Lotta Clara (1913-2002) en Britta (1915) Hudig
De achtentwintigjarige Lotta Clara Hudig is de eerste vrouw die op het Nieuwe Suikerhofje komt wonen. Ze woont tien maanden, van april 1941 tot februari 1942, op de tweede verdieping van het huisje Prinsengracht 389. Na Lotta betrekt Vica Taselaar deze kamers. Zij blijft er tot aan de bevrijding. Rond de tijd dat Lotta Clara het hofje verlaat omdat ze gaat trouwen, verhuist haar twee jaar jongere zus Britta naar twee kamers op de Prinsengracht 385, een ander huisje in het Nieuwe Suikerhofje. Britta woont daar van januari tot en met oktober 1942. Zij gaat dan naar de Prinsengracht 72 III. Daar blijft ze tot het einde van de oorlog ingeschreven, hoewel ze het laatste oorlogsjaar veel in Rotterdam is omdat ze zich daar bij een knokploeg aansluit.


De Hudigs zijn een bekend redersgeslacht uit Rotterdam. Lotta Clara en Britta groeien op in Kralingen, vanaf 1927 in een modern nieuwbouwhuis aan de Kralingse Plaslaan 39 met hun ouders Jan Hudig (1885-1973) en Emma Roos (1888-1971), twee jongere zussen, Olga en To, en een oudere en jongere broer, Joost en Jaap. Alle vier zussen Hudig doen in de oorlog illegaal werk. Broer Joost, die in Delft gestudeerd heeft, is mogelijk Engelandvaarder, of hij woont voor de oorlog al in Engeland, want hij trouwt daar in 1942.
Het is aan te nemen dat Lotta Clara en Britta op het Nieuwe Suikerhofje terecht komen via bewoner Herman Maillette de Buy Wenniger. De twee Rotterdamse families kennen elkaar. Herman is de hopman van de Kralingsche Troep of Groep X van de Rotterdamse padvinderij. Het gezin Hudig is ook betrokken bij deze padvindersgroep. Jaap, de jongere broer van Lotta en Britta doet mee aan kampen onder leiding van Herman. “Hopman Wenniger zei altijd als hij het tentje van Jaap Hudig zag staan (het kleinste tentje ter wereld) “Wie laat nou toch weer die broodzak slingeren”, zegt een medepadvinder hierover. (1)
Lotta Clara doet in 1930 eindexamen op de HBS in Rotterdam. In 1932 woont ze een tijdje in Zwitserland. Ze woont ook nog in Leiden, misschien voor een studie, maar studeert in 1938 af op de School voor Maatschappelijk Werk in Amsterdam in de richting volksontwikkeling en kinderbescherming. (2) In 1939 werkt ze in Montfoort bij Utrecht op de Rijkstuchtschool voor Meisjes die daar in een kasteel gevestigd is. In Amsterdam werkt ze mogelijk als ambtenaar voor de Kinderwetten, net als Margreet Taselaar en Herman Maillette de Buy Wenniger. (3)

De Amsterdamse ambtenaren van de Kinderwetten gebruiken tijdens de bezetting hun werk als dekmantel om Joodse kinderen in pleeggezinnen en tehuizen onder te laten duiken. Zie daarvoor het artikel over Vica en Margreet Taselaar en Pro Juventute op deze website waarin deze vorm van onderduiken uitgebreid beschreven wordt.
Lotta Clara stopt in 1942 met dit werk als ze op 7 mei met Abraham (Bram) Ledeboer (1903-1944) trouwt en met haar man naar Enschede verhuist. Dat is voordat de massale deportaties van hele Joodse gezinnen naar Westerbork en de Duitse vernietigingskampen in de zomer van 1942 beginnen en er voor Joodse kinderen dringend onderduikplekken gevonden moeten worden. Of Lotta Clara in Enschede illegaal werk doet heb ik niet kunnen vinden. Maar haar leven neemt daar wel een tragische wending.
Lotta Clara en Bram Ledeboer krijgen een zoontje, ook Bram genoemd. Ledeboer is een van de directeuren van de grootste textielfabriek in Enschede, van Heek & Co. Hij wordt in april 1944 samen met H. Koning, directeur van de Koninklijke Weefgoederen Fabriek, gearresteerd door de Duitsers, die een jaar eerder grote vorderingen van de textielindustrie verlangd hadden, bedoeld om naar Duitsland te sturen. De Twentse textielindustrie reageert hier langzaam en onwillig op en een jaar later is pas een kwart van het textiel dat voor Duitsland bestemd is bij elkaar gebracht. De arrestatie van de twee mannen is bedoeld als straf en waarschuwing voor de hele textielindustrie. Ledeboer wordt vanuit het Oranjehotel naar kamp Vught gestuurd en van daar naar Neuengamme waar hij in oktober 1944 aan tyfus sterft. (4)

Britta Hudig, die haar zus opvolgt als bewoner van het Nieuwe Suikerhofje, doet in 1933 eindexamen op de meisjesschool van de Rotterdamse Schoolvereniging. Over een verdere opleiding kan ik niets vinden. Op haar archiefkaart in het Stadsarchief van Amsterdam staat als beroep “sociaal verzorgster”. Mogelijk heeft ze net als haar oudere zus Lotta Clara de opleiding tot maatschappelijk werkster gedaan. (5)

Britta is wél in Amsterdam als de deportaties naar Westerbork beginnen. In augustus 1943 vraagt ze een tweede persoonsbewijs aan. Mogelijk heeft ze haar eerste persoonsbewijs vervalst of laten vervalsen om het aan een vervolgde Joodse vrouw te geven. Britta werkt mogelijk samen met de Westerweelgroep en het Utrechts Kindercomité om Joodse kinderen te laten onderduiken. De jongere zussen van Britta, Olga (1918-1990) en Catharina Elisabeth (1922-2010), die To genoemd wordt, werken in 1943 allebei voor het Utrechts Kindercomité, een verzetsgroep van studenten die onderduikplekken voor Joodse kinderen zoekt. Olga werkte daarvoor al voor de Westerweelgroep. De zussen Margreet en Vica Taselaar werken ook samen met deze groep. Vica Taselaar woont tegelijk met Britta op het Nieuwe Suikerhofje.

Het Kindercomité in Utrecht
Over Olga en To, de twee jongste Hudig zussen in Utrecht is meer bekend dan over Lotta Clara en Britta in Amsterdam. Olga studeert al in Utrecht als de oorlog uitbreekt, To begint daar in 1941 haar studie geneeskundet. Olga zegt: “Fel leefde in ons het verlangen naar verzet”. (6) Eventuele contacten tussen de verzetsmensen van het Nieuwe Suikerhofje en de zussen Hudig zijn vooral te vinden in het vroege verzetswerk van Olga Hudig. Zij en medestudente Henriëtte (Hetty) Voûte (1918-1999) beginnen al vroeg met spionage op het strand van Noordwijk onder het mom van biologisch onderzoek. De informatie geven ze door aan een vriend van een broer van Hetty. Dit is Johannes (Jo) van Koeverden (1911-1981) in Buren, Gelderland. Hij kan met een radio naar Engeland seinen.
Als in de zomer van 1942 de deportaties beginnen werken Olga Hudig en Hetty Voûte voor de Westerweel-groep. Ze concentreren zich op het zoeken van onderduikadressen in Noordwijk omdat ze daar door hun spionagewerk al contacten hebben. Vica Taselaar op het Nieuwe Suikerhofje heeft ook contact met de Westerweelgroep.

Hetty stopt langzaam met het werk voor de Westerweelgroep en gaat verder voor het Utrechts Kindercomité. Olga blijft wel voor de Westerweelgroep werken, ook als ze vanaf 1943 voor het Kindercomité actief wordt: “Olga Hudig (…) die had bepaalde contacten met andere verzetsgroepen. Daar had ze mogelijkheden om mensen onder te brengen,” zegt een Utrechtse verzetscollega. (7) Mogelijk heeft Olga via haar oudere zus Britta en de bewoners van het Nieuwe Suikerhofje verzetscontacten in Amsterdam.
Bert Jan Flim beschrijft in zijn boek over het Utrechts Kindercomité dat Olga en To Hudig voor deze verzorgingsgroep gaan werken nadat het studeren in het voorjaar van 1943 praktisch stil komt te liggen. Ze verzorgen de al eerder geplaatste kinderen en zoeken ook nieuwe onderduikadressen. Olga haalt tot februari 1944 distributiebonnen bij een ambtenaar in Borculo. (8) Als Kindercomité medewerkster Ankie Stork (1921-2015) op 29 mei 1944 gearresteerd wordt duiken Olga en To met hulp van Jo van Koeverden onder. Ankie en To, die vriendinnen zijn, wonen namelijk op hetzelfde adres in Utrecht en To en Olga worden dus ook gezocht. (9) Ankie wordt weliswaar na zes weken weer vrijgelaten maar misschien voelt Britta zich in Amsterdam ook niet meer veilig, nu haar twee jongere zussen gezocht worden, en verhuist naar Rotterdam, zonder zich in Amsterdam af te melden.
Britta Hudig
Britta was eind 1942 al binnen Amsterdam verhuisd van het Nieuwe Suikerhofje naar een woning op de Prinsengracht 72 III en blijft daar (op papier) tot na de bevrijding. Ze ontkomt dus aan de invallen van de Sicherheitsdienst op het hofje in april 1943 en april 1944. Na de oorlog wonen op haar laatste adres op de Prinsengracht 72 meerdere mensen uit de verzetskring van het Nieuwe Suikerhofje, o.a. Emile Sindram, René Brugge en Mientje van Stokkum. Het is dus aan te nemen dat Britta tijdens de oorlog in contact blijft of samenwerkt met de bewoners van het Nieuwe Suikerhofje. De eerste naoorlogse bewoners van Britta’s adres op de Prinsengracht 72, in juli 1945, zijn Joodse opduikers. Nathan Stodel (1911-1999), zijn vrouw Elisabeth Stodel-van de Kar (1912-1989) en hun dochtertje Jeannette, geboren in 1941, hebben de oorlog in onderduik overleefd. De ouders Stodel vonden met de hulp van verzetsman Piet Laroo (1911-1944) van de verzetsgroep Duller een onderduikplek in Rotterdam. (10) Margreet Taselaar, de zus van Vica, woont in de oorlog op hetzelfde adres als Laroo en werkt mee in de groep Duller.
Jeannette Stodel wordt tijdelijk ondergebracht in het kindertehuis Colson voordat ze doorgaat naar onderduikadressen in Haarlem en Lisse. (11) Kindertehuis Colson is een doorgangsadres voor Joodse kinderen dat veel gebruikt wordt door de verzetskring rond het Nieuwe Suikerhofje. “Het woonhuis van zijn (Joop Colsons) moeder (…) was voor onze groepen een zeer gevaarlijk maar hoog gewaardeerd adres omdat men daar op ieder uur van de dag joodse kinderen tijdelijk kon parkeren. Dan nam je wel de verplichting op je om ze weer op te halen, want het was voornamelijk een doorgangshuis,” zegt verzetsman Karel Louis de Vries, die samenwerkt met meerdere mensen van het hofje. (12)
Dat Britta in het laatste oorlogsjaar in Rotterdam is en zich daar met illegaal werk bezighoudt blijkt uit twee bronnen. Volgens Bert Jan Flim verzorgt Britta samen met een zekere Annie van Alphen de Rotterdamse “dependance” van het Utrecht Kindercomité. Deze Rotterdamse afdeling heeft vijf Joodse kinderen onder haar hoede. Volgens Flim is Britta “inspectrice van de kinderpolitie”. (13) Ik denk dat hij Britta hier verwisselt met haar oudere nicht Han Hudig. De vader van de vier Hudig zussen, Jan Hudig, heeft een oudere broer Joost. Diens dochter is Johanna Clementina (Han) (1907-1996). Zij is tijdens de oorlog inderdaad inspecteur van de kinderpolitie in Rotterdam. Ook Han Hudig zit in het georganiseerde verzet in Rotterdam, ze vertelt er dit over na de oorlog: “Ik scharrelde wat met blaadjes en verschafte vervalste persoonsbewijzen. Ik heb joodse kinderen verborgen en onderduikers geholpen. Wat voor de hand lag deed je gewoon”. (14) Of nu Han Hudig of Britta Hudig dit kleine Rotterdamse filiaal van het Utrechts Kindercomité leidde is niet vast te stellen. Misschien deden ze het ook samen.
In de tweede bron over Britta’s verzetswerk in Rotterdam wordt ook weer Annie van Alphen genoemd. Ik heb niet kunnen vinden wie deze Annie is. (15) Samen met Annie en nog een aantal anderen is Britta in 1944 en 1945 koerierster voor een verzetsgroep die ontstaan is in een studentenhuis op de Claes de Vrieselaan 21 in Rotterdam. Enkele eerstejaarsstudenten van de Economische Hogeschool en het echtpaar Pieter Leendert Riedé (1888-1951) en Catharina Riedé-Schröder (1894-1975) dat aan hen verhuurt, houden zich bezig met “dienstverlenend verzet” voor de LO, de distributie van het verzetsblad Ons Volk en pilotenhulp, waarbij de Claes de Vrieselaan 21 als doorgangshuis dient. (16)
Vanaf april 1944 wordt het verzet van deze groep gewelddadiger. Ze vormen een knokploeg en na wat “licht sabotagewerk” doen ze meerdere liquidaties, overvallen op distributiekantoren in Schoonhoven, Nijkerk en Rotterdam en een mislukte poging tot bevrijding van medewerkers van het illegale Parool uit de gevangenis in Utrecht. Vanaf augustus 1944 werkt Britta Hudig als koerierster mee in deze groep onder de schuilnaam “Riet”. Op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, moet deze knokploeg het gebouw van het Rotterdamse Waterleiding Bedrijf beschermen. Mogelijk is Britta hier ook bij want er is sprake van “negen man en een koerierster, gewapend met zes pistolen en een oude karabijn”. Ze bezetten het gebouw en gijzelen tweehonderd mensen inclusief vijf agenten, die ontwapend worden.
Na de oorlog
Heel het gezin Hudig haalt de bevrijding. Een Rotterdamse padvindersvriend van Jaap Hudig, de Joodse Nol Blitz, had met de hulp van hofjebewoner Henk Pelser geprobeerd naar Zwitserland te vluchten. Blitz wordt aan de Frans-Zwitserse grens gearresteerd maar zijn vervalste Belgische papieren zijn zo goed dat hij niet als Joods herkend wordt. Hij overleeft kamp Sachsenhausen. Na de oorlog komt hij terug naar Rotterdam. Zijn ouders zijn vermoord in Auschwitz en zijn ouderlijk huis in Kralingen is leeggeroofd. Hij woont dan enige tijd bij het gezin Hudig aan de Kralingse Plaslaan. (17)
De vier zussen Hudig en hun nicht Han Hudig hebben nooit veel verteld over hun verzetswerk. Pas door het boek van Bert Jan Flim is er wat meer bekend over het Utrechts Kindercomité, en over het verzetswerk van de twee jongste zussen, de Utrechtse studenten Olga en To Hudig.
Lotta Clara hertrouwt na de oorlog en krijgt nog drie dochters. Nicht Han Hudig, de inspectrice van de kinderpolitie in Rotterdam, gaat na de bevrijding een tijd naar de VS. Ze komt terug naar Nederland als ze gevraagd wordt kinderrechter in Rotterdam te worden. Zij is dan de eerste vrouwelijke rechter van Nederland. Jaap Hudig, de padvinder, emigreert in de jaren zestig van de twintigste eeuw naar Nieuw Zeeland.
Olga Hudig trouwt met haar medeverzetstrijder Jo van Koeverden uit Buren. To Hudig, de jongste zus, maakt na de oorlog haar studie geneeskunde af en vestigt zich als arts in Zeist.
De kleinzoon van Olga Hudig en Jo van Koeverden houdt zich sinds enige tijd ook bezig met het vinden van informatie over het verzetswerk van zijn grootouders. Op instagram vertelt hij vergeten oorlogsverhalen, waaronder die van zijn eigen familie. (18)
NOTEN
1. NRC 14-5-1994.
De genealogische gegevens in dit stuk zijn gevonden via Delpher en SAA.
2. Zie het artikel over Vica Taselaar op deze website, in het bijzonder de stukken over Margreet Taselaar, Pro Juventute en kindertehuis Colson.
3. Hoewel Lotta Clara Hudig op haar archiefkaart in het Stadsarchief Amsterdam “kinderverzorgster” genoemd wordt, blijkt uit de Politierapporten ’40-’45 uit het Stadsarchief Amsterdam dat ze ambtenaar is. Ook wordt ze daar genoemd in verband met Pieter Renia, die ambtenaar van de Kinderwetten is. (zoekbegrip Pieter Renia, 20 januari 1941). Voor meer over het verzetswerk van de Amsterdamse ambtenaren van de Kinderwetten zie het artikel over Vica en Margreet Taselaar – Pro Juventute op deze website.
4. L. de Jong, Koninkrijk, deel 7, eerste helft (mei43-juni 44) p. 61-62.
Zie ook Archief Arolsen (Abraham Ledeboer)
5. Britta woont in 1938 ook al een keer in Amsterdam op de Stadionweg 96 III. Misschien doet ze in die tijd een studie.
6. Bert Jan Flim, Omdat hun hart sprak. Geschiedenis van de georganiseerde hulp aan Joodse kinderen in Nederland, 1942-1945, Kampen 1969, p. 37.
7. Idem, p. 179. Het citaat is afkomstig van verzetswerker Rutger Matthijsen.
8. Idem, p. 187 en 257.
9. Idem, p. 193.
10. Piet Laroo en zijn vrouw Cornelia Laroo-Marinus zijn de bovenburen van Margreet Taselaar op het adres Herengracht 175. Laroo is leider van de verzorgingsgroep Duller en de koeriersdienst Rolls Royce. Deze twee groepen werken samen met de verzetskring rond het Nieuwe Suikerhofje. Voor o.a. het helpen met de onderduik van de familie Stodel krijgt het echtpaar Laroo in 1979 de Yad Vashem onderscheiding (Voor Piet Laroo is dit postuum). Zie ook het artikel over Margreet Taselaar op deze website.
11. USC Shoah Foundation, Visual History Archive Online. (Jeannette Stodel).
12. SAA- 5443 Inventaris van het Archief van het Wetenschappelijk Comité van Toezicht op het Onderzoek naar Amsterdamse Panden die een Belangrijke Rol in het Verzet 1940-1945 Hebben Gespeeld (Begeleidingscommissie van Tellingen), 3-39 Geluidsopnamen van interviews 1987, K. de Vries.
13. Flim, p. 187.
14. http://www.laatstereisvandemars.nl/getperson.php?personID=I9625&tree=MARS
15. Flim noemt ook alleen haar naam in zijn boek en geeft geen verdere details.
16. Alle informatie over het verzetsadres Claes de Vrieselaen 21 in Rotterdam komt uit: Ch. P. J. van der Sluis, Kroniek van een huis in het oude westen en zijn bewoners gedurende de bezettingsjaren-Claes de Vrieselaan 21. Charles van der Sluis (1919-2001) was een van de studenten die deel uitmaakte van de studenten-verzetsgroep op dit adres.
Zie ook het recente boek over deze verzetsgroep: Merel Leeman, De Keien. Rotterdamse studenten tussen handel en verzet 1940-1945, Amsterdam/Antwerpen 2023. Leeman noemt in haar boek wel Annie van Alphen als koerierster van Frits Ruys (1917-1944), maar niet Britta Hudig. Ook zij geeft geen nadere gegevens over Annie van Alphen.
17. Meer over het vluchtverhaal van Nol Blitz is te vinden in de artikelen over Herman Maillette de Buy Wenniger en over de vluchtlijn van Henk Pelser op deze website.
18. Het Parool 3 mei 2017.