij het verkeerde eind had of waren bewoners van het Nieuwe Suikerhofje toch (indirect) betrokken bij de aanslag op het bevolkingsregister?

Er zijn wel banden tussen individuele bewoners van het hofje en individuele daders en medeplichtigen te vinden. Één of meerdere van die banden leiden er mogelijk toe dat de bewoners van het Nieuwe Suikerhofje in het vizier komen van de Nederlandse rechercheur Posthuma die aanvankelijk belast is met het onderzoek naar de aanslag op het bevolkingsregister.

Verdenkingen

Ik beschrijf een aantal vriendschaps- en verzetsbanden tussen de daders van de aanslag op het bevolkingsregister en de bewoners van het Nieuwe Suikerhofje in oorlogstijd. Dit is niet bedoeld om het verzetswerk van één of meerdere bewoners als oorzaak van de inval van de SD van begin april op het Nieuwe Suikerhofje aan te wijzen, maar om te verklaren waarom een informant van rechercheur Posthuma -foutief- dacht dat bewoners van het Nieuwe Suikerhofje betrokken waren bij de aanslag.

1. Willem Arondeus, de homoseksuele kunstenaar die als hoofddader van de aanslag op het bevolkingsregister gezien wordt, is mogelijk op het Nieuwe Suikerhofje geweest. Pelser schrijft in zijn boek dat hij Arondeus wel eens ontmoet heeft. (66) Of dat op het hofje was weten we niet. Cornelia (Cor) Laroo-Marinus (1910-1990), die samen met haar man lid is van de verzetsgroep Duller, waarmee de mensen van het Nieuwe Suikerhofje veel samenwerken, verklaart na de oorlog dat op het Suikerhofje aan de Prinsengracht de “Arondeusgroep” zat. (67) Ook Karel de Vries, een student die in de illegaliteit samenwerkt met mensen op het Nieuwe Suikerhofje, vooral met de zussen Taselaar, zegt in een naoorlogs interview dat zij in “nauw contact” met Arondeus stonden. (68)

Arondeus werkt veel samen met een groep jonge verzetsmensen die een illegaal blad uitgeven dat Rattenkruid heet en die verschillende brandaanslagen plegen. Bij de aanslag op het bevolkingsregister is het Arondeus die de Rattenkruidjongens Rudolf (Rudi) Bloemgarten (1920-1943), Karl Gröger (1918-1943) en Coos Hartogh (1917-1943) bij de groep van negen personen haalt die de aanslag pleegt. Deze drie jonge verzetsmannen werken samen met de CS6-verzetscel van hofjesbewoner Bram Kuiper en zijn jongere broer Sape, o.a. bij spoorwegsabotage en bij het in brand steken van de bioscoop op het Rembrandtplein in de nacht van 25 op 26 januari 1943. (69)

Van Vica Taselaar weten we dat ze bevriend is met de zus van Kurt Maij (1920-1971), die ook bij het blad Rattenkruid betrokken is. De Joodse Lissie Sara Maij (1918-1988) en haar niet-Joodse man bieden in Haarlem een tijdlang onderdak aan een van Vica’s onderduiksters. (70)

2. Ook zijn er banden tussen de groep oud-Spanjestrijders en hun vrienden die in 1941 en begin 1942 op het Nieuwe Suikerhofje wonen (Freek Mulders, Frits Denters, Krijn Breur) en de bewoners van Prinsengracht 876, de uitvalsbasis van de nep-politiepatrouille die het gebouw van het bevolkingsregister in brand zet. Op dit adres worden de politie-uniformen bewaard die bij de aanslag gebruikt worden en kleden de daders zich om. Op de Prinsengracht 876 wonen verzetsmensen die met de Persoonsbewijzencentrale van Gerrit van der Veen samenwerken. Anton Jan Thomas (Tom) Koreman (1915-1943) en zijn vrouw Cécile (Yara) Wainschtok (1917-1943) en Koremans moeder wonen vanaf mei 1942 officieel op dit adres. Ondergedoken zitten hier Dionisius (Dio) Remiëns (1919-1943) en zijn vriendin Cornelia van den Brink-Kossen, bekend als Nel Hissink (1897-1943). Oud-Spanjestrijders en vroegere bewoners van het hofje Frits Denters en Freek Mulders zijn bevriend met Tom Koreman. Koreman en zijn vrouw Yara wonen in de eerste helft van 1942 een tijdje op het hofje. Dio Remiëns woont een tijdlang in het huis van Milly van Duivenbode, de vrouw van Freek Mulders. Al deze mensen werken illegaal samen in het kunstenaarsverzet (vervalsingen voor de Persoonsbewijzencentrale) en bij sabotage voor de verzetsgroep CS6. (71)

Tom Koreman, Yara Wainschtok, Dio Remiëns en Nel Hissink worden na de aanslag op het bevolkingsregister door Gerrit van der Veen op tijd gewaarschuwd, want net als van der Veen zelf worden zij niet opgepakt. Een paar maanden later, in de zomer van 1943 worden zij als leden van CS6 opgespoord en ter dood veroordeeld. Van de bewoners van Prinsengracht 876 overleeft alleen de moeder van Tom Koreman, Johanna Adriana Koreman-Veth (1892-1962), de oorlog. (72) Gerrit van der Veen wordt op 10 juni 1944 door de Duitsers gefusilleerd.

3. Gerrit van der Veen en Dio Remiëns zijn allebei betrokken bij een half-mislukte brandaanslag op het kantoor van het Gewestelijke Arbeidsbureau (G.A.B.) aan de Passeerdersgracht 30-32 op 10 februari 1943. (73) Het is de bedoeling om kaartenbakken met namen van mannen die verplicht in Duitsland moeten werken te vernietigen. De daders van de aanslag krijgen van Theo Henrar (1900-1975), één van de leidinggevenden op het G.A.B., informatie over de juiste kamer en kaartenbakken. Henrars oudste zoon, die ook Theo heet, is lid van CS6 en zat op het Barlaeus gymnasium in hetzelfde jaar als Bram Kuiper. Antony IJssennagger, die net als Bram Kuiper op het Nieuwe Suikerhofje woont en met hem bevriend is, werkte tot oktober 1942 bij het G.A.B. Over betrokkenheid van IJssennagger en Kuiper bij deze aanslag is niets bekend. (74) De informant van Posthuma legt misschien een verband tussen de aanslag op het gebouw van het G.A.B. in februari 1943 en op die van het bevolkingsregister in maart 1943.

4. Van de negen daders van de aanslag op het bevolkingsregister zijn er vijf student in de medicijnen of arts. Rudi Bloemgarten, Karl Gröger en Coos Hartogh, de Rattenkruidjongens die hierboven al genoemd werden, studeren of studeerden geneeskunde. Willem Beck (1919) en Cornelis Adriaan (Cees) Honig (1917-1945) zijn bijna afgestudeerde artsen van de Utrechtse universiteit. Zij moeten de verdovende injecties aan de bewakers geven. Mogelijk wijst de informant van Posthuma daarom het Nieuwe Suikerhofje aan. Meerdere bewoners van het hofje studeren immers geneeskunde.

5. Met uitzondering van Gerrit van der Veen staan alle daders van de aanslag en ook een groot aantal medeplichtigen op 18 juni 1943 voor een extra opgetuigde rechtbank in het Koloniaal Instituut, het latere Koninklijk Instituut voor de Tropen. Één van die medeplichtigen, de jonge arts Frits (Flap) Dekking (1913-2004) is met bewoners van het Nieuwe Suikerhofje bevriend. Of dat ook betekent dat hij verzetscontacten met hen heeft weet ik niet. Dekking raakt via een vriend, de architect Koen Limperg (1908-1943), betrokken bij de voorbereidingen van de aanslag. De kamer van Dekking aan de Keizersgracht 717 is bij de eerste aanslagpoging op 12 maart 1943 het vertrekpunt van Arondeus, Bloemgarten en Gröger. Arondeus verkleedt zich hier als kapitein van politie.

Dekking wordt in de vroege ochtend van 14 april 1943 door de politie van zijn bed gelicht en gevangen gezet. Vanuit de gevangenis aan de Weteringschans lukt het hem om kleine briefjes te schrijven die “door een in ieder opzicht fantastische bewaker naar buiten werden gesmokkeld”. (75) Door deze brieven weten we ook hoe het (show)proces tegen de daders van de aanslag verloopt. In deze brieven noemt Dekking zichzelf Yvo Pannekoek en worden medegevangenen alleen met hun initialen genoemd. Van de acht terechtstaande daders worden alleen de twee artsen Beck en Honig niet tot de doodstraf veroordeeld. Ook een aantal medeplichtigen, bijvoorbeeld de couturier Sjoerd Bakker, wordt ter dood veroordeeld. Dekking komt in Kamp Vught. (76)

In Vught is Dekking bevriend met Vica Taselaar. Hij noemt haar “m’n kampvriendinnetje F.” (Fieke of Fika). (77) Mogelijk kennen ze elkaar ook al eerder in Amsterdam, voordat ze allebei vastgezet worden. In zijn Memoires van Yvo Pannekoek schrijft Dekking vanuit zijn Amsterdamse cel aan het einde van een van zijn brieven: “Groet allen, vooral F. en de haren”. (77) Hoogstwaarschijnlijk gaat het hier ook om Vica. Dekking heeft haar mogelijk op het Nieuwe Suikerhofje ontmoet want we weten zeker dat hij en Herman Maillette de Buy Wenniger elkaar kennen. Dekking is een stuk jonger dan Herman maar ze komen allebei uit Rotterdam en zijn in Amsterdam rond 1930 lid van dezelfde studententoneelvereniging en zitten samen in het bestuur van de studentensociëteit N.I.A. (79)

6. Mechteld van Ammerstol van Hardenbroek

under construction/to be continued

NOTEN

1. Grootboek met inkomsten en uitgaven 1940-1944 bijgehouden door Herman Maillette de Buy Wenniger. In: Privé-archief Simcha von Benckendorff. Als hij gevangen zat kan dit niet lang geweest zijn. Bij andere bewoners (IJssennagger en Kuiper) staat vermeld dat ze drie weken vastzaten, met de precieze datum.

2. Zie het artikel over de vluchtlijn van Henk Pelser op deze website.

3. Zie hiervoor de artikelen over Henk Pelser en over Vluchten naar Zwitserland op deze website.

4. Henk E. Pelser, Vluchtweg Zwitserland. Verhalen uit een ondergronds verleden, Amsterdam 1996, p. 142.

Op p. 136-137 geeft hij een overzicht van de opdrachten die hij en Ekker van Visser ‘t Hooft in Genève krijgen en die ze in Nederland moeten uitvoeren.

5. Idem, p. 143-144.

6. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger, 10 november 1981. Familiearchief Maillette de Buy Wenniger.

7. Ongedateerde brief (uit de gevangenis gesmokkeld in april 1943) van Herman Maillette de Buy Wenniger aan J. Werre in Santpoort. Familiearchief Maillette de Buy Wenniger.

8. Zie het artikel over onderduikers op deze website voor meer informatie over deze bewoners.

9. Zie het artikel over Henk Pelser op deze website.

10. Henk E. Pelser, Vluchtweg Zwitserland, p. 144.

Dick van Stokkum heeft twee oudere zussen en een jongere zus. Omdat Pelser het over een “zusje” heeft, lijkt het alsof hij het over de jongere zus heeft. Zij heet Theodora (Doortje), geboren in 1918, en is verpleegster. Over haar is weinig bekend maar ze werkte voor de verzetsgroep CS6. Pelser heeft waarschijnlijk meer contact met Willemina Jacoba (Mientje) van Stokkum, die twee jaar ouder is dan Dick. Zij trouwt na de oorlog met Reynerus (René) Brugge, die een studiegenoot is van Dick van Stokkum en Henk Pelser en vaak op het hofje is. René woont een tijdje op hetzelfde adres als de kunstenares Toby Vos, die verbonden is aan het illegale Parool en aan de Persoonsbewijzencentrale en die af en toe voor Henk Pelser en Dick van Stokkum koeriert.

11. Henk E. Pelser, Vluchtweg Zwitserland, p. 144-145.

12. Het Parool, 21-11-1998.

Brief van Antony IJssennagger aan Herman Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

13. NIOD 248-A2495 Dossier- Pronk, Bart en Maarten. 7-Herinneringen van Bart Pronk, oktober 2012.

14. Idem.

15. Idem.

16. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981.

17. NIOD 248-A2495 Dossier- Pronk, Bart en Maarten. 7-Herinneringen van Bart Pronk, oktober 2012.

18. Idem.

19. Idem.

20. A.M.J. Taselaar, Vrouwen en Meisjes in het Verzet, in: J.J. van Bolhuis e.a. (red.) Onderdrukking en Verzet. Nederland in Oorlogstijd, III (Arnhem/Amsterdam 1952), p. 818-827. Hier p. 820.

21. SAA, 5443 Inventaris van het Archief van het Wetenschappelijk Comité van Toezicht op het Onderzoek naar Amsterdamse Panden die een Belangrijke Rol in het Verzet 1940-1945 Hebben Gespeeld (Begeleidingscommissie van Tellingen), 3-31 Ongeordend materiaal, p. 172.

Dick van Stokkum verklaart dit na de oorlog. Het is onduidelijk of dit over de inval in 1943 of over die in 1944 gaat. Omdat er in april 1943 een vluchtreis naar Zwitserland gepland was, denk ik dat dit de waarschijnlijkere datum is.

22. Brief van Jaap Kalff aan mevrouw Wenniger (de moeder van Herman) d.d. 9 april 1943. Uit: Familiearchief Maillette de Buy Wenniger.

23. Idem.

24. SAA Politierapporten ’40-’45. (Zoekterm Hendrik Eduard IJssenagger, zijn naam is hier foutief gespeld met één N).

25. Idem.

26. SAA Pensioenkaart Hendrik Eduard IJssennagger.

27. Het Parool, 21-11-1998.

28. Algemeen Handelsblad 9-4-1941: “Veteranen verlaten brandweerdienst. Helden uit de vuurlinie.”

Het is overigens opvallend dat IJssennagger in 1941 “eervol ontslag” krijgt en dus niet met pensioen gaat. Het gezin woonde in een dienstwoning op de Ruijterkade en moet daar na zijn ontslag weg. Op 25 juni 1941 verhuizen de ouders naar een woning in de Hillegomstraat en gaat hun jongste kind Antony op kamers wonen in het Nieuwe Suikerhofje.

29. SAA Politierapporten ’40-’45.

30. SAA Politieberichten ’40-’45 (zoekterm Abraham Kornelis Kuiper).

31. Henk E. Pelser, Vluchtweg Zwitserland, p. 168.

32. Wiebe de Graaf, Taco Kuiper en de dood 1894-1945, Houten-Antwerpen 2016, p. 225. Wiebe de Graaf is een achterneef van Bram Kuiper en maakt gebruikt van het familiearchief van de familie Kuiper. Zijn bron voor Brams betrokkenheid bij de moord op Seyffardt is een mededeling van Brams zus Aleid en een aantekening van Brams moeder: “dat Bram hen medio 1943 thuis was komen vertellen over de aanslag op Seyffardt: “Hij wist alle finesses. Later in het Duitse vonnis stond dat hij op wacht gestaan zou hebben tijdens die aanslag”.

33. De theorie dat Jan Verleun en Leo Frijda Seyffardt neerschieten is van Piet Calis in Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945, Amsterdam 1989, p. 163-165. Eerder meende men dat Kastein en Verleun de daders waren.

34. SAA Politieberichten ’40-’45 (zoekterm Abraham Kornelis Kuiper).

35. WFH-verzamelkrant, nr. 12, augustus 1994, p. 18.

36. USC Shoah Foundation Institute testimony of Henk Pelser van 20-9-1996. Bekeken in het Joods Historisch Museum in Amsterdam op 29 januari 2018.

SAA woningkaarten Prinsengracht 383

https://sites.google.com/site/ledenregisternsb/home

37. NIOD 249-1008 Dossier – Vluchtelingen – Zwitserland: a6 Verslag (bijlage) bij een brief van A. Ekker te Washington aan dr. L. de Jong, getiteld: “Een voetreis naar Zwitserland”. Ekker van “Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog” omtrent de vluchtweg naar Zwitserland, zonder datum.

38. Henk E. Pelser, Vluchtweg Zwitserland, p. 83.

39. IISG, Archief Tineke Ribbelink-van Norden, ARCH03048, Correspondentie met medewerk(st)ers van het Parool, met nabestaanden van tijdens de Tweede Wereldoorlog gefusilleerde of anderszins om het leven gekomen medewerk(st)ers van Het Parool, met de Stichting 1940-1945 over hulpverlening 1945-2001. Hier: Correspondentie met en betreffende medewerkers van het illegale Parool, nabestaanden en Hulpverlening door de Stichting 1940-1945, alfabetisch geordend. 1945-1956, map 4.

40. Brief van Antony IJssennagger aan Herman en Tine Maillette de Buy Wenniger, d.d. 10-11-1981. Familiearchief Maillette de Buy Wenniger.

41. NIOD 249-1008 Dossier – Vluchtelingen – Zwitserland: a6 Verslag (bijlage) bij een brief van A. Ekker te Washington aan dr. L. de Jong, getiteld: “Een voetreis naar Zwitserland”. Ekker van “Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog” omtrent de vluchtweg naar Zwitserland, zonder datum.

42. Brief van Antony IJssennagger aan Herman Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981. Familiearchief Maillette de Buy Wenniger.

43. Datum van vrijlating genoteerd in een schriftje dat als kasboek gebruikt werd om de huur van de bewoners van het Nieuwe Suikerhofje/Prinsenklooster te noteren. Privé-archief Simcha von Benckendorff.

44. Brief van Dick van Stokkum aan Herman Maillette de Buy Wenniger d.d. 15 juli 1943. Uit de gevangenis gesmokkeld door medegevangene Maarten Roeleveld.

45. Interview met Karel Louis de Vries (cassettebandje): SAA-5443 Archief van het Wetenschappelijk Comité van Toezicht op het Onderzoek naar Amsterdamse Panden die een Belangrijke Rol in het Verzet 1940-1945 Hebben Gespeeld (Begeleidingscommissie van Tellingen). 32-39 Geluidsopnamen van interviews 1987. 39 K. de Vries.

46. Brief van Antony IJssennagger aan Herman Maillette de Buy Wenniger d.d. 10 november 1981.

47. NIOD 249-1008 Dossier – Vluchtelingen – Zwitserland: a6 Verslag (bijlage) bij een brief van A. Ekker te Washington aan dr. L. de Jong, getiteld: “Een voetreis naar Zwitserland”. Ekker van “Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog” omtrent de vluchtweg naar Zwitserland, zonder datum

48. Henk E. Pelser, Vluchtweg Zwitserland, p. 146-147.

49. Guus Meershoek, Dienaren van het gezag. De Amsterdamse politie tijdens de bezetting, Amsterdam 1999, p. 55.

50. Idem, p. 264.

51. Idem, p. 303. Voor zijn dienstijver wordt Posthuma na de oorlog bekritiseerd in een artikel in Het Parool. Na protest van Posthuma moet Het Parool een deel van de kritiek herroepen en komt tot de conclusie dat: “Ofschoon ook niet van een heldhaftig optreden van de heer Posthuma bij deze brand kan worden gesproken (…) moet toch worden herhaald (…) dat het uitvoerige rapport (van Posthuma A.B.) (…) geen enkele dader aan het licht heeft gebracht.” Het Parool 6.7.1947.

52. Meershoek, Dienaren van het gezag, p. 155 en 306.

In de loop van de bezetting ontstaat er een vervlechting tussen de Duitse politie- en opsporingsdiensten en de Nederlandse recherchediensten. Vanaf eind augustus 1940 verricht de recherche ook opsporingsonderzoek voor de SiPo. Vanaf midden 1941 mengt de SiPo/SD zich ook in de reguliere opsporing. In 1943 zijn sommige bestaande en alle nieuwe onderdelen van de politie, zoals Bureau Joodsche Zaken en Bureau Inlichtingendienst, bezet met Nederlandse nazi-sympathisanten, die op Joden, Joodse vermogens en verzetsmensen jagen. Er zijn ook Nederlandse politieagenten die direct in dienst zijn van de SD.

53. SAA, 5225, Politietelegram 12.12 van 31-3-1943.

54. Een goed overzicht van de aanloop naar de aanslag van 27 maart staat in Max Arian, Zoeken en Scheuren. De jonge Sandberg, Huizen 2010, p. 389 e.v.

55. Meershoek, Dienaren van het gezag, p. 53.

56. Idem, p. 57.

57. Idem, p. 305.

58. Idem.

59. Idem, p. 306.

60. Idem, p. 307. Meershoek heeft deze informatie uit het NIOD, Doc II Politiezuivering, verklaring W.L. 12-10-1946. Dit document heb ik zelf niet ingezien.

Het is niet duidelijk of Posthuma bij deze samenkomst is.

61. Ik heb Guus Meershoek gevraagd of dit zo zou kunnen zijn. Volgens hem “ligt dit erg voor de hand”. Email van 14 februari 2023.

62. Brief van Herman Maillette de Buy Wenniger aan J. Werre, Harddraverslaan 15, Santpoort, ongedateerd. (april 1943) Familiearchief Maillette de Buy Wenniger.

63. Meershoek, Dienaren van het gezag, p. 57.

64. Idem, p. 166.

65. Kemp wordt op 13 november 1943 door drie verzetsmensen in zijn eigen café neergeschoten en overlijdt in het ziekenhuis aan de schotwonden in zijn hals en rechterzij.

66. Henk Pelser, Vluchtweg Zwitserland, p. 147.

67. SAA Archief van het Wetenschappelijk Comité van Toezicht op het Onderzoek naar Amsterdamse Panden die een Belangrijke Rol in het Verzet Hebben Gespeeld (Begeleidingscommissie van Tellingen). 1986-1988. 30-Verzetsstrijders voortgekomen uit de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC), p. 34.

68. NIOD: Verslag van het onderhoud met de Heer K. de Vries, adjunct-directeur van de Stichting 1940-1945 ten kantore van genoemde Stichting Herengracht 597 op 27 mei 1947.

69. https://onsamsterdam.nl/aanslag-op-de-rembrandtbioscoop

70. https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Maij

Zie het artikel over Vica Taselaars vroege verzet op deze website voor meer informatie over de onderduik.

71. Zie het artikel over oud-Spanjestrijders op deze website.

72. Jo Koreman-Veth en het echtpaar Sindram zorgen samen voor distributiebonnen voor Haarlemse onderduikers en worden door de Haarlemse Inlichtingendienst gearresteerd. Zie hiervoor het artikel over Emile en Ada Sindram op deze website.

73. L. de Jong denkt dat de twee overvallers de “rattenkruidjongens” Coos Hartogh en Karl Gröger zijn. Dit is niet zo waarschijnlijk omdat de “rattenkruidjongens” meer met Arondeus dan met van der Veen samenwerken. Misschien denkt de Jong dit omdat minstens één van de overvallers vloeiend Duits moet spreken. De plegers van de aanslag overbluffen de nachtportier met het verhaal dat ze Duitse inspecteurs zijn en dat ze alvast binnengelaten moeten worden in afwachting van de komst van de directeur van het G.A.B. Gröger is Oostenrijks en vluchtte in 1938 naar Nederland. Mogelijk was de derde man -naast van der Veen en Remiëns- Gerhard Badrian. Deze Duitse fotograaf speelde bij meerdere overvallen en bevrijdingen van gevangenen de rol van Duitse functionaris of SD-man erg overtuigend.

74. Zie het artikel over Antony IJssennagger op deze website.

75. Memoires van Yvo Pannekoek, Amsterdam 1982, p. 8.

76. Dekking zit tot mei 1944 in Vught. Daarna in Duitsland in de concentratiekampen Dachau en Flossenbürg (in het buitencommando Hof-Moschendorf).

77. Memoires van Yvo Pannekoek, Amsterdam 1982, p. 77.

78. Idem, p. 56.

79. Amstelbode 16-12-1930 en Algemeen Dagblad 3-11-1932.

Over zijn studententijd schrijft Dekking: “Op mijn zeventiende ben ik in Amsterdam gaan studeren, en heb daar tien jaar later mijn artsexamen gedaan. Deze periode was bijzonder aangenaam. Hoewel ik weinig geld had was ik toch lid van het Amsterdams studentencorps en van een nogal anarchistisch dispuut, waar ik bevriend raakte met veel joodse en linkse figuren, die ik in mijn geboorteplaats nooit had meegemaakt. (…) Ik was organisatorisch werkzaam, roeide, speelde toneel, en schreef, onder andere in het Amsterdamse studentenweekblad Propria Cures”. Uit: Memoires van Yvo Pannekoek, Amsterdam 1982, p. 5-6.