Een katholiek hofje van liefdadigheid (1)
Bijna twee eeuwen lang, van 1755 tot 1937, is het Nieuwe Suikerhofje aan de Amsterdamse Prinsengracht, tussen de Ree- en de Berenstraat, een hofje van liefdadigheid waar “Armen Roomsch Catholijke Oude Vrouwspersoonen” (2) gratis kunnen wonen. Eind jaren veertig van de vorige eeuw zijn er nog mensen die zich aan de oorspronkelijke bewoonsters kunnen herinneren: “Ge kunt het jaren geleden zelf nog gezien hebben: een oud besje met de stereotiepe lange zwarte jas, het kapothoedje en de stok strompelt behoedzaam de Prinsengracht in Amsterdam af…en dan linksaf: het ‘Nieuwe Suikerhofje’ in”. (3)
In al die tijd verandert er bijna niets in het stille hofje. In de zevenentwintig kamertjes, verdeeld over zes huisjes, wonen in de achttiende eeuw vierenvijftig alleenstaande vrouwen, twee per kamer. Ze delen een bedstee. Na 1800 krijgen de vrouwen wat meer ruimte en wordt elke kamer nog maar door één persoon bewoond. Die kamers zijn klein, zo’n vijftien vierkante meter vloeroppervlak, maar er is aandacht besteed aan de inrichting en naast de al genoemde bedsteden zijn er handige ingebouwde kasten. Het hofje voorziet al die tijd in een behoefte, is voortdurend bewoond en wordt tot de opheffing in 1937 bestuurd door regenten uit de stichtersfamilie.
Het zijn niet de allerarmsten die er wonen. De alleenstaande vrouwen moeten zestien gulden inleggen om een kamertje te betrekken. Daarvan kan dan later hun begrafenis betaald worden. Een paar keer per jaar krijgen ze levensmiddelen en brandstof, maar een eigen inkomen is nog steeds noodzakelijk. (4) Sommige jongere vrouwen werken nog. Om op het hofje te mogen wonen moeten de vrouwen vijftig jaar of ouder zijn én katholiek, daar wordt geen enkele uitzondering op gemaakt. Maria is dan ook de meest voorkomende voornaam op het hofje.
Het Nieuwe Suikerhofje wordt in 1755 gesticht door een katholiek Amsterdams echtpaar, Gerrit ten Sande Jurriaanszn. en Maria de Groot, op dat moment vijfenzestig en vierenvijftig jaar oud, eigenaars van twee suikerraffinaderijen in Amsterdam. De suiker die ze raffineren wordt geoogst door slaafgemaakten en vanaf plantages in o.a. Suriname naar Amsterdam gebracht.
Aan het stichtersechtpaar herinnert een gedenksteen op de buitenmuur van de kapel achter het hofje. Bijzonder is dat het echtpaar het hofje bij leven sticht en het ook zelf bestuurt. De stichting van het Nieuwe Suikerhofje valt samen met de huwelijken van de kinderen van het echtpaar ten Sande. Zoon Jan George trouwt in 1753 en dochter Catharina in 1755. Catharina trouwt met Hendrik van Wayenburg. Hij en zijn zwager Jan George ten Sande doen samen zaken en zij en hun nakomelingen zetten het bestuur van het Nieuwe Suikerhofje voort.

Nazaten van beide families zijn ook actief in andere Rooms-Katholieke liefdadigheidsinstellingen in Amsterdam, bijvoorbeeld de weeshuizen voor jongens en meisjes. De ten Sandes en van Wayenburgs blijven nauw met elkaar verbonden in een kring van (invloed)rijke katholieke Amsterdamse families. In het midden van de negentiende eeuw trouwen een nakomeling van ten Sande en van Wayenburg met elkaar. Dit goed katholieke echtpaar krijgt zestien kinderen. Daarna nemen de animo en de fondsen voor liefdadigheidswerk af. De laatste regenten zijn van Wayenburgs. (5)
Suiker
Terug naar het ontstaan van het hofje. In het midden van de achttiende eeuw zijn er ongeveer dertig liefdadigheidshofjes in Amsterdam, katholieke en protestante. Bijna allemaal zijn ze gesticht met geld uit een erfenis. Vaak worden deze hofjes genoemd naar de gestorven -meestal mannelijke- weldoener. Bij het Nieuwe Suikerhofje verwijst de naam naar het beroep van de weldoeners, die nog leven en het hofje ook zelf besturen. Het hofje heet “nieuw” omdat er al een Suykerhofje is aan de Lindengracht. Dat hofje heeft niets met suiker te maken, het was in 1667 gesticht met een legaat van Pieter Jansz. Suykerhof en zou dus eigenlijk Suykerhof-hofje moeten heten.
Gerrit ten Sande Jurriaansz. komt uit een familie van suikerbakkers en begint rond 1730 ruwe rietsuiker te raffineren in een gehuurd pand aan de Bloemgracht. Twaalf jaar later huurt hij een groot woonhuis aan de Keizersgracht met daarnaast de suikerraffinaderij Het Paardenhooft. Het gaat het echtpaar ten Sande-de Groot voor de wind. Dat jaar 1742 verdient Gerrit 7500 gulden en is de op één na rijkste suikerraffinadeur van Amsterdam. In 1747 koopt hij ook nog de suikerraffinaderij De Drie Suikerbroden met een naastgelegen woonhuis aan het Rokin. De zaken lopen prima en de winsten worden omgezet in vastgoed in Amsterdam. (6)
Liefdadigheid van rijke particulieren in de zeventiende en achttiende eeuw is een christenplicht en katholieken in het bijzonder zien het als hemelrente. Die plicht ten aanzien van arme mensen gaat niet verder dan de eigen kring. Uit de link die wij nu leggen tussen koloniale goederen als suiker en slavernij trekken deze regentenfamilies geen consequenties. In Europa komen anti-slavernij bewegingen pas aan het einde van de achttiende eeuw op. Nederland loopt daarbij zeker niet voorop. Hier wordt slavernij pas officieel verboden in 1863. Uit een recent historisch onderzoek blijkt dat iets meer dan 10% van het BBP van de provincie Holland in 1770, vijftien jaar na de stichting van het Nieuwe Suikerhofje, voorkomt uit slavernij. Suiker neemt een bijzondere positie in:
“De belangrijkste verwerkingsindustrie die met door slaven geproduceerde goederen werkte, was de Nederlandse suikerindustrie (0,39 procent van het BBP). Naar schatting huisvestte Amsterdam rond 1770 maar liefst 110 raffinaderijen, van de 150 raffinaderijen in heel Holland. Deze verwerkten ongeveer 50 miljoen pond ruwe suiker per jaar en boden werk aan meer dan 4.000 arbeiders. Deze aan de Atlantische expansie gekoppelde sector was de grote uitzondering in het algemene beeld van stagnatie in de industriële sector van Holland”. (7)
De huisjes
Hoe ziet het Nieuwe Suikerhofje er uit? Het is vanaf de straat niet te zien omdat het op een binnenterrein achter woonhuizen aan de Prinsengracht gebouwd is. Anders dan bij de meeste hofjes is er aan de straat geen poort met naambord of gevelsteen. In 1755 staat er voor het hofje aan de Prinsengracht een woonhuis met klokgevel dat een onderdoorgang naar het hofje heeft. Het grachtenhuis zelf maakt geen deel uit van het hofje. In 1895 wordt dit huis vervangen door het huidige woonhuis Prinsengracht 383, dat nog steeds een onderdoorgang heeft. Dit huis nr. 383 lijkt twee identieke voordeuren te hebben, maar achter de rechterdeur zit de gang die naar het hofje leidt. De huidige huisnummers van het hofje zijn Prinsengracht 385, 387, 389, 391 en 395.
Voordat het een hofje wordt, ligt achter deze grachtenhuizen een bleekveld met een bedrijfsgebouw, een parsserij. Daar kan linnen wasgoed op het gras liggend in de zon bleken, waarna het in de parsserij heet geperst (gladgemaakt/gestreken) wordt. Op dit terrein komt men via een poort, de Parsserspoort. Gerrit en Maria kopen het terrein met de bleekvelden, de poort en de parsserij al in 1738. Daarna beginnen ze met de bouw van het hofje. Het uiteindelijke resultaat in 1755 is het Nieuwe Suikerhofje: zes smalle huisjes in drie huizenblokken. Een dubbel huizenblok links van de steeg, een enkel blok rechts en drie huisjes in een blok parallel aan de gracht. Elk huisje heeft drie verdiepingen en een zolder. De Parsserspoort is nu een houten hek als toegang naar het hofje. (8)

De smalle gang naar het hofje gaat onder het huis aan de gracht door. Daarna komt er een iets breder steegje met aan de linkerkant eerst het privaat. Dan zijn er aan weerszijden de steile gevels van de bakstenen huisjes van drie verdiepingen met vrij grote ramen met roedeverdelingen. De onderste kamer aan de linkerkant net voor het hek zal gebruikt zijn als portier(sters)kamer. Midden in de steeg is een houten hek met een lantaarn erop. Links achter het hek in de gang is een -nu verdwenen- pomp in een muurnis. Het water komt uit een cisterne waarin het regenwater van de daken wordt opgevangen. Onder de laatste drie huisjes door is een -nu afgesloten- doorgang naar een bleekveld waarop in 1775 een kapel gebouwd wordt. Tot 1800 staan de drie bouwblokken los van elkaar, daarna worden ze door schuin gemetselde muren met elkaar verbonden waardoor de steeg dan op een grote T lijkt. (9)
Het steegje is bestraat met gele IJsselsteentjes. Gele straatstenen betekenen traditioneel particulier gebied. Het steegje krijgt bijna geen zon en is bemost. Ook in de zomer is het er koel en het lawaai van de gracht valt weg op het moment dat de deur naar de gracht dichtvalt. Wel is de klok van de Westerkerk goed te horen. Het hofje is een wereldje op zich, met eigen regels en rechten voor de alleenstaande katholieke vrouwen die er tot kort voor de Tweede Wereldoorlog wonen.
De kapel
Achter de drie huisjes die parallel aan de gracht staan is na de opening van het hofje nog steeds een bleekveld. Rond 1775, twintig jaar na de stichting van het Nieuwe Suikerhofje, wordt op dit bleekveld een naar verhouding grote Rooms-Katholieke kapel gebouwd. Financieel gaat het de stichters nog steeds voor de wind. De suiker-industrie bloeit in Amsterdam, waar het grootste deel van de honderdvijftig Hollandse raffinaderijen gevestigd is. Als de kapel af is, is met uitzondering van de steeg en een klein binnenplaatsje tussen het grootste bouwblok en de voorzijde van de kapel, het hele terrein vol gebouwd. Het stichters-echtpaar beleeft de inwijding van de kapel echter niet meer.
Het is vrij bijzonder dat een hofje een eigen kapel heeft. Het Nieuwe Suikerhofje is één van vijf katholieke hofjes -alle in Amsterdam- waarbij dit voorkomt. De kapel van het Swigtershofje is iets ouder dan die van het Nieuwe Suikerhofje en ontstaat in 1751 uit de ombouw van een woonhuis. Het Van Brienenhofje, Occo’s hofje en het Zeven Keurvorstenhofje hebben later toegevoegde kapelletjes uit 1805, 1861 en 1862.

De kapel van het Nieuwe Suikerhofje lijkt met zijn drie halfronde ramen aan het binnenplaatsje op een tuinhuis. Vanaf de bouw in 1775 tot het begin van de Franse tijd in 1798 is het nog een schuilkerk. Het katholicisme wordt in de Republiek gedoogd maar katholieke kerken mogen niet als zodanig te herkennen zijn en het religieus gezang mag vanaf de openbare weg niet te horen zijn. De kapel heeft een altaar en een uniek nagemaakt orgel, beide uitgevoerd in stucwerk in Vlaams barok, een voor die tijd niet meer modieuze stijl.
De regentenkamer, op vele hofjes een pronkkamer, is in het Nieuwe Suikerhofje bescheiden, verstopt achter het “orgel” op de eerste verdieping en door een rond binnenraam verbonden met de kapel beneden. De regenten, die elkaar toch al regelmatig zien omdat ze altijd familie van elkaar zijn, wonen vanaf hier eerder de mis bij dan dat ze er vergaderen.
Behalve een preekstoel is in de kapel alles aanwezig voor de wekelijkse eredienst. Uit een beschrijving van Noord-Hollandsche Oudheden uit 1900 blijkt dat op het altaar “zes houten altaarkandelaars in barokstijl en een altaarbel uit het midden der 16e eeuw, welks handvat Christus vertoont” staan. (10) Boven het altaar hangt een schilderij van de hemelvaart van Maria, dat waarschijnlijk van elders komt, want het is op maat gesneden. Er hangt ook nog een heilige Hieronymus en in de sacristie, een kleine ruimte achter het altaar, een schilderij van de verrijzenis. (11) De kapel is tot de sluiting van het hofje gebruikt. In de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw draagt Pater Willem Hendrikx van de paters Jezuïeten van de Zaaier (een kerk op de Keizersgracht, vanaf 1928 op de Rozengracht) elke zaterdagmorgen de Heilige Mis op voor de bewoonsters. (12)

De kamers
Het Nieuwe Suikerhofje is een speciaal hofje omdat het bestaat uit zogenaamde gestapelde “Kameren” op drie verdiepingen. De meeste hofjes bestaan uit lage huisjes van één of twee verdiepingen rond een binnentuin of –plaats. Daarvoor is op dit kleine terrein geen plek en men bouwt in de hoogte. Elke kamer is een afzonderlijke wooneenheid met een bedstede, een vitrinekast, een voorraadkast en een haard. De zolders, oorspronkelijk afgesloten met zware eikenhouten luiken en door schotten verdeeld, zijn bedoeld als opslagruimte en om de was te drogen. Vier van de huisjes hebben aan de gevel een hijsbalk.
Elke kamer in het hofje is apart bereikbaar. De kamers op de begane grond, waar de vrouwen wonen die minder goed ter been zijn, hebben een deur direct aan de steeg. De kamers op de eerste en tweede verdieping zijn bereikbaar via smalle, steile trappen en nauwe gangetjes. Het moet voor de bouwmeester een heel gepuzzel geweest zijn om elke kamer apart bereikbaar te maken. Er gaan kleine gangetjes van gangetjes af, er is een zoldertrap die zich in tweeën splitst en om het trappenhuis van sommige huisjes binnen te komen moet de voordeur dubbel gevouwen worden langs een verticaal scharnier.
De kamers zijn voorzien van grote haarden. De eerste bewoonsters stoken waarschijnlijk turf. De haardplaten met bijbelse voorstellingen zijn soms ouder dan het hofje en zijn hergebruikt. De parsserij die er eerder stond had waarschijnlijk meerdere stookplaatsen, mogelijk komen de haardplaten daar vandaan. Ook andere bouwdelen en ornamenten in het hofje lijken hergebruikt, waarschijnlijk om de bouwkosten te drukken. Alle schouwen zijn voorzien van mangaankleurige tegels. Latere bewoners hebben sommige tegels vervangen door “mooiere” Delftsblauwe tegels of eenvoudige witjes. De meeste vloeren zijn van rode plavuizen, die erg koud aanvoelen. Schrijver Willem Frederik Hermans die het hofje bezoekt in de oorlogsjaren stelt zich voor dat de vroegere bewoonsters daarom allemaal wintervoeten hadden. (13)

De bewoonsters moeten zich houden aan een reglement. Voor het Nieuwe Suikerhofje bestaat dit niet of is het niet bewaard gebleven. Wel hebben de regenten een soort aantekenboekje dat van regent op regent doorgegeven wordt. De laatste regentes die dit boekje bezat is Leocadie van Wayenburg-ten Sande (1825-1917). Zij kreeg het van haar grootvader Gerardus Willebrordus ten Sande (1759-1848), die op zijn beurt een kleinzoon was van de stichters van het hofje. Helaas schijnt dit boekje verloren te zijn gegaan. (14)
Van vergelijkbare hofjes weten we dat de vrouwen binnen moeten zijn voor het sluiten van de poort/het hek om tien uur ‘s avonds. Verder zijn er gedragsregels als niet vloeken en geen alcohol drinken en afspraken over schoonmaken. Ook verplegen de vrouwen elkaar als ze ziek zijn. We zullen zien dat de jonge mensen die in de oorlog op het hofje komen wonen een “klooster”-reglement opstellen dat het anti-fascistische sentiment in het hofje versterkt.
Neergang
Het Nieuwe Suikerhofje ligt dicht bij de Jordaan en de smalle donkere steeg en de kleine huisjes lijken op de toen veel voorkomende gangen en binnenhoven in de Jordaan, waar veramde families in donkere, ongezonde sloppen wonen. (15) De gevolgen van armoede en overbevolking in de stad stoppen niet bij de deur van het Nieuwe Suikerhofje. Op 29 juni 1866 sterft er een vrouw op het hofje aan cholera. (16) Er is die zomer een epidemie in de stad, elders in Amsterdam sterven er op diezelfde zomerdag nog dertien mensen. In totaal kost deze ziekte dat jaar het leven aan meer dan duizend Amsterdammers. Na deze uitbraak van cholera worden meer huishoudens in arme wijken aangesloten op de waterleiding. Vermoedelijk drinken ze op het hofje eind negentiende eeuw duinwater uit de kraan in plaats van regenwater uit de pomp. In de trappenhuizen van de hofjeshuisjes komen wasbakken.


In de loop van de twintigste eeuw begint de staat zich te bemoeien met huisvesting en armenzorg. In 1901 krijgt de gemeente Amsterdam met de invoering van de Woningwet meer invloed op het bouwbeleid. Dat leidt ertoe dat in 1925 de Gezondheidscommissie van de gemeente het hofje komt inspecteren. De kritiek is niet mals. Te weinig daglicht in meerdere vertrekken en te weinig kranen en wc’s. Er staan al een aantal kamertjes leeg en de regentenfamilie van Wayenburg investeert niet meer in het vervallen complex. In de crisisjaren ’30 is er geen geld meer voor het lopend onderhoud en rekeningen blijven onbetaald.
In 1931 verschijnt er in een socialistische krant een lang bericht over de mensonterende huisvesting van oude vrouwen (“mannen wonen bijkans nooit op een hofje”) in een aantal liefdadigheidshofjes in Amsterdam. Hoewel het Nieuwe Suikerhofje niet direct genoemd wordt zijn volgens de schrijver vooral de “Roomsche” hofjes slecht. Zijn beschrijvingen zijn ook direct toepasbaar op het Nieuwe Suikerhofje. De vrouwen wonen in “muffe menschonwaardige hokken”, in “menschenpakhuisjes”. Het ergste van alles is het katholieke hofje Geloof, Hoop en Liefde op het oudste gedeelte van de Prinsengracht (nr. 137-149). De beschrijving klinkt niet veel anders dan van het Nieuwe Suikerhofje: “Men bereikt het door een overdekte gang, die donker was, als ware zij onder den grond doorgegraven. Het hofje zelf was nog geen meter breed, een scheur tusschen de huizen”. Dit hofje wordt nog hetzelfde jaar opgeheven.
Ook de beschrijving van een katholiek hofje aan de Elandstraat klingt bekend. In dit hofje van de Gijsbert Bakkerstichting wonen achttien vrouwen, “die ieder over een kamertje met bedstee beschikken. De sanitaire inrichting bestaat uit een gootsteentje voor vier bovenbewoonsters en een privaat (op de plaats!) voor gezamenlijk gebruik der achttien vrouwtjes”. Op het Nieuwe Suikerhofje delen op dat moment meer dan twintig vrouwen een privaat buiten. Maar het kan nog erger. Op het Geloof, Hoop en Liefde Hofje vertelt een bewoonster “dat zij de faecaliën ‘s avonds in de gracht gooide” omdat er helemaal geen privaat is.
De journalist vervolgt: “Men is eindelijk tot het inzicht gekomen, dat deze ‘woningen’ niet meer geschikt zijn. Zelfs niet voor armlastige vrouwen….Beter ware het om dien heelen menschonteerenden rommel maar radicaal met den grond gelijk te maken. De naam van de roomsche charitas zou er door winnen”.
Wat de bewoonsters bij navragen van de verslaggever zelf over hun woning denken, zal ook opgegaan zijn voor de bewoonsters van het Nieuwe Suikerhofje: “Nou ja, de kamertjes zijn wat klein en je slaapt liever in een ledikant dan in een bedstee en dat eene privaat is wel ‘lastig’ maar je woont ‘op je eige’ en dat is heel wat waard”. (17)
Sluiting en ontruiming
De laatste regenten van het hofje zijn van Wayenburgs. Arnoldus Johannes Bernardus van Wayenburg (1818-1891) trouwt in 1846 met een ten Sande nazaat; Leocadie Françoise Leonardine Jeannette ten Sande (1825-1917). Zij krijgen zestien kinderen. De jongste zoon van de zestien kinderen, Arnoldus Alphonsus Paulus Marie (Arnold) van Wayenburg die in 1901 trouwt met Maria Theresia Johanna (Mies) Schmedding, wordt vervolgens regent. In de economische crisis van 1929 pleegt de vennoot van Arnold van Wayenburg zelfmoord en krijgt van Wayenburg grote financiële problemen. Hij sterft in 1934. Zijn weduwe, Mies van Wayenburg-Schmedding, en één van zijn elf kinderen, zoon Felix, worden de laatste regenten. Zij kunnen niet veel anders doen dan de sluiting en de verkoop van het hofje regelen. Het Nieuwe Suikerhofje wordt op 24 oktober 1938 geveild in Frascati. Met de opbrengst worden openstaande rekeningen aan de schilder en de timmerman betaald. (18)
Het hofje wordt leeg opgeleverd. Slechts een paar katten blijven achter, “die treurig en verlaten door de kleine verdiepinkjes sluipen, op zoek naar muizen en gezelligheid”. (19) Alle tweeëntwintig bewoonsters hebben in de loop van 1937 andere woonruimte moeten vinden. Deze vrouwen zijn allemaal, zoals de stichters van het hofje het bedoeld hebben, alleenstaand en katholiek. De oudste is zevenentachtig, de jongste vijfendertig. Ze hebben beroepen als dienstbode, waakster, ziekenverzorgster, hulp in de huishouding, huishoudster en werkster. (20) De meeste vrouwen zijn ongehuwd, de oudere vrouwen zijn meestal weduwen zonder kinderen. Één vrouw is in 1930 gescheiden. Vaak komen ze uit Amsterdam of Noord-Holland. Een paar uit andere provincies en één vrouw uit Antwerpen.
Sommige vrouwen zullen bij familie zijn gaan wonen, twee vrouwen gaan weg uit Amsterdam, naar Haarlem en Vinkeveen, één verhuist naar het Begijnhof in Amsterdam. Meerdere vrouwen vinden onderdak in een vergelijkbaar katholiek hofje in de Jordaan; het hofje de Zeven Keurvorsten in de Tuinstraat. Dit is een zeventiende-eeuws ommuurd hofje bestaande uit oorspronkelijk zeven kleine huisjes rond een binnenplaats met een nieuwe vleugel uit 1775 (nog eens zeven huisjes) en een kapel uit 1862. In 1940, dus kort nadat de voormalige Nieuwe Suikerhofje bewoonsters er komen wonen, worden een aantal kamertjes samengevoegd voor meer woonruimte. Mogelijk gaan er ook vrouwen van het Nieuwe Suikerhofje naar het Regenboog-Liefde hofje, dat ook in de Tuinstraat ligt. (21) Dit is een wat nieuwer Rooms-Katholiek hofje uit 1806. Het is dan al enigszins in verval en wordt later opgeheven. De woningen in het hofje de Zeven Keurvorsten bestaan nog wel steeds als sociale huurwoningen.

Maar de historische liefdadigheidshofjes lopen ten einde. In de oorlogsjaren blijven de vroegere bewoonsters van het Nieuwe Suikerhofje vaak nog wel in hun nieuwe hofjes wonen. Na de oorlog komen de meeste vrouwen alsnog terecht in wat toen een oudeliedengesticht genoemd werd; in hun geval het Rooms-Katholieke oude mannen- en vrouwenhuis St. Jacob op de Plantage Middenlaan 52, waar ze op zalen van zestien mensen wonen. Helaas niet meer op hun “eige”.
Veiling van het hofje in 1938
Veel kranten, ook buiten Amsterdam, berichten van de verkoop van het Nieuwe Suikerhofje op 24 oktober 1938. Soms alleen met foto en korte tekst maar een paar kranten sturen zelfs een verslaggever naar de kijkdag op het hofje. Die journalisten zien een hofje in verval, met toch wel sfeervolle elementen:
“Men vindt in de huisjes nog schouwen met tegels, vuurplaat en stookplaats, rood-plavuizen vloeren, bedsteden enzovoorts, terwijl de dubbele deuren en de vensters met smalle roedenverdeeling en soms heel oud, groen verkleurd glas, het geheel een typisch ouderwetsch aspect verleenen.” Een verslaggever van het Maandblad Amstelodamum bekijkt de kapel: “Alles ademt hier een sfeer van vrede en rust. Het was een waar genoegen door het thans ontruimde gebouwtje te dwalen, trapje op en af en ik stelde mij voor, dat, toen het Kapelletje nog in den oorspronkelijken toestand verkeerde…hier de meest prozaïsche mensch tot nadenken gestemd zou worden. Nu spelen de schuine stralen der najaarszon over het onttakelde altaar en de rijen bankjes, welke de zitplaatsen vormden der oudjes.” En een andere journalist: “Overigens waren ze wel solide gebouwd; de wenteltrappen in de huisjes, hoewel ze reeds twee eeuwen hebben dienst gedaan zien er nog even degelijk uit als toen ze werden geplaatst. De vlieringen zijn zelfs afgesloten met eiken paneelen die de tand des tijds hebben weerstaan.”
In de verdere commentaren lijkt het dat men ervan uitgaat dat het Nieuwe Suikerhofje niet bewaard zal blijven: “Het ‘Nieuwe Suykerhofje’ is overigens uit een historisch, zoowel als uit een architectonisch oogpunt een van de minst belangrijke instellingen op dit gebied. Veel historie is niet aan het hofje verbonden”. Een ander commentaar: “Er zijn dingen, waarvan men zonder weemoed afscheid neemt. En zoo zal een bezoek aan het ten dode gedoemde ‘Nieuwe Suykerhofje’ ons er heus niet toe doen bewegen om de minnaars van oud en karakteristiek stadsschoon in het geweer te roepen. Want heusch, hier gaat niet veel verloren”. De conclusie is: “Wederom een typisch oud-Amsterdamsch katholiek hofje, dat als zoodanig heeft opgehouden te bestaan en nu wel verdwijnen zal”. (22) “De (…) kille, uitgewoonde huisjes en het verlaten kapelletje” brengen op de veiling tezamen f 3701 op, aldus een van de krantenberichten. (23)
Het winnende bod komt van Cornelis Nicolaas Willemse (1906-1990), een jonge makelaar uit Naarden. (24) Hij wil het hofje renoveren en herinrichten in vier appartementen met een werkplaats in de kapel. Snel dient hij een aanvraag voor een bouwvergunning in. Bouw- en Woningtoezicht keurt zijn plan nog in 1938 af. De bouwkwaliteit zal ook na renovatie te slecht zijn en het probleem van te weinig daglicht blijft bestaan.
Ook het Nieuwe Suikerhofje dreigt nu gesloopt te worden. Sanitaire inzichten winnen het wat betreft de Gemeente Amsterdam van monumentale waarde. De stad ziet liever dat de nieuwe eigenaar alles afbreekt. Het advies van Bouw- en Woningtoezicht in december 1938 na het niet toekennen van een bouwvergunning aan eigenaar Willemse is acute sloop van het “krottencomplex”. (25) Maar zoals we verder zullen lezen hebben zowel de nieuwe eigenaar als de latere jonge huurders oog voor het monumentale karakter van het hofje, niet alleen van de kapel maar ook van de zes huisjes.
Willemse volgt het sloopadvies van de gemeente gelukkig niet op en laat het hofje voorlopig leeg staan. Hij plaatst in 1939 een paar keer een advertentie in de krant om het geheel te verhuren. (26)

Maria de Vries (1896-1984) en de bezetting
De stichtster van het katholieke Nieuwe Suikerhofje heette Maria de Groot en ook veel vrouwen die tussen 1755 en 1937 op het hofje wonen hebben de voornaam Maria. Van al deze Maria’s is Maria de Vries, die er in het voorjaar van 1935 een kamertje betrekt, de jongste. Rond die tijd is het waarschijnlijk al wel duidelijk dat het hofje geen bestaansrecht meer heeft en wordt de leeftijdsgrens van vijftig jaar of ouder niet meer zo streng gehandhaafd.
Maria de Vries is geboren in Amsterdam op 5 juli 1896 en is rond de veertig als het hofje dichtgaat. Ze is vanzelfsprekend katholiek, niet getrouwd en huishoudster/dienstbode van beroep. Als ze na de sluiting van het Nieuwe Suikerhofje moet verhuizen is ze één van de vrouwen die in het dichtbij gelegen hofje de Zeven Keurvorsten in de Tuinstraat terecht kan.
Terwijl ze daar woont en het Nieuwe Suikerhofje leegstaat en verder vervalt, lopen de politieke spanningen in Europa op. Iets meer dan twee weken nadat het hofje in oktober 1938 bij Frascati onder de hamer komt, worden tijdens de Kristallnacht in heel Duitsland Joden aangevallen, mishandeld en vermoord, Joodse bezittingen vernield en synagogen in brand gestoken. Diezelfde fanatieke Jodenhaat spreidt de Duitse bezetter ten toon in Nederland na de bezetting. Dit uit zich al snel in antisemitische regelgeving en vervolging van Joden.
Hoewel we weinig weten over Maria de Vries, kunnen we uit een paar gegevens in de politierapporten van Amsterdam tijdens de bezetting 1940-1945 opmaken, dat ze waarschijnlijk anti-fascistisch is en misschien zelfs een kleine daad van verzet stelt om Joodse medeburgers te helpen.
Net na de bezetting van Nederland gaat Maria in juni 1940 werken als huishoudster in het huishouden van notaris Ferdinand Willem Ludwig en zijn vrouw Clara Susanna Giesen. Ze krijgt kost en inwoning en verhuist naar hun huis aan de Stadhouderskade 133. Notaris Ludwig is dan begin zeventig en waarschijnlijk niet meer zo gezond, zijn vrouw is bijna dertig jaar jonger en in hetzelfde jaar 1896 geboren als Maria de Vries. Ferdinand en Clara Ludwig zijn de protestante evenknie van de katholieke regenten van het Nieuwe Suikerhofje, de ten Sandes en van Wayenburgs. Notaris Ludwig zit in talrijke besturen van liefdadige instellingen, voor onder andere kinderen, “minvermogende ooglijders” en gepensioneerde “Toneelisten”. (27)
Wat de familie Ludwig denkt over het nationaal-socialisme en de Duitse bezetting wordt duidelijk uit een politiebericht van zaterdag 28 februari 1942. Op die dag stapt een negentienjarige jongeman het politiebureau op het Leidseplein binnen om een aanklacht in te dienen tegen Clara Ludwig, de vrouw van notaris Ludwig waarbij Maria de Vries in dienst is. Hij heeft Clara op sleeptouw en verklaart dat hij op de van Baerlestraat bezig was de krant Volk en Vaderland, het weekblad van de NSB, te verkopen in het uniform van de Weerbaarheidsafdeling (WA) van de NSB. Als Clara langskomt “bezigde zij tegen hem beledigende uitdrukkingen over de N.S.B.”. (28) Het is dus wel duidelijk dat het echtpaar Ludwig anti-fascistisch is. Maar hun huishoudster Maria hoeft hun opvattingen natuurlijk niet te delen. Toch is er een aanwijzing dat ze dat wel doet.
Maria de Vries doet namelijk op 17 juli 1942 aangifte op het politiebureau op de Stadhouderskade dat ze haar persoonsbewijs verloren heeft. (29) Het zou kunnen dat het echt kwijtgeraakt is, maar opvallend veel mensen “verliezen” rond deze tijd met opzet hun persoonsbewijs zodat ze een nieuw persoonsbewijs aan kunnen vragen. Het oude kan door de illegaliteit vervalst met een andere foto en bijgetekend stempel naar een Joodse medeburger gaan. Joden hebben namelijk vanaf maart 1942 een grote J in hun persoonsbewijs, die niet zonder sporen te verwijderen is.
Er is in 1942 grote vraag naar persoonsbewijzen zonder J en bijna alle mensen die vanaf eind 1940/begin 1941 op het Nieuwe Suikerhofje wonen (zie de artikelen onder Verzetshofje op deze website) houden zich bezig met het bezorgen/stelen en vervalsen van PB’s voor Joden.
Een persoon met een vals persoonsbewijs heeft bij een oppervlakkige persoonscontrole op straat een goede kans om ermee weg te komen. Op het persoonsbewijs staat ook een vingerafdruk, die niet vervalst kan worden, maar op straat eigenlijk nooit gecontroleerd wordt. De naam, het beroep, de geboortedatum en –plaats op het persoonsbewijs moeten door de nieuwe eigenaar uit het hoofd geleerd worden. Dus hoe dichter de valse gegevens aansluiten bij de echte identiteit (zelfde leeftijd en woonplaats, vergelijkbaar beroep) hoe beter.
Onze Maria de Vries is niet de enige met die naam in Amsterdam. Er zijn er maar liefst vier met precies dezelfde naam en ook hetzelfde geboortejaar 1896 als zij. Twee daarvan zijn Joods. Wat zou het mooi zijn als een Joodse Maria de Vries het “verloren” persoonsbewijs gekregen heeft.
Notaris Ferdinand Willem Ludwig sterft in december 1942 en Maria gaat dan weer in het hofje de Zeven Keurvorsten wonen. Mogelijk blijft ze wel voor de weduwe Ludwig-Giesen werken.
Eind 1940, ruim drie jaar nadat Maria de Vries en de andere katholieke vrouwen vertrokken, komen de eerste nieuwe bewoners op het Nieuwe Suikerhofje wonen; de studenten Henk Pelser, Emile Sindram en Herman Maillette de Buy Wenniger, die al snel medebewoners zoeken. Plaats is er genoeg in de kamertjes en de kapel. In de loop van 1941 komen er steeds meer bewoners bij en begin 1942 wonen er officieel zo’n tien mensen op het hofje en zijn er ook al onderduikers. Het hofje blijft de hele oorlogstijd door jonge verzetswerkers bewoond. In 1944 wordt de eerste baby op het hofje geboren. Een meisje dat ….. Maria heet!
Meerdere bewoners van het Nieuwe Suikerhofje in oorlogstijd bezorgen en vervalsen persoonsbewijzen voor Joodse vrienden en kennissen. Daar blijft het niet bij. De hofjebewoners beoefenen in de loop van de oorlogsjaren praktisch elke vorm van verzet. Centraal staat het verzorgingswerk, het helpen van Joden om aan de vervolging te ontkomen. Per bewoner heb ik uitgezocht wat voor verzetswerk ze deden. Zie daarvoor de artikelen onder “Verzetshofje”.
Lijst van regenten van het Nieuwe Suikerhofje
Lees hier: Regenten van 1755 tot 1937
- Gerardus (Gerrit) ten Sande 1690-1769 x Maria de Groot 1701-1759
- Jan George ten Sande 1728-1780 x Elisabeth Jaspers 1729-1798 (De zus van Jan George ten Sande, Catharina ten Sande 1734-1816 trouwt in 1755 met Henricus van Wayenburg 1736-1800. Voor de van Wayenburgs zie hieronder bij 5.)
- Gerardus (Gerrit) Willebrordus ten Sande 1759-1848 x 1. Catharina M.N. van Wijngaarden 1756-1788
- Jan George ten Sande 1780-1844 x Barbara Isabella van den Berghen * 1782-1874
Barbara ten Sande-van den Berghen is na het overlijden van haar man in 1844 in haar eentje regentes van het Nieuwe Suikerhofje, waarschijnlijk tot op hoge leeftijd. (30) Ze is een ervaren bestuurder. Op haar tachtigste verjaardag in 1862 wordt ze door het bestuur van het Rooms-Katholieke Jongensweeshuis gehuldigd omdat ze daar al vijftig jaar regentes is. Ze blijft dat daarna nog minstens tien jaar, tot kort voor haar overlijden. (31)
Beide zonen van Barbara ten Sande-van den Berghen sterven voor haar: Dr. Ludovicus Henricus ten Sande 1805-1873 en Carolus Michael Paulinus ten Sande 1809-1871. Ludovicus heeft geen kinderen. Carolus trouwde met Maria J.C. Reuver en heeft kinderen, maar mogelijk woont dit gezin niet in Amsterdam.
Dan gaat het regentschap over op de nakomelingen van de tweede vrouw van:
3. Gerardus Willebrordus ten Sande 1759-1848 x 2. Francisca M.J.P. de Heijder 1767-1849
4a. George Petrus ten Sande 1795-1871 x Jeannette Beeckman 1795-1893
5. Leocadie F. L. J. ten Sande * 1825-1917 x Arnoldus J.B. van Wayenburg 1818-1896
6. Arnoldus A.P.M. van Wayenburg 1871-1934 x Maria T.J. Schmedding * 1876-1964
7. Felix J. M. van Wayenburg 1913 (samen met zijn moeder Maria van Wayenburg-Schmedding)
* Namen van vrouwen die het hofje -meestal als weduwe- alleen bestuurden of meebestuurden zijn vet gedrukt.
Waarschijnlijk wordt George Petrus ten Sande onder 4a overgeslagen en gaat het regentschap direct van Barbara ten Sande-van Berghen, die in 1874 sterft, over op Leocadie van Wayenburg-ten Sande, die in 1825 geboren werd.
De beroemde Amsterdamse schuilkerk Ons’ Lieve Heer op Solder is een tijdlang in de ten Sande familie geweest. Catharina van Wijngaarden brengt de zestiende-eeuwse schuilkerk in 1779 in in het huwelijk met Gerardus (Gerrit) Willebrordus ten Sande. Haar vader had het van zijn broer geërfd, die er pastoor was. Catharina sterft voor haar man, zodat hij het erft en het in 1802 na zijn tweede huwelijk doorgeeft aan zijn zoon uit zijn eerste huwelijk, Jan George ten Sande. Diens weduwe Barbara Isabella van den Berghen verkoopt het op 7 juni 1845 aan pastoor M. A. van Steenwijk, “waardoor het in ’t bezit van de parochie kwam en sedert is gebleven“. (32)
NOTEN
1. Jan Wagenaar, Amsterdam in zijne opkomst, aanwas, geschiedenissen, voorregten, koophandel, kerkenstaat, schoolen, schutterij, gilden en regeeringen, Amsterdam 1765. Hierin worden alle liefdadigheidshofjes in Amsterdam besproken. Het Nieuwe Suikerhofje is tien jaar tevoren gesticht. De kapel wordt nog niet genoemd omdat die pas in 1775 gebouwd wordt.
“Staande op de Prinsengracht, even bezuiden de Reestraat, in eene gemeene Poort, voormaals, de Parssers-Poort genaamd, is, in ‘t jaar 1755, aangelegd door GERRIT TEN SANDEN, Suikerraffineerder hier ter Stede, en MARIA DE GROOT, egeteluiden, en bestaat uit zes huisjes, drie van welken, elke in eene beneden-voor- en agter-wooning verdeeld zijn. Boven ieder deezer drie huisjes zijn twee voor-, en twee agterkamers, en boven de anderen drie, twee kamers, boven elkanderen, zo dat ‘er, in ‘t geheel, zeven en twintig wooningen zyn, die elk, door twee behoeftige Vrouwspersoonen, bewoond worden. De drie grootste huisjes komen van agteren uit aan eene open Plaats, op welke twee bleekvelden leggen. Het Hofje wordt thans bestierd, door den Stigter, die, by uitersten wil, den twintigsten May des jaars 1755, voor den Notaris Jan Ardinois, gemaakt, het bewind over ‘t Hofje, na zyns en zyner Huisvrouwe overlyden, gesteld heeft aan hunne kinderen, met magt, om anderen tot zig te neemen, den voorrang geevende aan bloed- en aangehuwde vrienden. De maagen van de Stigters, ‘t eenigen tyde, voor anderen, worden ingenomen. By ‘t verkrygen eener wooning, worden zestien guldens betaald, voor welken, de bewoonster, overlydende, begraaven wordt. Doch zo haare vrienden verkiezen, het Lyk, t’huis te halen, worden de zestien guldens, voor de helft, aan de gewoonlijke Aansprekers en Draagsters, en voor de wederhelft, aan de Bewoonsters van het Hofje uitgedeeld. Ieder Bewoonster krygt, omtrent Nieuwjaar, een nieuw hemd; omtrent de Vasten, agt pond meel, een vierdevat gort, en een vierdevat erweten; en in de Slagttyd, tien pond ossen-vleesch en tien pond vet. ‘t Gene zy nalaaten, blyft ten behoeve haarer Erfgenaamen.”
2. Dit staat in het testament van Gerrit en Maria, opgesteld in 1755. Dit testament is in een kopie uit 1811 te vinden in het Stadsarchief Amsterdam, 400 Archief van de Sociale Raad en Rechtsvoorgangers, 2333 Nieuwe Suykerhofje (237) 1934-1947.
Voor zover ik na kan gaan hebben er rond 1860 twee jonge mannen op het hofje gewoond, beide met hun moeder. Dit zijn Willem Reitz, geboren in 1845 en Hermanus Faasen, die in 1841 geboren wordt. Op het moment dat ze op het hofje komen wonen zijn ze zeventien en achttien jaar oud. Hun moeders zijn respectievelijk Johanna Petronella Horio en Hendrica van Dillen, beide weduwe en geboren in 1801. Hermanus heeft nog drie oudere broers en zussen die elders in Amsterdam wonen. Het feit dat het hier om oudere jongens gaat, laat vermoeden dat ze niet in staat zijn op eigen benen te staan door een handicap en door hun moeders verzorgd moeten worden.
3. De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad 17-4-1948.
4. Zie noot 1. De goederen die de vrouwen door het jaar ontvangen worden preuven genoemd. In de begintijd wordt voor het Nieuwe Suikerhofje geen brandstof als preuve vermeld, alleen levensmiddelen. Op de meeste hofjes krijgen de vrouwen gratis turf om te verstoken. In latere bronnen wordt brandstof wel vermeld. (Algemeen Handelsblad, 16 oktober 1938).
5. Arnoldus Johannes Bernardus van Wayenburg (1818-1891) trouwt in 1846 met Leocadie Françoise Leonardine Jeannette ten Sande (1825-1917), die een nazaat is van de stichters van het hofje. Zij krijgen zestien kinderen. Leocadie van Wayenburg-ten Sande is regentes van het Nieuwe Suikerhofje. Zij krijgt van haar grootvader, Gerardus Willebrordus ten Sande (1759-1848), een boekje met aantekeningen over het hofje (helaas schijnt dit verloren te zijn gegaan) en ook is bekend dat zij van 1877 tot 1900 regentes is van het Rooms-Katholieke Maagdenhuis. De één-na-laatste regent van het hofje is de jongste van haar zestien kinderen, Arnoldus Alphonsus Paulus Marie (Arnold) van Wayenburg die in 1901 trouwt met Maria Theresia Johanna (Mies) Schmedding. Over dit huwelijk en twee eerdere van Wayenburg huwelijken zie: Joke Linders, Tussen ganzenveer en telefoon. Drie voormoeders uit Amsterdam, 2015.
Zie ook noot 14 en 18.
6. Claire Boels, het Nieuwe Suikerhofje, doctoraalscriptie Universiteit Utrecht, 30 november 2000.
7. Brandon, P. and Bosma, U., 2019. De betekenis van de Atlantische slavernij voor de Nederlandse economie in de tweede helft van de achttiende eeuw. TSEG/ Low Countries Journal of Social and Economic History, 16(2), pp. 5–46. DOI: http://doi.org/10.18352/tseg.1082).
8. We weten niet hoe de Parsserspoort eruitzag. In het testament van Gerrit en Maria staat: “De Ses Huyzen Staande op de Princegracht bij de Brouwerij het Roode Hart in de parsserspoort, nu door hen genaamd het Nieuwe Suikerhofje, derwijl die Speciaal zijn aangekogt en particulier gedestineert om, een Hofje daar van te maaken”. In dit citaat lijkt het ook alsof de zes huisjes er al stonden en niet extra gebouwd zijn. Dit lijkt echter onwaarschijnlijk. In de huisjes en de kapel zijn wel voorbeelden van hergebruik van materialen te vinden, misschien komt dat materiaal uit het gebouw (de parserij) dat er al stond.
9. Dit was voor de renovatie in 2000 de enige verbouwing van het hofje. Zie: Bouwhistorisch onderzoek en documentatie van het Nieuw Suikerhofje te Amsterdam in opdracht van de heer W.F.H. van der Meer, Utrecht, mei 2000: “Het Nieuw Suikerhofje behoort tot de best bewaarde hofjes in Nederland en is daardoor vrij uniek. Het hofje is sinds de stichting in 1755 slechts één keer (omstreeks 1800) ingrijpend veranderd.” p. 2. Met dat ingrijpend valt het ook wel mee. De drie losse bouwblokken worden door kleine tussenbouwsels met elkaar verbonden en de voorkamers in het grootste bouwblok, die geen haard hebben, krijgen een eigen kookgelegenheid. Ook krijgt elk bouwblok een wasbak in het trappenhuis.
10. Noord-Hollandsche Oudheden, Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, 1900, via Delpher.
11. Voorlopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst 1933. Via Delpher.
Voor een gedetailleerdere beschrijving van de kapel zie: Het Nieuw Suikerhofje. Prinsengracht 385-395, Amsterdam. Bouwhistorisch onderzoek en documentatie in opdracht van de heer W.F.H. van der Meer, Utrecht, mei 2000, p. 13 e.v.
12. De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad 21-09-1938.
13. W.F. Hermans, In de mist van het schimmenrijk. Fragmenten uit het oorlogsdagboek van de student Karel R., Bezige Bij, 1993, p.10 (boekenweekgeschenk): “Elk een kamertje groot, bevloerd met rode tegels. Daar kregen de begijntjes vroeger wintervoeten van”. De bewoonsters zijn overigens geen begijntjes.
14. Dit boekje wordt genoemd in: Stadsarchief Amsterdam, 400 Archief van de Sociale Raad en Rechtsvoorgangers, 2333 Nieuwe Suykerhofje (237) 1934-1947.
Het boekje is helaas niet meer in het bezit van nazaten van de regentenfamilie van Wayenburg (email van Jaap van Wayenburg d.d. 27-8-2023). Zie ook noot 5.
Tussen Gerardus Willebrordus ten Sande en Leocadie van Wayenburg-ten Sande was weduwe J.G. ten Sande-van den Berghen regentes. Zij staat vermeld in een boek uit 1851. Waarschijnlijk ging het regentschap na het overlijden van Barbara ten Sande-van Berghen in 1874 direct over op Leocadie van Wayenburg. De enige keer dat het van vrouw op vrouw overgaat.
15. Zie: Theo Bakker, De Jordaan. Koninkrijk der Sloppen. De gangen en binnenhoven van de Jordaan in beeld, 2012.
16. Verslag der Amsterdamse cholera commissie 1866, Amsterdam 1867. Via Delpher.
17. Citaten uit: Het Volk. Dagblad voor de arbeiderspartij 14-3-1931.
18. Ons Vrije Nederland, 23-10-1948, jaargang 8, nr. 17, p. 17-19.
Details over het laatste regentschap van het Nieuwe Suikerhofje en de opheffing als hofje van liefdadigheid zijn te vinden in: Stadsarchief Amsterdam, 400 Archief van de Sociale Raad en Rechtsvoorgangers, 2333 Nieuwe Suykerhofje (237) 1934-1947.
19. De Groene Amsterdammer, 4 maart 1939, p. 7.
20. Een paar vrouwen die er rond 1850 wonen hebben ook nog beroepen als naaister, verstelnaaister en baker (kraamverzorgster).
21. De huisnummers zijn slecht te lezen op de betreffende woningkaart in het Stadsarchief Amsterdam.
22. De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad 30-9-1938, De Maasbode 28-10-1938, Algemeen Handelsblad 16-10-1938, Amstelodamum. Maandblad voor de kennis van Amsterdam, 25e jaargang, oktober 1938, p. 123.
23. Leeuwarder Nieuwsblad; goedkoop advertentieblad 25-10-1938. Er zijn zes huisjes, niet negen.
24. In het artikel van Marie-Thérèse van Thoor, 18e-eeuws hofje herontdekt. Het Nieuw Suikerhofje in Amsterdam, Monumenten 9-2001, wordt gesuggereerd dat C.N. Willemse verre familie van de ten Sandes zou zijn. Dit klopt niet. Hij heeft voorouders met de naam de Groot, net als stichtster Maria de Groot, maar die komen uit Friesland en zijn niet katholiek.
25. Claire Boels, het Nieuwe Suikerhofje, doctoraalscriptie Universiteit Utrecht, 30 november 2000. Zij verwijst naar BWT pandenarchief dossier 04388.
26. O.a. in de Telegraaf.
De kapel wordt eind jaren dertig-begin jaren veertig van de twintigste eeuw aan een vereniging verhuurd.
27. Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld, Amsterdam 1938, p. 955.
28. Stadsarchief Amsterdam, Politierapporten ’40-’45 (Clara Susanna Giesen).
29. Stadsarchief Amsterdam, Politierapporten ’40-’45. Maria’s nieuwe persoonsbewijs wordt abusievelijk niet bijgeschreven op haar archiefkaart, maar op die van nog een andere Maria de Vries, ook geboren in 1896 maar op 27 januari.
30. Nathan Salomon Calisch, Liefdadigheid te Amsterdam: overzigt van al hetgeen er in Amsterdam wordt verrigt, ter bevordering van de stoffelijke, zedelijke en godsdienstige belangen, voornamelijk der minvermogenden en behoeftigen, Schooneveld 1851, p. 396.
31. Nieuwe Rotterdamsche Courant, 12-12-1862. Via Delpher.
32. Het jubileerend Museum Amstelkring. In: Geïllustreerd Zondagsblad. Uitgave voor de lezers van De Tijd en de Amstelbode, no. 18, 29 april 1928. Via Delpher.
De illustraties zijn foto’s gemaakt door mijzelf of afbeeldingen uit de beeldbank van het Stadsarchief Amsterdam (auteursrechtvrij of Stadsarchief is rechthebbende, dat is dan vermeld).