Verzorgingsverzet
Emile Sindram is samen met Henk Pelser en Herman Maillette de Buy Wenniger vanaf januari 1941 één van de drie hoofdhuurders van het Nieuwe Suikerhofje. Ada Koremans, Emile’s vriendin, heeft als niet-bewoner maar vertrouweling van de bewoners een unieke positie, die vooral naar voren komt als in april 1943 alle bewoners van het hofje, ook Emile, gearresteerd worden. Na hun huwelijk in juni 1943 wonen Emile en Ada allebei op het hofje. Beiden zijn betrokken bij het verzorgingsverzet en uit hun verhaal blijkt dat het Nieuwe Suikerhofje een aanlooppunt is voor verzetsmensen die er illegale spullen komen brengen en halen.
Omdat Henk -na zijn arrestatie in april 1943- tijdens de oorlog niet meer terugkeert op het hofje en Herman het laatste oorlogsjaar in Rotterdam is, is Emile de hoofdhuurder die het hofje door de hongerwinter loodst.
Emile en Ada zijn allebei in Amsterdam geboren en getogen. Ze leren elkaar kennen op het laboratorium; Ada als laborante, Emile als student farmacie. Emile’s moeder komt uit Antwerpen. In 1911 trouwt ze daar met Emile’s vader, die bedrijfsleider is van vervoermaatschappij De Blauwe Ster, met kantoren in Rotterdam en Amsterdam. Het paar gaat in Amsterdam wonen waar Emile als tweede zoon in 1915 geboren wordt.
Ada wordt in 1918 geboren en groeit op in de Warmoesstraat in het centrum van Amsterdam. Ze is het zesde van acht kinderen. Na de Eerste Wereldoorlog begint haar vader, die in 1937 sterft, op de begane grond van hun huis een zaak in scheepsbenodigdheden. (1)
Mei 1940
Emile Sindram doet de HBS en haalt in 1939 zijn examen als apothekersassistent waarna hij aan de Gemeente-universiteit van Amsterdam verder gaat met de opleiding tot apotheker. Ten tijde van de inval van Duitsland op 10 mei 1940 delen hij en Henk Pelser een studentenwoning op de bovenste verdieping van de Prinsengracht 247. Pelser is gemobiliseerd dus Emile, die vanwege broederdienst niet hoeft op te komen, is alleen thuis.
In die meidagen van 1940 tussen de invasie en de capitulatie van Nederland doen allerlei rare geruchten over Duitse spionnen en een vijfde colonne de ronde. De spanning in Amsterdam is te snijden, en de politie heeft het druk met het onderzoeken van verdachte voorvallen en het oppakken van N.S.B.-ers.
Toevallig wordt Emile Sindram op maandag 13 mei, een dag voor het bombardement op Rotterdam, twee dagen voor de capitulatie van Nederland, in een zaak verwikkeld die de paniekerige stemming in Amsterdam illustreert. (2) De politieagenten in bureau Marnixstraat hebben het druk die dag. Ze brengen NSB’ers op die bij de luchtafweer zijn en behandelen beschuldigingen van majesteitsschennis en anti-vaderlandse opmerkingen. Een agent raapt een verdacht pakje sigaretten, merk Roy, van de straat. Mogelijk is het daar expres neergelegd en zijn de sigaretten besmettelijk of vergiftigd. Een politie-deskundige moet onderzoek doen en concludeert dat “niet is uitgesloten, dat dergelijke pakjes sigaretten met bacteriën zijn besmet”. Dit wel nadat hij “een sigaret persoonlijk heeft opgerookt”.
Ook krijgt het bureau Marnixstraat een melding binnen dat uit één van de ramen van het pand Prinsengracht 247, het pakhuis waar Emile Sindram en Henk Pelser wonen, met een rode doek was gezwaaid. Mogelijk een geheim signaal! Twee inspecteurs gaan op alle drie etages van het pand kijken. Op de eerste etage vinden ze een verdacht paar. Hij is student en zij een wat oudere Duitse vrouw. Op de tafel ligt een blocnote met aantekeningen over de werking van afweergeschut op een bomaanval. Daarnaast een “grote veldkijker”.
Daarna controleren de agenten Emile Sindram op de derde etage. Hier denken ze ook beet te hebben. Emile heeft op zijn kamer de kop van een tijdgranaat en een klein ongeladen projectiel. Hoewel Sindram verklaart “deze voorwerpen reeds lange tijd in zijn bezit te hebben als curiositeit”, komt de Commissaris van Politie persoonlijk kijken en laat de projectielen en de verrekijker op de eerste etage in beslag nemen. Maar “van het seinen met een rode doek is niets kunnen blijken”, aldus het politierapport.
Nederland verliest de korte oorlog en wordt bezet. Voor niet-Joodse studenten als Sindram en Pelser verandert er het eerste bezettingsjaar niet veel. Ze kunnen gewoon verder studeren. Maar de stemming in Amsterdam slaat wel om rond de tijd dat Emile Sindram, Henk Pelser en Herman Maillette de Buy Wenniger in januari 1941 verhuizen naar het Nieuwe Suikerhofje. Een paar weken na hun verhuizing, op 22 en 23 februari zijn de eerste razzia’s in Amsterdam waarbij vierhonderd Joodse mannen opgepakt en naar vernietigingskamp Mauthausen gestuurd worden. Vervolgens breekt op 25 februari de Februaristaking uit, die door de bezetter met harde hand neergeslagen wordt.
Wonen op het hofje
Ondertussen hebben de drie jonge mannen het achttiende-eeuwse Nieuwe Suikerhofje weer bewoonbaar gemaakt. Het vroegere katholieke hofje van liefdadigheid voor oudere vrouwen stond drie jaar leeg en is behoorlijk vervallen.
De eigenaar van het hofje, Cornelis Nicolaas Willemse (1906-1990), een jonge makelaar uit Naarden, kocht het in de herfst van 1938 op een veiling. Willemse vraagt aan de drie huurders vijftig gulden huur in de maand op voorwaarde dat ze het hofje opknappen. Herman, die leidende functies heeft in de Rotterdamse en de landelijke padvinderij, laat een aantal van zijn padvinders komen om te helpen met opruimen en schoonmaken.
Het achter de Prinsengracht verstopte hofje wordt voor de bewoners met verzetsplannen “een wereldje van onszelf”. (3) Ze zoeken medebewoners, die hun onderhuurders worden, en stichten de orde van het Prinsenklooster. Ze stellen een kloosterreglement op dat ludiek aandoet, maar wel degelijk de praktische en financiële kanten van het samenwonen in het kleine hofje regelt. De zevenentwintig kamertjes in de zes huisjes worden verdeeld over tien tot twaalf vaste bewoners, met genoeg plaats voor logés en onderduikers.
De drie jonge hoofdhuurders van deze “commune avant la lettre“ geven zichzelf in het kloosterkapittel de volgende rollen; Emile is kanunnik van Praktische Zaken en Henk van Onpraktische. Herman is prior en hij is ook degene die tot zijn verhuizing naar Rotterdam in 1944 de huur overmaakt aan huurbaas Willemse, door hen de Bisschop van Naarden genoemd.

De drie vrienden nemen hun taak als hoofdhuurders zeer serieus. Hun onderhuurders moeten de kloostereed, die naarmate de bezetting vordert eerder een soort verzetseed wordt, zweren. Ook Ada Koremans, Emile’s vriendin, legt in december 1940 tijdens het eerste “Grote Concilie“ (Kerstfeest) deze eed af in de kapel van het hofje, hoewel ze tot juni 1943 nog thuis en niet op het hofje woont. Op die manier vormt zich in het Nieuwe Suikerhofje binnen een jaar een groep gelijkgestemden die zich bezig gaan houden met verzorgingsverzet, vervalsingen, het verspreiden van illegale kranten, spionage, sabotage en nog veel meer illegale activiteiten.
Verzetsfamilie
Alle bewoners van het hofje zitten in het verzet. Ze beginnen bijna allemaal met verzorgingsverzet; eerst het zoeken naar en vervalsen van persoonsbewijzen en andere documenten, later ook het vinden van onderduikplekken. Meestal doen ze dit samen met vrienden en familie. Als het verzet zich -vaak langs levensbeschouwelijke lijn- organiseert zijn ze lid van illegale groepen als de Paroolgroep, de Inlichtingendienst, CS6, de Westerweelgroep, de Raad van Verzet, het Nationaal Steunfonds en de koeriersdienst Rolls Royce. Van meerdere bewoners zitten ook ouders, broers en zussen in het verzet. Ook Ada’s jongere broer en zus zijn illegale werkers. Ada staat daarmee zowel op het hofje als in haar familie in contact met verzetswerkers van de Paroolgroep en CS6.
Emile en Ada bezorgen zelf ook Het Parool. Henk Pelser, die een tijd meehelpt om Het Parool te drukken en te bezorgen, zegt dat al zijn vrienden op het hofje helpen met het bezorgen van dit illegale blad. (4)
Ada’s twee jaar jongere broer Johannes (Jan) drukt op de zolder van zijn bovenwoning aan de Ruysdaelstraat 38 clandestiene kranten. Haar vier jaar jongere zus Johanna (Annie) brengt ook Het Parool rond. (5) De zussen Annie en Ada Koremans, die de eerste oorlogsjaren allebei nog thuis bij hun moeder in de Warmoesstraat wonen, trekken tijdens en na de oorlog veel met elkaar op. Annie vertelt na de oorlog dat er thuis twee keer een inval van de Sicherheitsdienst was.
Annie’s verloofde, Alphons (Fons) van den Berg (1921-1998) is koerier in de militante verzetsgroep CS 6 en schakelt Annie af en toe ook in bij het bespieden van verraders. “We deden of we onze fiets aan het repareren waren en probeerden hem zo in beeld te krijgen”, zegt Annie over zo’n opdracht. (6) Op het Nieuwe Suikerhofje, waar Fons ook af en toe komt, zijn Bram Kuiper en Antony IJssennagger lid van CS6.
Fons van den Berg, die technisch tekenaar is (later architect), is de adjudant van CS6-kopstuk Johannes Michael Hendrik (Jan) van Mierlo (1907-1943), leraar wis- en natuurkunde aan de kweekschool voor machinisten, waar (scheeps)werktuigkundigen opgeleid worden. Van Mierlo is net als Gerrit Kastein een voorstander van het liquideren van Nederlandse verraders en collaborateurs. Van zijn cel van CS6 zijn veel leerlingen van de machinistenschool lid. (7)
Fons van den Berg begint zijn verzetscarrière, net als de bewoners van het Nieuwe Suikerhofje, met verzorgingsverzet. Hij steelt persoonsbewijzen in het Amstelparkbad. Als van Mierlo door de Sicherheitsdienst gezocht wordt duikt hij onder in een woning in het centrum van Amsterdam op de hoek van Nes en Cellebroersteeg, die door Fons gehuurd en ingericht wordt. Fons’ vader is kunstenaar en Fons richt de woning in met kunstenaarsattributen. Ze noemen de woning “het Atelier“. Voor veel CS6-leden is dit een tijdelijk onderduik- en vergaderadres. (8). Ook de CS6-cel van Hans Katan, waarvan hofjebewoner Bram Kuiper lid is, komt er regelmatig. Van Mierlo maakt op dit adres bommen van kartonnen kokers (van het poetsmiddel Vim). Sape Kuiper, Brams jongere broer, gebruikt zo’n bom om in de vroege ochtend van 26 februari 1943 het Rembrandt Theater in brand te steken.
Fons is betrokken bij het voorbereidende werk (recherche) voor spoorwegsabotage en voor de logistiek van de liquidaties van Nederlandse collaborateurs en verraders die door zijn CS6-cel uitgevoerd worden. Ook onderhoudt hij de wapens die daarbij gebruikt worden. (9) Van Mierlo wordt net als Bram en Sape Kuiper in oktober 1943 door de Duitsers gefusilleerd. Fons van den Berg wordt in december 1943 opgepakt, maar overleeft de oorlog.
Ada vervult op het hofje een vertrouwensrol voor de verzetsmensen. Ze wordt samen met de zussen Margreet en Vica Taselaar genoemd op het formulier dat Bram Kuipers moeder na de oorlog invult over de verzetsactiviteiten van haar geëxecuteerde zoon. (10) Ook Bram zorgde voor valse persoonsbewijzen. In die context wordt Ada’s naam genoemd.
Iedereen gearresteerd (11)
Op 2 april 1943 worden alle bewoners van het Nieuwe Suikerhofje ’s avonds na het avondeten gearresteerd. Vica Taselaar, Herman Maillette de Buy Wenniger, Ruud Steenmeijer, Antony IJssennagger, Dick van Stokkum en ook Emile Sindram worden eerst afgevoerd naar het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst aan de Euterpestraat en daarna gevangen gezet. Emile belandt in een cel van de gevangenis aan de Weteringschans.
De volgende dag wordt ook bewoner Henk Pelser gepakt als hij het hofje komt binnenlopen. Nu zitten alle bewoners in de gevangenis en er heerst enige paniek. Verzetsvriendin Toby Vos (1918-2019) gaat voor het hofje posten zodat niet nog meer binnenlopers opgepakt worden. De vriendinnen van Henk Pelser en Emile Sindram, Saar Oudkerk en Ada Koremans, proberen familieleden van de gevangen gezette bewoners te bereiken. De moeder van Herman Maillette de Buy Wenniger gaat op zoek naar een advocaat die kan helpen de bewoners vrij te krijgen. De vader van Tony IJssennagger probeert in het hofje in te breken om belastend materiaal -bonkaarten en valse persoonsbewijzen voor Joodse onderduikers- weg te halen.
Het lukt sommige gevangenen om met de buitenwereld te communiceren door kleine briefjes in hun wasgoed, dat door familieleden opgehaald en gewassen wordt, te doen. Van Herman Maillette de Buy Wenniger is zo’n brief bewaard gebleven. (12) Ook hij maakt zich zorgen over de huiszoeking in het hofje: “Nu zijn ze er waarschijnlijk met een uitgebreide huiszoeking bezig. Wat er allemaal gevonden wordt, daarvan maken ze blijkbaar een aanklacht. (…) Ik ben benauwd voor m’n spullen.“ Uit zijn volgende zin blijkt de rol van Ada Sindram op het hofje: “Wil Tine (Hermans vriendin A.B.) niet eens naar het klooster (Nieuwe Suikerhofje A.B.) gaan en daar een oogje in het zeil houden. Eventueel in samenwerking met Ada Koremans, (…) deze is wel van alles op de hoogte. Zij weet ook m’n voorraadje te staan“. Wat dat voorraadje is wordt niet helemaal duidelijk, maar het schijnt om iets illegaals te gaan. Of het Tine en Ada lukt om het hofje binnen te komen is niet bekend. De politie heeft het hofje verzegeld en Tony IJssennaggers vader wordt gearresteerd als hij er probeert binnen te komen.
De gevangen genomen hofjebewoners worden meerdere keren verhoord. Soms gebeurt dat in de gevangenis maar ze worden ook naar de Euterpestraat gebracht en daar ondervraagd. Emile Sindram wordt vastgeboeid aan Tony IJssennagger vanuit de gevangenis aan de Weteringschans naar dit hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst vervoerd. Ze maken zich zorgen, “want we hadden allemaal boter op ons hoofd“, zegt Tony IJssennagger. (13)
Blijkbaar doorstaat Emile de verhoren goed want hij komt na drie weken voorarrest weer vrij, net als medebewoners Tony IJssennagger, Ruud Steenmeijer, Herman Maillette de Buy Wenniger en Bram Kuiper. Bram gaat op 28 april met toestemming van de SD op het politiebureau aan het Singel alle daar bewaarde sleutels van de Prinsengracht 385-395 ophalen, zodat ze weer in het hofje kunnen wonen. Dick van Stokkum en Henk Pelser blijven gevangen en worden naar het Oranjehotel gebracht. Vica Taselaar wordt naar Kamp Vught gestuurd, waar net een vrouwenafdeling geopend is. Haar jongere zus Margreet zit daar ook al.
Misschien danken Emile en de anderen hun vrijlating aan een niet zo grondige huiszoeking. Het is ook niet moeilijk om op het hofje dingen te verstoppen. Het Nieuwe Suikerhofje doet van binnen labyrintisch aan. Het is een wirwar van kleine kamers, smalle trapjes en nauwe gangetjes op drie woonverdiepingen met meerdere zoldertjes. IJssennagger zegt dat “de bonkaarten en stamkaarten nog in mijn kamer (lagen) toen we terugkwamen. Er is nooit naar om gekeken“. (14)
De meeste bewoners gaan -soms wat aarzelend- toch weer in hun oude woningen wonen. Dick van Stokkum en Vica Taselaar worden eind 1943 vrijgelaten en betrekken ook weer hun kamers. Henk Pelser blijft tot het einde van de oorlog gevangen. Na het Oranjehotel wordt hij naar een krijgsgevangenenkamp in het oosten van Duitsland in Mühlberg aan de Elbe gestuurd.
Opgelucht over Emile’s vrijlating plannen Emile en Ada hun huwelijk. Ze trouwen op 17 juni 1943 in Amsterdam en wonen daarna in het Nieuwe Suikerhofje op nummer 391, het middelste huisje in het huizenblok van drie dat parallel aan de gracht staat.

De bewoners gaan na hun vrijlating gewoon door met hun illegale werk terwijl de maatregelen tegen verzetsmensen -door de Duitsers “terroristen“ genoemd- steeds harder worden.
Inval april 1944 (15)
Emile studeert in 1942 af en gaat daarna door met promotieonderzoek. Voor hem is de loyaliteitsverklaring, die in april 1943 door alle studenten onderschreven moet worden niet meer relevant. De meeste studenten ondertekenen deze verklaring niet, mogen geen colleges meer volgen en lopen gevaar om als dwangarbeider naar Duitsland gestuurd te worden. In de loop van 1943 duiken steeds meer jonge mannen onder. Ook op het hofje komen nu nieuwe onderduikers.
Emile en Ada, die hun eerste kind verwachten, krijgen aan twee kanten nieuwe buren. Aan de ene kant duikt in juni 1943 Bob Hanf, een Joodse kunstenaar, musicus en componist, onder. Een paar maanden later verstopt zich in het huisje aan de andere kant Jo Elsendoorn, een uit Kamp Vught ontsnapte bewapende verzetsman. Verder wonen meerdere studenten die zich aan de Arbeitseinsatz onttrekken illegaal in verschillende kamers van het hofje. (16)

Herman Maillette de Buy Wenniger en Ruud Steenmeijer, die allebei bij Pro Juventute als ambtenaar van de Kinderwetten werken, verlaten spoorslags het hofje als hun collega Bert van Veen begin 1944 op het kantoor van Pro Juventute aan de 2e Helmersstraat door de Sicherheitsdienst gearresteerd wordt. (17) De Pro Juventute ambtenaren in Amsterdam gebruiken hun netwerk van pleeggezinnen en tehuizen om Joodse kinderen en jongeren te laten onderduiken. Herman, die in februari 1944 trouwt, meldt zich in Amsterdam niet af en gaat bij zijn vrouw in Rotterdam wonen. Ruud Steenmeijer vertrekt naar Hummelo in de Achterhoek.
Bram Kuiper, een andere buurman van de Sindrams, gaat na zijn vrijlating uit de gevangenis vanaf eind april 1943 minder gevaarlijk verzetswerk doen. Hij reist in het voorjaar en de zomer van 1943 twee keer illegaal naar Brussel. Op zijn tweede reis wordt hij gearresteerd en van de Brusselse gevangenis, na een verhoor door de Gestapo, overgebracht naar het Oranjehotel. Zijn jongere broer Sape zit dan ook al gevangen. Bram en Sape worden allebei in oktober 1943 voor hun deelname aan de verzetsgroep CS6 gefusilleerd.
Hieruit wordt wel duidelijk op wat voor gevaarlijk adres de Sindrams wonen. Uit de inval van april 1943 blijkt ook dat het hofje, officieel bestaande uit zes huisnummers (Prinsengracht 385 t/m 395), door de Sicherheitsdienst als één adres gezien wordt. Bij die inval werd immers iedereen op het hofje opgepakt.
Alle bewoners van het Nieuwe Suikerhofje maken zich dan ook zorgen als bewoner/onderduiker Adelbert (Adje) Smulders (1923-1967) op een dag niet terugkomt uit de stad. Hij wordt op 17 april 1943 op straat in Amsterdam opgepakt en verhoord, waarbij blijkt dat hij met geboortejaar 1923 precies in de leeftijdscategorie valt van mannen die in het kader van de Arbeitseinsatz direct naar Duitsland moeten om daar te werken. De politieafdeling die zich o.a. bezighoudt met het opsporen van Arbeitseinsatz-weigeraars heet het Bureau Sociale Politie. De leiding van dit bureau is in handen van opperluitenant Nicolaas Cornelis (Nico) Jonker (1903). Jonker is een overtuigde nazi, die al in het oprichtingsjaar 1933 lid werd van de NSB. Hij werkte eerder op het Bureau Inlichtingendienst aan de Nieuwe Doelenstraat en ook op het hoofdkwartier van de Sicherheitsdienst aan de Euterpestraat waar hij op communisten moest jagen. Hij had Jo Elsendoorn, de ondergedoken buurman van de Sindrams, in 1942 al een keer gearresteerd.
In de naoorlogse processtukken die opgesteld worden in het onderzoek naar Jonkers oorlogsmisdaden en collaboratie (18) beschrijft Jonker wat er gebeurt na Smulders arrestatie: “Op een dag had één der rechercheurs een persoon in de stad aangehouden. Deze persoon, genaamd Atje Smulders zou voor de arbeidsinzet worden ingezet. Hij zei dat hij ondergedoken was op het Prinsenhofje (Nieuwe Suikerhofje A.B.) en vroeg voorwerpen daar te willen sturen naar zijn ouders in Utrecht. Een politieagent ging daarheen en berichtte terug op het bureau dat het Prinsenhofje een uitstekende schuilplaats was voor allerlei personen, die niet graag gezien wilden worden, daar het Prinsenhofje geheel afgelegen was”.
Jonker besluit om eens nader in het Nieuwe Suikerhofje te gaan kijken. Hij stelt een groep van acht politieagenten samen. Die worden in groepjes van twee verdeeld en in de vroege ochtend van 25 april 1944, acht dagen na de arrestatie van Smulders, vallen ze het hofje binnen. Ze kammen alle huisjes uit. Jonker zegt: “Ik ben zelf ook met een groep mee naar boven gegaan. Ik had mijn mensen opdracht gegeven, om alle personen, die niet in het bezit van geldige papieren waren beneden op de binnenplaats te verzamelen”. De twee agenten waarmee Jonker naar boven gaat, treffen uitgerekend de ondergedoken verzetsman Elsendoorn aan. Jonker, die Jo Elsendoorn in 1942 al een keer opgespoord, gearresteerd en verhoord had, herkent hem direct. Ook Bob Hanf, de ondergedoken Joodse kunstenaar, wordt ruw wakker gemaakt en beneden op het kleine binnenplaatsje voor de kapel aan Elsendoorn vastgeboeid.
Van de overige bewoners worden de papieren gecontroleerd. Dick van Stokkum en twee toevallige bezoekers worden ook meegenomen. Vica Taselaar, die door de Sicherheitsdienst gezocht wordt, is gelukkig niet thuis. De Sindrams worden met rust gelaten. Dat betekent dat Emile, die achtentwintig is, waarschijnlijk een document heeft waarmee hij zijn vrijstelling van de Arbeitseinsatz kan aantonen. Alle mannen tussen de achttien en vijfendertig jaar zonder vrijstelling moeten verplicht naar Duitsland om daar in de oorlogsindustrie te werken. Medebewoner Tony IJssennagger heeft verzetscontacten op het arbeidsbureau en kan aan “bruine Ausweise”, vrijstellingskaarten, komen. Mogelijk heeft Emile zo’n vrijstelling geregeld.
Dick van Stokkum en de toevallige bezoekers komen snel weer vrij. Jo Elsendoorn wordt naar gevangenissen in Duitsland gestuurd en haalt ternauwernood de bevrijding. Bob Hanf wordt in Auschwitz vermoord.
Distributiebonnen
Maar ook Emile en Ada ontspringen uiteindelijk niet de dans. Ook na de inval van april 1944 houdt het verzetswerk van de bewoners van het Nieuwe Suikerhofje niet op. Het hofje heeft de hele bezettingstijd door aanloop van mensen die illegale dingen komen halen en brengen; voornamelijk valse persoonsbewijzen en distributiebonnen. Daar zijn enkele voorbeelden van bekend. Andries Ekker (1917-1990), die samen met bewoner Henk Pelser Joodse mensen naar Zwitserland brengt, komt begin april 1943 valse persoonsbewijzen ophalen op het hofje, die bewoner Dick van Stokkum voor hem heeft klaarliggen. (19) In 1942 en begin 1943 komt een Haagse verzetsman, Bart Pronk (1921-2014), regelmatig op het hofje een fosforverbinding ophalen. Waarschijnlijk gebruikt hij dat om brandbommen voor sabotage te maken. (20) De Joodse verzetsman Matthieu Leonard van Gelderen (1914-1945), die samenwerkt met Vica Taselaar, wordt eind augustus of begin september 1944 op het Nieuwe Suikerhofje gearresteerd. Volgens zijn jongere broer Henk wordt Matthieu met zijn zakken vol valse persoonsbewijzen in het Nieuwe Suikerhofje opgepakt door twee postende agenten. “Die papieren had hij van ons gekregen en bracht hij naar het Suikerhofje”, zegt Henk van Gelderen. (21) De persoonsbewijzen zouden zijn bedoeld voor verzetsmensen die Nederland willen ontvluchten. (22)
Ook de Sindrams nemen deel aan dit verzorgingsverzet. Ze worden door een verzetsorganisatie (waarschijnlijk de Raad van Verzet) voorzien van distributiebonnen, die door verzorgers van onderduikers bij hen opgehaald kunnen worden. Die verzorgers betalen per bon vijf gulden. Dat geld vloeit weer terug in de kas van de verzetsorganisatie. Henk van Gelderen (1921-2020), die net als zijn oudere broer Matthieu contacten met de verzetskring rond het Nieuwe Suikerhofje heeft, noemt dit soort samenwerking binnen de illegaliteit een ruilhandel: “We kregen bonkaarten van de knokploegen in ruil voor informatie en documenten.“ (23)
Waarschijnlijk halen de bewoners van het hofje in deze latere fase van de bezetting ook distributiebonnen op in het antiquariaat D’Eendt (een verwijzing naar onderduiken, eenden duiken onder water) op de Spuistraat 272. In dat hoekpand begint de student geologie Karel Louis de Vries (1918-2008), die nauwe contacten met de mensen op het Nieuwe Suikerhofje heeft, een distributiesysteem voor bonkaarten. (24) De Vries zit op de zolder van de boekwinkel. Bij de VGA (Vrije Groepen Amsterdam) aangesloten verzetsgroepen kunnen bij hem distributiebonnen voor hun onderduikers halen. De Vries’ zwager, Hans Rooduijn, was het antiquariaat in de loop van 1943 begonnen. Hij had eerst een verzendboekhandel in Utrecht, waar hij in verzetskringen rond het Utrechts Kindercomité verkeerde. (25)

Onderduikers hebben geen stamkaart omdat die persoonlijk moet worden opgehaald op vertoon van een persoonsbewijs, en daarom ook geen distributiebonnen, die nodig zijn om eten en allerlei andere goederen (kleren, tabak, serviesgoed, brandstof) te kunnen kopen. Volgens Karel de Vries krijgen de verzorgingsgroepen aanvankelijk de bonkaarten semi-legaal door met de ongeldige stamkaart van een onderduiker naar een bevriende ambtenaar te gaan (“achter de balie”). Als er steeds meer onderduikers komen, overvallen knokploegen distributiekantoren om aan grote hoeveelheden bonnen voor onderduikers te komen; zogenaamde bonkraken. Karel de Vries zegt dat de verzetsgroepen de bonnen “via-via kregen zonder dat ze iets met het kraken te maken hadden”. (26) De verschillende verzorgingsgroepen verdelen de bonnen vervolgens over de onderduikadressen.
Door de steeds fanatiekere jacht van de Duitsers op Nederlandse mannen, die dwangarbeid moeten verrichten in de Duitse oorlogsindustrie, wordt de rol van vrouwen in het verzet in deze latere fase van de bezetting steeds groter. De verspreiding en verdeling van de distributiebonnen voor onderduikers wordt ook vaak door vrouwen gedaan. Het is dan ook Ada die op 29 juni 1944 in het vizier komt van de beruchte politieagent Willem Meindert Willemsen, die als wachtmeester bij de Inlichtingendienst van de Staatspolitie op het Nassauplein in Haarlem als jodenjager werkt. Door historici wordt deze Haarlemse Inlichtingendienst wel een “mini-Gestapo“ genoemd. Willemsen is met geboortejaar 1915 even oud als Emile Sindram en werd ook in Amsterdam geboren waar zijn vader een fietsenwinkel had.

Willemsen, een rabiate anti-semiet, is lid van de NSB, de Nederlandse SS en het Rechtsfront. Hij doet in 1942 de genazificeerde politieopleiding in Schalkhaar en verhuist eind van dat jaar naar Haarlem. Daar woont hij in de Zaanenstraat met vrouw en peuterzoontje. Hij is een grote, intimiderende man. Zijn daden zijn een “lugubere opsomming van mishandelingen, terreur en dood“. (27) Hij heeft -vaak samen met zijn net zo beruchte Haarlemse collega’s Fake Krist, Harm Jurrien Smit, Pieter Johan Faber jr. en Johannes Anthonius (Jan) van Bragt- meer dan honderd mensen gearresteerd en meer dan de helft heeft dat niet overleefd. Hun jacht op Joden, onderduikers en verzetsmensen stopt niet aan de stadsgrenzen van Haarlem. Ze sporen hun slachtoffers overal in Nederland op.
Onderduikers en onderduikgevers: Families Citroen en van der Laan (28)
Willemsen krijgt ergens in juni 1944 -naar eigen zeggen- een anonieme brief waarin staat dat op een adres in Haarlem Joden ondergedoken zitten. Willemsen en een collega genaamd Soede (29) gaan vervolgens naar de familie van der Laan op de Verspronckweg 81 in Haarlem. Mevrouw van der Laan is thuis. De politieagenten vinden op de bovenverdieping drie Joodse vrouwen. Meneer van der Laan, een natuurgeneeskundige/magnetiseur komt ook thuis. Hij en de drie Joodse vrouwen worden gearresteerd. Van der Laan vertelt Willemsen dat hij een grote praktijk heeft en dat het NSB-kopstuk Meinoud Rost van Tonningen, directeur van de Nederlandse Bank, zijn patiënt is. Onderduikgever van der Laan wordt meegenomen naar het bureau maar na twee dagen vrijgelaten.
De drie Joodse vrouwen zijn de zesenzeventigjarige Constance Citroen-Bramson, weduwe van Philip Citroen, die in 1940 in Haarlem stierf, en haar twee volwassen, ongetrouwde dochters. De oudste dochter, Henriëtte Elisabeth (Jet), is een vijfenveertig-jarige onderwijzeres uit Zandvoort, die daar op een openbare lagere school werkte. Omdat ze als Joodse vanaf september 1941 niet meer aan niet-Joodse kinderen mag lesgeven heeft ze voor haar onderduik nog een tijd les op de Joodse school in Leiden. Haar jongere zus Elisabeth Klara (Lies) Citroen, geboren in 1904, woonde voor de onderduik met haar moeder in Haarlem op de Brouwerskade 65 en werkte op een kantoor. (30)
Willemsen heeft de drie vrouwen waarschijnlijk in Haarlem op het Nassauplein verhoord en daarna naar Amsterdam gebracht of laten brengen, mogelijk naar de Zentralstelle für jüdische Auswanderung aan het Adama van Scheltemaplein. Op 13 juli worden de drie vrouwen in Westerbork geregistreerd. Ze zitten in barak 67. Dat is een strafbarak waar opgespoorde onderduikers vaak terechtkomen. Tegelijk met hen is ook de familie Frank (uit het Achterhuis) daar. De twee gezinnen gaan ook met hetzelfde transport naar Auschwitz. Constance en haar oudste dochter zijn daar direct vermoord. De jongere dochter Elisabeth Klara is mogelijk nog in Auschwitz tewerkgesteld en in januari 1945 omgekomen.
Verzorgster: Johanna Adriana (Jo) Koreman-Veth (31)
Volgens Willemsen heeft een van de vrouwen Citroen hem de naam gegeven van de vrouw die regelmatig voedselbonnen voor de onderduiksters komt brengen. Dat is de weduwe Johanna Koreman-Veth (1892-1962). Willemsen kent haar waarschijnlijk -in ieder geval van gezicht- want sinds een paar maanden is ze zijn overbuurvrouw aan de Zaanenstraat.

Jo Koreman-Veth is de moeder van Anton (Tom) Koreman (1915-1943) en de schoonmoeder van Cécile (Yara) Koreman-Wainschtok (1917-1943). Tom Koreman is één van de negentien CS6’ers die op 1 oktober 1943 gefusilleerd wordt. Zijn zwangere vrouw Yara wordt ook opgepakt als lid van CS6. Yara’s verzetscollega Marianne van Raamsdonk (1919-2003) zit enige tijd samen met haar in de cel en zegt er het volgende over: “Yara was actief in het verzet, maar Tom helemaal niet. Ze heeft hem overal buiten gehouden. (…) In 1943 hadden de Moffen nog het idee, dat zwangere vrouwen vrijgelaten moesten worden. Dat gebeurde ook met Yara. (…) Yara ging gewoon naar huis en heeft toen pas gehoord dat Tom met alle anderen van onze verzetsgroep op 1 oktober 1943 gefusilleerd was. Yara had vlak voor haar arrestatie Tom gevraagd een pakje weg te brengen, zonder dat hij wist dat daar een revolver in zat. Bij een toevallige controle op straat had hij dat pakje bij zich. Het was allemaal haar schuld, zo zag ze dat. De moeder van Tom ving haar op, maar heeft niet kunnen verhinderen dat ze kort daarna zelfmoord pleegde door een overdosis tabletten in te nemen”. (32)
Jo Koreman-Veth verhuist na dit drama. Van Amsterdam, waar ze op het verzetsadres Prinsengracht 876 woont, gaat ze naar aangetrouwde familie (een zus van haar overleden man) in Haarlem. Dit gezin woont schuin tegenover de foute politieagent Willemsen. De Zaanenstraat is op dat punt vrij breed, maar de twee gezinnen kunnen elkaars voordeur zien.

Waarschijnlijk gaat Willemsen al langer de gangen na van Jo Koreman-Veth, want hij weet haar snel te vinden op haar logeeradres bij haar broer in Soestdijk. Willemsen stuurt op woensdag 28 juni eerst zijn jonge collega Jan van Bragt (1924-1990) naar het huis waar ze logeert. Van Bragt doet alsof hij een verzetsman is die Jo Koreman-Veth komt waarschuwen dat de Citroens verraden zijn. Ze gelooft hem. Als van Bragt weg is komen Willemsen en zijn collega Soede. Willemsen zegt tegen haar: “Eerst hebben wij ons verkenningsvliegtuig gestuurd en hier zijn de bommenwerpers. Nu heb ik je“. Koreman-Veths broer zegt tegen Willemsen dat hij zijn zus goed moet behandelen omdat haar zoon gefusilleerd is. Hoewel Willemsen in zijn naoorlogse verhoor zo doet alsof hij uit medelijden inderdaad niet al te hard met haar omgaat, is de opmerking van haar broer misschien eerder dreigend bedoeld om haar contacten met het gewapend verzet te onderstrepen.
Mevrouw Koreman-Veth wordt door Willemsen meegenomen naar Haarlem en verhoord. Zij zegt hierover: “Na eerst wat gelogen te hebben, hetgeen mij niet goed afging, gaf ik naar waarheid toe dat ik de levensmiddelenkaarten, welke ik aan de familie Citroen gaf, gekocht had van mevrouw Sindram, wonende aan de Prinsengracht 385, en daarvoor f 5,- per stuk had betaald.“
Distributiebonnen-verdelers: Ada en Emile Sindram (33)
Tom en Yara Koreman, de zoon en schoondochter van mevrouw Koreman-Veth, waren voor hun dood in de herfst van 1943 bevriend met mensen op het hofje. Tom Koreman leerde zijn vrouw Yara Wainschtok in Parijs kennen, waar hij in de jaren dertig gitaar in het beroemde ensemble Hot Club de France van Django Rheinhardt speelde. (34) Tom woont aan het begin van de oorlog op de Prinsengracht 199, niet ver van het hofje. Hij is goed bevriend met de oud-Spanjestrijders die in 1941 en begin 1942 in een van de huisjes op het Nieuwe Suikerhofje wonen en leert via hen ook de andere bewoners kennen. (35) Herman Maillette de Buy Wenniger heeft het waarschijnlijk over Tom en Yara Koreman als hij in april 1942 schrijft over “een oppervlakkige kennis van een onzer, die hier (op het hofje A.B.) momenteel met zijn Franse vrouw enige weken logeert. Deze man, die een tijd lang in het Quartier Latin te Parijs gewoond heeft.“ (36)

Emile en Ada hebben Tom en Yara Koreman dus waarschijnlijk dat voorjaar van 1942 leren kennen, toen ze een paar weken op het hofje onderdoken. Vooral Ada en Yara raken goed bevriend. Na het overlijden van Tom en Yara krijgt Ada een goede band met Johanna Koreman-Veth, Toms moeder. Emile schrijft dat Johanna Koreman-Veth “door de warme vriendschap van Ada de moed (vond) te blijven leven na alle verschrikkelijke ervaringen die zij beleven moest”. (37) Fons van den Berg, de vriend/verloofde van Ada’s jongere zus Annie, komt ook op het hofje en noemt in verband daarmee ook Tom Koreman, die net als hij bij CS6 is. (38)
Willemsen en zijn twee collega’s (Soede en Jan van Bragt) gaan de volgende dag, donderdag 29 juni 1944, naar Amsterdam en wachten met zijn drieën Ada en Emile in het Nieuwe Suikerhofje op. De Sindrams komen ’s avonds naar huis en worden gearresteerd. Er wordt geen huiszoeking gedaan. Emile en Ada worden samen naar Haarlem gebracht en afzonderlijk verhoord. Ada zegt aanvankelijk dat ze de voedselkaarten voor zestig gulden heeft gekocht (dus op de zwarte markt en niet van verzetscontacten gekregen) om geen namen van verzetsmensen prijs te hoeven geven. Ada kan het verhaal van de zestig gulden uiteindelijk niet volhouden omdat Jo Koreman al een andere bedrag genoemd heeft. Emile ontkent alles en gaat een weddenschap voor honderd gulden aan met Willemsen dat Ada geen illegaal werk doet.
Vervolgens worden Ada en Emile in het politiebureau op het Nassauplein in Haarlem samen in een kamer gezet. In die kamer staat een kast die open is, maar waar ze niet in kunnen kijken. Ze vermoeden dat ze afgeluisterd worden (door iemand in de kast) en zeggen niets tegen elkaar. Wel lukt het Emile om “bezwarende papieren“ in de prullenbak te gooien. Ze worden daarna overgebracht naar cellen in het politiebureau aan de Smedestraat, nog steeds in Haarlem.
Vanuit de Smedestraat worden Ada en mevrouw Koreman-Veth de volgende dag samen voor verhoor naar het Nassauplein gebracht. Op de stoep lopen de twee vrouwen naast elkaar een paar meter voor Willemsen uit en hebben net genoeg tijd om een verhaal af te spreken “waar de bonkaarten vandaan kwamen“. Ada blijft bij haar verhaal dat ze de bonnen van een een zwart handelaar gekocht heeft. Ze zegt dat hij Jan heet, bij haar aan de deur kwam en dat ze ook wel eens clandestiene boter van hem kocht. Ze weet geen achternaam en geen adres. Daarmee houdt ze de identiteit van de mensen in de verzetsgroep die haar de bonkaarten leveren geheim. Ze moet dit verhaal herhalen waar Emile bij is, waardoor hij volgens Willemsen de weddenschap verloren heeft.
Emile wordt na twee dagen cel vrijgelaten. Als hij zijn spullen terugkrijgt wil hij Willemsen direct de honderd gulden betalen. Willemsen weigert dat (mogelijk omdat er een cipier bij is). Emile vraagt hem ook zijn vrouw vrij te laten. Willemsen wil dat niet beloven maar zegt hem dat hij Ada “zelf naar Amsterdam zal brengen“. Met Amsterdam bedoelt hij de Sicherheitsdienst in de Euterpestraat.
Datzelfde zegt Willemsen ook tegen Jo Koreman-Veths zwager, die Willemsens overbuurman in de Zaanenstraat is. Die gaat bij Willemsen thuis langs en pleit anderhalf uur met hem om zijn schoonzus vrij te laten. Willemsen wil niet meer doen dan “haar zelf naar Amsterdam brengen“. De zwager zegt dat Jo Koreman-Veth in Haarlem vrijgelaten moet worden. Als ze eenmaal in Amsterdam in handen van de SD is, is er niets meer aan te doen. De volgende dag komt de zwager Willemsen op straat tegen waarop Willemsen hem opeens zegt dat hij opdracht heeft gegeven Jo Koreman-Veth en Ada Sindram vrij te laten.
Emile Sindram zit met de verloren weddenschap in zijn maag. Hij spreekt “met verschillende van mijn kennissen (…) en deze raadden mij aan om het geld te betalen“. Hij gaat met een envelop met het geld naar Haarlem en laat deze achter op het politiebureau omdat Willemsen er niet is. De dag daarop gaat hij weer naar Haarlem om zeker te zijn dat Willemsen het geld gekregen heeft. Hij ziet Willemsen en vraagt hem om vrijlating van zijn vrouw. Willemsen hangt weer het verhaal op dat hij Ada “zelf naar Amsterdam“ zal brengen.
De volgende dag wacht Emile bij het SD-hoofdkwartier aan de Euterpestraat in Amsterdam maar Ada komt niet. Hij belt vervolgens het politiebureau in Haarlem en hoort dat zijn vrouw en mevrouw Koreman-Veth allebei rond het middaguur vrijgelaten zijn.
Ada en mevrouw Koreman hebben na Emile’s vrijlating nog vijf dagen vast gezeten. De laatste dagen zitten ze samen in een cel. Mevrouw Koreman leeft mee met Ada, die immers net als haar overleden schoondochter zwanger is van haar eerste kind. Selma Sindram, de dochter van Ada en Emile, vertelt dat er op een gegeven moment een cipier in de cel komt die zegt: “Koremans Veth eruit!”. Ada heet Adriana Maria Sindram-Koremans, haar medegevangene Johanna Adriana Koreman-Veth. Mevrouw Koreman denkt dat alleen zij vrijgelaten wordt en pleit ervoor dat Ada eruit mag vanwege haar zwangerschap. Daarop blijkt dat de twee vrouwen allebei vrijkomen, de cipier had hun meisjesnamen gebruikt. In de familie Sindram is nog steeds een cadeau van Jo Koreman-Veth aan Ada, het zogenaamde “bestek van Yara“. (39)

Ada komt begin juli 1944 vrij. Drie maanden later wordt haar eerste kind, een dochter, geboren. Dit is waarschijnlijk de eerste baby die op het in 1755 gebouwde Nieuwe Suikerhofje geboren wordt.
Hannie Schaft en de Raad van Verzet
Het voorgaande verhaal is na de oorlog zowel door Willemsen als door alle mensen in deze onderduikketen verteld omdat Willemsen behalve de moeder en twee dochters Citroen, alle arrestanten in deze zaak vrij laat. Ik geloof niet dat dat uit de goedheid van zijn hart is. Er zijn meerdere gevallen van mensen die vanwege handel met distributiebonnen door Willemsen opgepakt worden en die wel doorgestuurd worden naar de Sicherheitsdienst in Amsterdam of erger. Wat Willemsens motivatie voor de vrijlatingen is wordt niet duidelijk. Mogelijke verklaringen zouden kunnen zijn:
-Een wit voetje halen voor na de oorlog? Dit verhaal speelt eind juni 1944, 6 juni 1944 was D-day en iedereen weet dat de geallieerden eraan komen.
-Angst dat hij door het gewapend verzet geliquideerd wordt? De vader van één van zijn foute politiecollega’s, Pieter Johan Faber (1920-1948), was op 8 juni 1944 neergeschoten door Jan Bonekamp en Hannie Schaft, leden van een Haarlemse knokploeg van de Raad van Verzet. De politiechef van Zaandam, Willem Ragut, werd op 21 juni 1944 ook door Bonekamp en Schaft doodgeschoten.
– De vrijgelatenen in de gaten houden en volgen om nog andere onderduikers op te sporen? Willemsen weet waarschijnlijk dat Jo Koreman-Veth verbindingen heeft met de Raad van Verzet.
In 1943 begon een verzetsman van de Ordedienst, Jan Thijssen (1908-1945), verschillende linkse verzetsgroepen te bundelen in de Raad van Verzet. De Raad van Verzet concentreert zich op sabotage en gewapend verzet; aanslagen en overvallen op distributiekantoren en persoonsregisters. In Amsterdam sluit het kunstenaarsverzet van de Persoonsbewijzencentrale van Gerrit van der Veen zich hierbij aan. In Haarlem komt een sabotageploeg o.l.v. Frans van der Wiel onder de paraplu van de RVV. Van deze knokploeg wordt Hannie Schaft, als “meisje met het rode haar” één van de bekendste verzetsvrouwen, ook lid.
Vanaf het Nieuwe Suikerhofje loopt niet alleen via mevrouw Koreman-Veth een lijn naar Haarlem. Bewoonster Vica Taselaar woonde voor ze in januari 1942 op het hofje kwam in Haarlem en had daar al verzetscontacten. Via die contacten komt Philine Polak (1921-2018), één van de twee Joodse vriendinnen van Hannie Schaft die bij de ouders Schaft in Haarlem ondergedoken gezeten hadden, naar Amsterdam en wordt door Vica Taselaar ondergebracht bij een vriendin, Antoinette Wentholt (1922-2009). Antoinette is een studente beeldende kunst die in twee kamers op de begane grond van de Bethaniëndwarsstraat 9 woont. (40)
Willemsen en zijn collega’s zitten achter de Haarlemse RVV-knokploeg in het algemeen en in het bijzonder achter Hannie Schaft aan. Als Willemsen mevrouw Koreman-Veth bij haar broer in Soestdijk arresteert laat de lokvogel Jan van Bragt haar een briefje zien dat ondertekend is met RvV. De geniepige maar niet al te snuggere van Bragt was door de in mei 1944 aangestelde chef van de Haarlemse Inlichtingendienst Fake Krist aangenomen om Hannie Schaft op te sporen en hij snuffelt rond bij haar buren, vrienden en familie. (41)
Terwijl de foute Haarlemse politiemannen achter Hannie Schaft aanzitten, beraamt zij met de andere leden van haar knokploeg aanslagen op diezelfde collaborerende agenten. Op Dolle Dinsdag 5 september, als heel Nederland denkt dat de bevrijding aanstaande is, wordt Willemsens collega Harm Jurrien Smit (1909-1944) op de Spaarndamseweg in Haarlem onder vuur genomen door Truus Oversteegen en Jan Heusdens, die in dezelfde knokploeg als Schaft zitten. Smit wordt meerdere malen getroffen maar schiet terug en verwondt Jan Heusdens aan zijn been. Die overleeft, Smit bezwijkt later aan zijn verwondingen. Diezelfde dag is er ook een poging om Fake Krist, Willemsens chef bij de Inlichtingendienst, neer te schieten. Krist is bijzonder op zijn hoede en maakt zich uit de voeten. Hij ontkomt in de weken daarna nog meerdere malen totdat hij door een andere knokploeg op 25 oktober op de Westergracht van zijn fiets geschoten wordt.
Ook Willemsen wordt die dinsdag onder vuur genomen. Hannie Schaft en de Haarlemse metselaar Cornelis Maria (Cor) Rusman wachten hem op in de buurt van zijn huis in het noorden van Haarlem. Op de Schoterweg schiet Hannie vanaf haar fiets een kogel in Willemsens bovenarm. Ze komt ten val en Willemsen schiet haar in haar bovenbeen. Vica Taselaar beschrijft na de oorlog hoe Hannie wegkomt: “Zij redde haar leven door stil op de grond te blijven liggen en de schoten te tellen. Direct toen de revolver leeg was, sprong zij op, pakte haar fiets en wist te ontkomen.” (42) Hannie’s vleeswond wordt medisch verzorgd door haar eigen huisarts en een betrouwbare chirurg. Ze duikt vervolgens onder op een adres aan de Ramplaan in Haarlem. (43) Dolle Dinsdag loopt uit op een teleurstelling. De geallieerden zijn nog ver weg. Willemsen verhuist na de mislukte aanslag naar Amsterdam waar hij voor de Sicherheitsdienst gaat werken.
Abt van het Prinsenklooster
Na Dolle Dinsdag, als de opmars van de geallieerden naar het Nederland boven de rivieren stokt, moeten de bewoners van het Nieuwe Suikerhofje nog negen maanden bezetting doorstaan, de Sindrams met een pasgeboren baby. Emile, die als enige nog aanwezige hoofdhuurder nu abt van het hofje, ofwel Prinsenklooster, is gaat op zoek naar nieuwe onderhuurders want meerdere bewoners hebben in de loop van 1944 het hofje verlaten.

Herman Maillette de Buy Wenniger en Ruud Steenmeijer zijn allebei in het voorjaar van 1944 gevlucht voor de SD. Henk Pelser zit in een krijgsgevangenenkamp in Duitsland. Antony IJssennagger komt na zijn arrestatie en vrijlating in april 1943 alleen nog in de weekenden op het hofje. Hij verlooft zich in augustus 1943 (Ada komt een verlovingscadeau brengen) en trouwt in januari 1945. Daarna woont hij niet meer op het hofje.
Het Prinsenklooster verkeert financieel in zwaar weer. Door alle arrestaties in 1943 en 1944 is er veel minder onderhuur ontvangen en Emile en Herman, die in Rotterdam woont, overleggen schriftelijk hoe het verder moet. Ze schieten allebei wat geld voor en besluiten dat bewoners voor hun gevangenistijd de halve huur moeten betalen.
Nieuwe bewoners zijn de jonge dichter Gerrit Kouwenaar (1923-2014), die in de herfst van 1944 kamers op het hofje betrekt en Steven Gerrit Jan van den Berg (1915-1992), een rechtenstudent uit Groningen, die daar in het studentenverzet zat. Hij duikt eind 1944 op het hofje onder. (44)
De hongerwinter veroorzaakt soms spanningen maar laat ook solidariteit op het hofje zien. Twee bewoners hebben ruzie over hun voorraadje kolen en Emile moet in deze “onverkwikkelijke kolenkwestie“ bemiddelen. Nadat in november 1944 gas en elektriciteit afgesloten worden is het zo bar op het hofje dat Kouwenaar “vanwege kou en honger“ naar een getrouwde zus in Amsterdam vertrekt en Dick Horringa (1919-2008), een student geografie die begin 1944 op het hofje kwam wonen, naar familie in Friesland. (45) De kranen dreigen constant te bevriezen en na de dooi in februari 1945 hebben de bewoners een week lang geen water. (46) In de inrichting van het hofje is veel hout vertimmerd, maar hoewel iedereen in Amsterdam op zoek is naar hout om te verstoken, blijven de houten vloeren, bedsteden, ingebouwde kasten en deuren van het hofje gespaard. De zolders zijn afgesloten met eikenhouten valluiken. Die zijn niet bewaard gebleven en mogelijk wel in de kachel beland.
De honger wordt steeds nijpender. Er zijn nog voedselbonnen maar er is bijna geen eten meer om te distribueren. Met de bonnen staan mensen uren in de rij voor centrale gaarkeukens om wat dunne soep of stamppot te krijgen. Als dat ook op is beginnen de hongertochten naar het platteland in de hoop bij boeren wat eetbaars op te scharrelen.
In december 1944 krijgen Ada en Emile een brief van Herman uit Rotterdam. Hij en Tine hebben ook net een baby gekregen. Herman schrijft over het karige eten in Rotterdam. Hij kookt op de eetkamer-kachel, de enige bron van warmte in huis, suikerbietenstroop. (47) Emile schrijft in januari 1945 terug uit Amsterdam: “Het is hier overigens langzamerhand ook hopeloos geworden. We hadden een voorsprong op Rotterdam en Den Haag door de gunstiger ligging (…) maar nu is al lang alles bij de boeren weggehaald en, ook hier hebben vooral de arme mensen hun voorraadje schoon opgegeten. Wij houden het nog een paar maanden vol. Daarna komt de broekriem eraan te pas.“ (48) Selma Sindram, de dochter van Ada en Emile, zegt dat haar ouders vertelden dat de bewoners van het hofje elkaar hielpen en dat er soms ineens een zakje aardappelen of iets dergelijks voor de deur stond. (49) Dick Swidde, bewoner van het eerste uur, “is weer op zijn oude kamer“. Hij gaat af en toe naar Purmerend, waar zijn ouders wonen, en brengt dan ook eten mee terug. (50)
Wanneer komt eindelijk de bevrijding? Emile schrijft in januari 1945: “En is er een spoedige verandering te verwachten? Ik was erg pessimistisch, maar ben door het Russische offensief weer wat opgekikkerd. Maar wanneer beginnen ze in het Westen?“ (51) Dick van Stokkum schrijft in februari aan Herman in Rotterdam dat “we nog even door zullen moeten bijten“. Tegelijk laat hij Herman, die in Rotterdam ternauwernood ontsnapte aan de grote razzia voor de Arbeitseinsatz, weten dat ze in Amsterdam “goddank, leven in de stad zonder razzia’s“. (52)
Wel gaat de jacht van de Sicherheitsdienst op verzetsmensen nog steeds door. Vica Taselaar ontkwam aan de inval van april 1944 op het hofje en wordt sindsdien gezocht. Ze duikt soms bij haar oudere zus in Hilversum onder. Emile schrijft in januari 1945 dat Vica nog niet terug is uit Hilversum “wat nogal griezelig is“. (53) Hij is bang dat de Sicherheitsdienst haar gevonden heeft. Gelukkig gebeurt dat niet en alle mensen die tijdens de hongerwinter op het hofje wonen halen de bevrijding.
Na de oorlog
Met een korte onderbreking wonen de Sindrams nog tot juni 1946 op het hofje. In 1947 geven Ada en Emile allebei een verklaring af over Willem Meindert Willemsen, de agent van de Inlichtingendienst in Haarlem die hen in 1944 arresteerde. Willemsen, die na de bevrijding op Terschelling gearresteerd wordt, wordt tot twee keer toe voor zijn misdaden tot de doodstraf veroordeeld en vliegt tijdens het proces zelfs de rechter naar de keel. Uiteindelijk krijgt hij gratie van Koningin Juliana en zit een gevangenisstraf uit.

In 1949 verhuizen de Sindrams naar Curaçao waar Emile, die in 1947 promoveerde, hoofd van het laboratorium voor de volksgezondheid wordt. Ada en Emile Sindram komen met hun inmiddels vijf kinderen in 1964 van Curaçao terug naar Nederland. Emile gaat als hoofd van het laboratorium in het gemeenteziekenhuis van Arnhem werken. Daar blijft hij tot zijn pensionering. Ada sterft in 2000 in Zwolle, Emile in 2002 in Apeldoorn.
NOTEN
1. Ada’s oudste broer Piet begint hier in 1945 een winkel in tweedehandskleding die uitgroeit tot het in de jaren vijftig en zestig bij teenagers zeer populaire Spijkerbroekenhuis.
2. Stadsarchief Amsterdam, Politierapporten ’40-’45 (Emile Désiré Arthur Sindram) en overige verslagen van bureau Marnixstraat op 13 mei 1940.
3. Toke van Helmond, Bob Hanf 1894-1944, De Engelbewaarder/Amsterdam 1982, p. 158. Zie ook het artikel “Het Prinsenklooster“ op deze website.
4. Henk E. Pelser, Vluchtweg Zwitserland. Verhalen uit een ondergronds verleden, Amsterdam 1996, p. 35.
5. Het Parool, 16-8-2016. (“Niemand was langer Parool-abonnee dan Annie van den Berg-Koremans 1922-2016”)
6. NIOD, 249-0170 Dossier CS VI, inv. nr. a2 Brief van V.E. Wibaut-Guilonard, oud-lid van CS VI, aan mevrouw Berepoot, medewerkster van de “Stichting ’40-’45“, betreffende haar recente ontmoetingen met Fons van den Berg, eveneens een oud-lid van CS VI. Hierbij als bijlagen de verslagen van mevr. Wibaut-Guilonard over haar gesprekken met Van den Berg, waarin diverse activiteiten van leden van CS VI ter sprake komen, alsmede een kort overzicht van data inzake de arrestaties van een aantal leden van CS VI door de SD in de periode 22 juli-17 september 1943, 1 juli 1976.
Het Parool 30-12-2009. (“Een leven lang aan de krant verbonden”)
7. Fons noemt Piet Cassee (Pieter Hermanus Cassé (1923-2019), ontvlucht Nederland met bestemming Engeland op 3 oktober 1943. Heeft Engeland niet bereikt en zat in Frankrijk en Duitsland gevangen). Joop Oosters (Johan Oosters, geboren 1921 in Den Bosch, zijn ouders wonen in Boskoop), Hans Matzinger (geboren 1920 in Blora, NI, kunstschilder/scheepsmachinist, gebruikt de meisjesnaam van zijn moeder “van den Dries“ als schuilnaam, zijn vader beheert een distributiekantoor in Badhoevedorp maar levert nooit bonnen. Hans zit in Vught, Dachau, Natzweiler en Stutthof gevangen). Henk Stutvoet (Hendrik Jan Stutvoet, geboren 1902 in Spaarnwoude, onderwijzer, heeft een grijze Opel Kadet, die door o.a. Hans Katan gebruikt wordt om iemand te schaduwen. Stutvoet is tegen liquidaties en doet vooral spionage, zit gevangen in Vught en Neuengamme).
8. Van Mierlo woont hier op het persoonsbewijs van Fons. Fons vraagt voor zichzelf een tweede PB aan en ze spreken af dat Fons bij een eventuele ondervraging zal zeggen dat hij zijn PB voor geld aan van Mierlo verkocht heeft. Door verzetscollega’s wordt Jan van Mierlo nu “oude Fons“ genoemd, en Fons van den Berg “jonge Fons“.
9. De van Mierlo-groep gebruikt ook een adres in de Ruysdaelstraat als tijdelijke onderduikplek. Fons haalt hier ook de olie die hij nodig heeft om de wapens te smeren.
10. IISG, Archief CPN, Annex: Gedenkboek gevallen verzetsstrijders 132.2 Amsterdam en landelijke leiding. K. 1945-1946. (Kuiper, Abraham Kornelis en Kuiper, Sape). De moeder van Bram en Sape Kuiper, Helena Florentina Kuiper-Talma Stheeman (1893-1985) vult na de oorlog vragenlijsten in over haar gefusilleerde zonen voor publicatie in een gedenkboek voor gevallen communistische verzetsstrijders dat echter nooit verschenen is.
Voor de zussen Taselaar zie de artikelen op deze website.
11. Zie het artikel over de inval van de SD in april 1943 op deze website.
12. Brief van Herman Maillette de Buy Wenniger aan J. Werre, ongedateerd (ongeveer midden april 1943). Uit familiearchief Maillette de Buy Wenniger.
13. Brief van Antony IJssennagger aan Herman Maillette de Buy Wenniger d.d. 10-11-1981. Uit familiearchief Maillette de Buy Wenniger.
14. Idem.
15. Zie het artikel over de inval van april 1944 op deze website.
16. Dit zijn Dick Horringa (1919-2008), Sas Bunge (1924-1980), Ad Smulders (1923-1967) en René Brugge (1915-1996). De laatste is een vriend en studiegenoot van Emile. Zie het artikel over onderduikers op deze website voor meer informatie.
17. Jan-Paul Verkaik, Voor de jeugd van tegenwoordig. Kinderbescherming en jeugdhulpverlening door Pro Juventute in Amsterdam 1896-1994, Utrecht 1996, p. 63.
18. NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, inventarisnummer 421 (Bijzondere Raad van Cassatie), Nicolaas Cornelis Jonker.
19. Henk E. Pelser, Vluchtweg Zwitserland. Verhalen uit een ondergronds verleden, Amsterdam 1996, p. 35.
20. NIOD 248-A2495 Dossier- Pronk, Bart en Maarten. Inv. nr. 7-Herinneringen van Bart Pronk, oktober 2012.
Zie ook het artikel over Antony IJssennagger op deze website.
21. Telefoongesprek met Henk van Gelderen op 17-1-2018. Matthieu van Gelderen werd op zijn valse, niet-Joodse persoonsbewijs op naam van Thijs van der Zee, geboren in 1912, naar Kamp Vught gestuurd en van daar naar Sachsenhausen. Hij heeft de oorlog niet overleefd.
22. Francisca de Haan, Een eigen patroon. Geschiedenis van een joodse familie en haar bedrijven, ca. 1800-1964, p. 224.
24. Interview met Karel Louis de Vries (cassettebandje): SAA-5443 Archief van het Wetenschappelijk Comité van Toezicht op het Onderzoek naar Amsterdamse Panden die een Belangrijke Rol in het Verzet 1940-1945 Hebben Gespeeld (Begeleidingscommissie van Tellingen). 32-39 Geluidsopnamen van interviews 1987. 39 K. de Vries.
Mogelijk zat de Joodse scholier Klemens Michael Brühl (1925-1986), die na de oorlog op het Nieuwe Suikerhofje woonde, in dit antiquariaat ondergedoken.
25. Tom Rooduijn, ‘Zelfs de snobs zijn hier laks’. Kunstenaarssociëteit Le Canard van Hans Rooduijn, in: De Parelduiker, Jaargang 13, 2008, p. 38 e.v.
Piet Calis, Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945, Amsterdam 1989, p. 60, 301, 508.
26. Interview met Karel Louis de Vries (cassettebandje): SAA-5443 Archief van het Wetenschappelijk Comité van Toezicht op het Onderzoek naar Amsterdamse Panden die een Belangrijke Rol in het Verzet 1940-1945 Hebben Gespeeld (Begeleidingscommissie van Tellingen). 32-39 Geluidsopnamen van interviews 1987. 39 K. de Vries.
27. De tijd: dagblad voor Nederland, 8-9-1947.
28. NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, toegang 2.09.09, inv. nr. 75978, Zuivering Ambtenaren (toegang 2.04.67), inv. nr. 31401 en Zuivering Politie (toegang 2.09.54.01) inv. nr. 6814.
29. Ik heb niet kunnen vinden wie dit is. Wel woont er op de Brouwerskade 65 in Haarlem, het woonadres van het Joodse gezin Citroen dat bij deze overval opgepakt wordt, in januari 1944 een zekere Soede (Haarlemsche Courant 20-1-1944). Het ziet er dus naar uit dat deze foute politieagent eerst de woning van Joodse onderduikers inpikt en deze Joodse familie vervolgens ook nog opspoort en oppakt op hun onderduikadres. Mogelijk woonde Soede eerder in Soestdijk, waar Jo Koreman-Veth op het adres van haar broer gearresteerd wordt.
30. https://www.joodsmonument.nl/nl/search?qsort=&qcat=&qcg=&qs=Citroen-Bramson
https://www.struikelstenenhaarlem.nl/projecten/brouwerskade
Voor meer informatie over (Joodse) onderwijzeressen in Haarlem en Joodse scholen zie het artikel over Vica Taselaars vroege verzet op deze website.
31. NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, toegang 2.09.09, inv. nr. 75978, Zuivering Ambtenaren (toegang 2.04.67), inv. nr. 31401 en Zuivering Politie (toegang 2.09.54.01) inv. nr. 6814.
32. Max van den Berg, Silvia W. de Groot, Met het verleden bezig. Beelden en verhalen 1940-1945 van Marianne Van Raamsdonk, p. 45.
33. NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, toegang 2.09.09, inv. nr. 75978, Zuivering Ambtenaren (toegang 2.04.67), inv. nr. 31401 en Zuivering Politie (toegang 2.09.54.01) inv. nr. 6814.
34. https://oorlogsgravenstichting.nl/personen/83327/anton-jan-thomas-koreman
35. Zie het artikel over oud-Spanjestrijders op deze website. Tom Koreman studeerde tegelijk met oud-Spanjestrijder Frits Denters op de kunstacademie en is net als Freek Mulders, die ook in Spanje vocht, gitarist. Frits Denters noemt Tom Koreman zijn beste vriend.
Op het adres Prinsengracht 199 was het atelier van de beeldhouwer Pieter Damsté (1910-1995). Hier dook Maarten (Mik) van Gilse, een oud-Spanjeganger die bevriend is met de oud-Spanjestrijders op het hofje, in de zomer van 1943 onder. Van Gilse werd eind juli 1943 op de Prinsengracht 199 door de SD gearresteerd.
36. Brief van 22 april 1942 van Herman Maillette de Buy Wenniger aan “Antonius“ (bijnaam van zijn toekomstige vrouw Tine Anthonisse). Uit familiearchief Maillette de Buy Wenniger.
37. Ongedateerde notitie van Emile Sindram bij het dichtbundeltje Verzen voor een vriend, opgedragen aan Tom en Yara, geschreven en geïllustreerd door Jan Bons, 1944/1945.
38. NIOD, 249-0170 Dossier CS VI, inv. nr. a2 Brief van V.E. Wibaut-Guilonard, oud-lid van CS VI, aan mevrouw Berepoot, medewerkster van de “Stichting ’40-’45“, betreffende haar recente ontmoetingen met Fons van den Berg, eveneens een oud-lid van CS VI. Hierbij als bijlagen de verslagen van mevr. Wibaut-Guilonard over haar gesprekken met Van den Berg, waarin diverse activiteiten van leden van CS VI ter sprake komen, alsmede een kort overzicht van data inzake de arrestaties van een aantal leden van CS VI door de SD in de periode 22 juli-17 september 1943, 1 juli 1976.
39. Gesprek met Selma Sindram, d.d. 26-6-2023. De familie Sindram heeft de zilveren lepel en vork op 16 februari 2024 aan het Verzetsmuseum in Amsterdam geschonken.
40. Zie het artikel over onderduikers op deze website. In 1944 huurt Antoinette Wentholt een tijdje voor vijf gulden per maand een kamer in het Nieuwe Suikerhofje. Het verhaal gaat dat Antoinette een gebroken been heeft en daarom niet voor haar onderduikster kan zorgen. Vanaf september 1944 duikt er ook nog een Joods echtpaar onder in Wentholts woning aan de Bethaniëndwarsstraat. Dit echtpaar heeft goede papieren, kan op straat en zorgt voor Philine, die binnen blijft.
41. https://hannieschaft.nl/verrader-jan-van-bragt/
42. A.M.J. ten Holt-Taselaar, Vrouwen en Meisjes in het Verzet, in: Onderdrukking en Verzet. Nederland in Oorlogstijd deel 3, p. 826.
43. Het verloop van de drie aanslagen wordt beschreven in: Sophie Poldermans, Desnoods met wapens. Hannie Schaft, Truus en Freddie Oversteegen: het indrukwekkende verhaal van drie jonge vrouwen in het Nederlandse gewapende verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam 2023, p. 220-224.
44. Emile Sindram noemt in een brief van 31 januari 1945 als huurder ook een zekere Ed Woud. Mogelijk is dit Eduard Willem Woud (1914-1967). Hij was politieagent tweede klasse en kreeg na de oorlog rechtsherstel voor maart, april en mei 1945. zie: SAA, pensioenkaarten.
45. Dit en het voorafgaande in een brief van Emile Sindram aan Herman Maillette de Buy Wenniger d.d. 31-1-1945. Uit familiearchief Maillette de Buy Wenniger.
46. Brief van Dick van Stokkum aan Herman Maillette de Buy Wenniger, d.d. 6-2-1945. Uit familiearchief Maillette de Buy Wenniger.
47. Brief van Herman Maillette de Buy Wenniger aan Emile Sindram d.d. 25-12-1944. Uit familiearchief Maillette de Buy Wenniger.
48. Brief van Emile Sindram aan Herman Maillette de Buy Wenniger d.d. 31-1-1945. Uit familiearchief Maillette de Buy Wenniger.
49. Gesprek met Selma Sindram, d.d. 26-6-2023.
50. Brief van Emile Sindram aan Herman Maillette de Buy Wenniger d.d. 31-1-1945. Uit familiearchief Maillette de Buy Wenniger.
51. Idem.
52. Brief van Dick van Stokkum aan Herman Maillette de Buy Wenniger, d.d. 6-2-1945. Uit familiearchief Maillette de Buy Wenniger.
53. Brief van Emile Sindram aan Herman Maillette de Buy Wenniger d.d. 31-1-1945. Uit familiearchief Maillette de Buy Wenniger.