Onderduikers

Met zeventwintig kamers plus grote kapel is er altijd plek geweest voor onderduikers op het Nieuwe Suikerhofje. Daar is tijdens heel de bezetting gebruik van gemaakt. In 1941 wonen er linkse oud-Spanjegangers in een van de zes huisjes, zonder bij de gemeente aangemeld te zijn. Ook jonge Joodse mannen die bang zijn bij een razzia opgepakt te worden logeren regelmatig een paar dagen bij vrienden op het hofje. Vanaf midden 1942, als de oproepen voor vertrek naar Westerbork op de mat vallen, wonen meerdere Joodse onderduikers ook voor langere tijd op het hofje tot een permanente onderduikplek gevonden is. Vanaf april 1943 nemen het aantal onderduikers en de onderduiktijd toe. Meerdere studenten die in april 1943 de loyaliteitsverklaring niet ondertekenen wonen er voor lange tijd illegaal. Voor de Joodse kunstenaar Bob Hanf en voor de uit Kamp Vught ontsnapte verzetsman Jo Elsendoorn wordt het hofje de vaste onderduikplek.

Het Nieuwe Suikerhofje ligt verstopt op een klein terrein achter grachtenhuizen aan de Prinsengracht. Door die ligging lijkt het op het eerste gezicht een prima onderduikplek. Toch valt dat tegen. Er is geen achteruitgang en aan de voorkant loopt alleen een smalle, overdekte gang vanaf de Prinsengracht naar het hofje toe. De Sicherheitsdienst valt ook graag op tijden binnen dat iedereen slaapt en aan verschuilen of vluchten niet meer te denken valt.

Als op een gegeven moment overdag een Duitser aanbelt bij het hek van het hofje, schrikken bewoners Bram Kuiper en Tony IJssennagger en vluchten over het dak naar de buren. (1) Om op het dak te komen moeten ze levensgevaarlijke toeren uitgehaald hebben.

De steile daken van het Nieuwe Suikerhofje

Een vriend van één van de onderduikers zegt later dan ook: “Met dat al was het Suikerhofje geen veilige verblijfplaats“. (2) Bewoner Tony IJssennagger schrijft na de oorlog over het hofje: “Het was toen reuze onverantwoordelijk natuurlijk om bij ons onderduikers te herbergen“. (3) Onderduiker Jo Elsendoorn zegt: “Ik was mij ervan bewust hier in het Suikerhofje een gevaarlijk onderdak te hebben. Maar ik had geen andere keus“. (4)

Hoofdhuurders, onderhuurders en onderduikers

Het Nieuwe Suikerhofje is vanaf 1938 eigendom van C.N. Willemse (1906-1990), een makelaar uit Naarden, die het vanaf december 1940 aan drie jonge mannen verhuurt: Henk Pelser, Emile Sindram en Herman Maillette de Buy Wenniger. Zij spreken af dat ze met zijn drieën “de financiële lusten en lasten (…) delen”. (5) Alle andere bewoners die er in de oorlogsjaren komen wonen zijn onderhuurder en betalen hun huur aan Herman, die de boekhouding doet totdat hij begin 1944 naar Rotterdam verhuist. Er zijn staatjes bewaard gebleven van het Prinsenklooster, zoals de bewoners het hofje noemen, met de namen en huurbedragen van de onderhuurders. (6) Daaruit blijkt dat niet alle onderhuurders hun verhuizing naar het hofje doorgeven aan de gemeente Amsterdam. Van de ongeveer dertig mensen die er tijdens de bezetting wonen, heeft de helft officieel een ander adres. Hoewel dit in het vooroorlogse gezagsgetrouwe Nederland ondenkbaar geweest zou zijn, zijn er tijdens de bezetting redenen genoeg om een woonadres niet bij de autoriteiten bekend te maken. Deze mensen zitten in het Nieuwe Suikerhofje in meer of mindere mate in onderduik, sommige maar een maand, andere jarenlang. Naast deze “vaste” onderduikers zijn er ook onderduikers die tijdelijk in de woningen van de vaste bewoners onderduiken en geen onderhuur betalen. Hieronder een overzicht van:

1. Vaste onderhuurders die onder hun echte naam of een schuilnaam illegaal wonen/ ondergedoken zitten.

2. Tijdelijke onderduikers.

1. Bewoners die onderhuur betalen maar niet bij de gemeente op het adres Prinsengracht 385-395 zijn ingeschreven:

Martinus Johannes (Rinus) Koopmans (1916-1978): Woont van maart tot augustus 1941 op het hofje. In die tijd is hij officieel ingeschreven in Velsen. Hij is apotheker/bioloog. Mogelijk een vriend en studiegenoot van Emile Sindram. Geen reden bekend waarom hij zijn adres niet officieel maakt.

Freerk Johannes (Freek) Mulders (1911-1960) en Krijn Breur (1917-1943): Zij hebben allebei, net als hun vriend en officiële bewoner Frits Denters (1915-1990) in de Spaanse Burgeroorlog gevochten. (7) Hoewel Frits Denters zich bij de gemeente inschrijft op het adres van het hofje, is het Freek Mulders die de huur betaalt. Zij wonen in 1941 op Prinsengracht 385, het huisje links aan de steeg waarvan de ingang buiten het hek ligt. Mogelijk komen ze hier wonen via bewoner van het eerste uur Henk Pelser. Pelser en de drie oud-Spanjegangers hebben een gezamenlijke vriend, de Joodse binnenhuisarchitect Arnold (Nol) Bueno de Mesquita (1908-2002). (8)

Krijn Breur
Freek Mulders

Mulders woont er het langst, van maart tot september 1941. Denters van januari tot april 1941 en Breur maar één maand in november 1941. Zij horen bij een groep (zeer) linkse kunstenaars die direct na de bezetting al in het vizier raakt van de Duitsers en die daardoor al vroeg onder de radar van de autoriteiten probeert te verdwijnen. Het huisje Prinsengracht nummer 385 aan de linkerkant van de steeg is daarvoor goed geschikt. Deze drie vroege verzetsstrijders en hun vrienden lopen daar niet in de gaten. Een echte onderduik is het niet, ze zijn volop actief buiten de deur met half legale-half illegale activiteiten, wat typisch is voor deze vroege fase van de bezetting.

Zo “logeren” hun vrienden Tom en Yara Koreman, leden van de verzetsgroep CS6, in het voorjaar van 1942 een tijdje op het hofje. Andere bezoekers uit de kring van kunstenaars en oud-Spanjegangers zijn Carel Blazer, Maarten van Gilse, Jef Last, Jean-Paul Vroom, Jan Bons en Milly van Duivenbode.

Breur en Denters hebben door het Spanje-avontuur hun Nederlandse nationaliteit verloren en zijn statenloos, wat in het dagelijkse leven tal van problemen met zich mee brengt. Bovendien staan de namen van alle Spanje-gangers in de verslagen van de Centrale Inlichtingendienst (CID), de toenmalige Binnenlandse Veiligheidsdienst. Deze CID-documenten komen na de bezetting in Duitse handen. De mensen op deze lijst zijn met de groep van uit Duitsland gevluchte communisten, die soms in Duitsland al in concentratiekampen gezeten hebben, de eersten die vanaf mei 1940 een (semi)ondergronds bestaan gaan leiden uit angst voor arrestatie.

De gitarist Freek Mulders, die opgeleid is als werktuigbouwkundige, werkte in de jaren dertig als journalist voor de communistische krant De Tribune. Hij is getrouwd met de schilderes Milly van Duivenbode, die op de Lijnbaansgracht 280 woont. Haar woning is een doorgangshuis voor onderduikers. Veel van de linkse kunstenaars die met Freek en Milly bevriend zijn houden zich tijdens de bezetting bezig met het maken van valse persoonsbewijzen, bonkaarten, stempels en andere documenten en sluiten zich aan bij de Persoonsbewijzencentrale van Gerrit van der Veen (1902-1944). Die komt zelf ook vaak langs bij Milly op de Lijnbaansgracht 280, net als zijn latere plaatsvervanger, de Duits-Joodse fotograaf Gerhard Badrian (1905-1944).

Denters, die lid was van de Communistische Jeugdbond en daarna van de Communistische Partij, heeft een (afgebroken) opleiding als reclametekenaar. Breur, die opgroeide in een socialistisch gezin en in Spanje politiek commissaris was, trouwt in 1940 met Adriana (Aat) Hibma (1913-2002), die opgeleid was aan de Haagse Academie voor Beeldende Kunsten en tekenlerares is. Denters, Mulders en Breur zijn opgenomen in een netwerk van oud-Spanjestrijders en linkse kunstenaars, journalisten en artsen die tijdens de burgeroorlog in Spanje gewerkt hebben. Deze mensen delen een overtuigd anti-fascisme en helpen elkaar om financieel rond te komen. Hierbij komt na de bezetting de hulp aan Joden.

Freek Mulders, die zijn Nederlandse nationaliteit heeft weten te behouden en meer bovengronds kan handelen dan veel van zijn vrienden, opent in april 1941 met zijn vriend Jef Last (1898-1972), een bekende schrijver die ook in Spanje gevochten heeft, een Spaans restaurant in de Kerkstraat 47. Hoewel Capri een echt restaurant is waar Mulders aan het fornuis staat, wordt het ook gebruikt om vrienden uit de kunstwereld aan werk te helpen. Verder zitten er hier al regelmatig Joodse vrienden en illegale werkers ondergedoken.

Terwijl Freek Mulders in Amsterdam op het Nieuwe Suikerhofje woont is hij officieel ingeschreven op een adres in Kortenhoef. In werkelijkheid woont op dat adres in de afgelegen achttiende-eeuwse molen De Kameraad de Duits-Joodse natuurkundige Julius Podolanski (1904-1955), die pas een jaar in Nederland is. Als Jood raakt hij zijn baan aan de universiteit Leiden kwijt en mag hij niet meer in de kuststreek wonen.

Al snel na de bezetting worden door de CPN sabotage-groepen gevormd, zogenaamd MIL-groepen, van vijf man, die zich voorbereiden op gewapend verzet. Krijn Breur is betrokken bij het opzetten hiervan en ronselt minstens veertig andere oud-Spanjegangers. In het artikel over de oud-Spanjestrijders op deze website argumenteer ik dat Podolanski in de molen in Kortenhoef mogelijk bommen fabriceert voor MIL-aanslagen op Duitse doelen. Daarbij gaat er misschien iets mis want de molen brandt op zondag 11 januari 1942 helemaal af. Podolanski duikt daarna onder in Leiden en overleeft de oorlog.

Krijn Breur pleegt samen met een andere oud-Spanjeganger, Hendrik Prins (1910-1943), sabotage in Amsterdam. Ze steken Duitse opslagplaatsen in de buurt van de Centrale markthallen in brand en maken brandbommetjes waarmee ze verhuiswagens van de firma Puls opblazen, waarin de huisraad van gedeporteerde Joden wordt afgevoerd. Breur helpt ook Joodse sabotage-groepen. De Joodse binnenhuisarchitect Arnold (Nol) Bueno de Mesquita (1908-2002) en zijn communistische vrouw Tertia Kolthoff (1913-1990) van de verzetsgroep Oosteinde/van Dien, krijgen van Krijn Breur wapens en instructies voor het maken van brandbommen. Die bommen maken ze op hun onderduikadres aan de Nieuwe Herengracht.

Verder helpt Krijn Breur mee in een Rotterdamse sabotage-groep, de Nederlandse Volksmilitie. Als NVM’er en Joodse oud-Spanjeganger Samuel (Sally) Dormits op 17 oktober 1942 opgepakt wordt begint een arrestatiegolf waaraan Bueno de Mesquita en Kolthoff weten te ontkomen omdat Breur ze waarschuwt. Krijn Breur wordt zelf wel opgepakt en op 5 februari 1943 op de Leusderheide gefusilleerd. De vriendin van Sally Dormits, Saar van Gigch, die ook Joods is, weet maandenlang uit handen van de Duitsers te blijven en zit o.a. in onderduik bij Margreet Taselaar, de jongere zus van hofjebewoonster Vica Taselaar.

In 1941, als Denters, Mulders en Breur op het hofje wonen is de sabotage nog voornamelijk het oefenen met brandbommetjes. In de loop van 1942 en 1943 worden de acties geweldadiger. Eind 1942, begin 1943 radicaliseren veel mensen in de groep rond Mulders en Denters verder en gaan ook aanslagen plegen op collaborateurs en NSB’ers. Freek Mulders wordt wel genoemd als een van de oprichters van de sabotage- en liquidatiegroep CS6. Biologiestudent Bram Kuiper, die in januari 1942 op het Nieuwe Suikerhofje komt wonen, sluit zich aan bij CS6, net als zijn jongere broer Sape. Zij worden voor hun verzetswerk allebei door de Duitsers geëxecuteerd.

Mulders en Denters verhuizen in het voorjaar van 1942 naar Delft waar ze een oud pand op de Grote Markt ombouwen tot een restaurant. De Gastvrije Kikker (een directe verwijzing naar onderduiken) opent in juli 1942 en biedt ook weer werkgelegenheid en onderduikplekken aan hun verzetsvrienden. Mulders wordt in november 1942 in Beekbergen gearresteerd met zijn zakken vol valse persoonsbewijzen. Hij zit in Arnhem in de gevangenis en daarna in de kampen Amersfoort en Vught. Denters duikt na Mulders’ arrestatie onder in Den Haag. Beide mannen overleven de oorlog. (Voor het uitgebreidere verhaal over dit linkse kunstenaarsverzet zie het artikel over de oud-Spanjestrijders op deze website).

Dirk (Dick) Swidde (1906-1988): Een acteur die met onderbrekingen vanaf half juni 1941 bijna de hele bezettingstijd op het Nieuwe Suikerhofje woont maar gemeld blijft bij zijn ouders in Purmerend. Bewoner Henk Pelser is bevriend met de actrices Elise (Liesje) Hoomans en Madelon Waldorp. Swidde hoort mogelijk van deze collega’s over te huren woonruimte in het Nieuwe Suikerhofje. (9) Medebewoner Tony IJssennagger, die het goed met Swidde kan vinden, noemt hem “een spotter, maar toch altijd met een milde en vriendschappelijke ondergrond”. (10) Of de homoseksuele Swidde deelneemt aan het verzet is niet bekend. In de hongerwinter haalt Swidde in Purmerend eten, dat hij in Amsterdam met zijn medebewoners deelt. Ook zijn oudere zus Margaretha (Greet) Swidde (1902), een verpleegster, komt in de oorlogsjaren regelmatig op het hofje en woont er na de bevrijding een jaar lang.

Na de oorlog blijft Dick Swidde de rest van zijn leven op het hofje in huisje Prinsengracht 385 wonen. Twee jongens, “allebei bijna 17”, die hem in 1968 voor hun schoolkrant interviewen beschrijven zijn woning als volgt: “Een klein, doch gezellig vertrek -Swidde: “Kun je je een verrukkelijker hokje voorstellen?”- onder andere één klein, open raam, een ouwe platenspeler waarvan enige lichtkrakende sambasoundjes klinken, een vouwstoeltje voor G. en een schommelstoel voor H. en natuurlijk Dick Swidde himself, zittend op de punt van z’n bed, doorlopend swingers-met-filter opstekend.” (11)

Na de dood van zijn vader in 1955 neemt Swidde in 1963 zijn moeder in huis. Ze woont in een kamertje op de begane grond en overlijdt daar in 1974. Swidde is vooral beroemd geworden met zijn rol van Buurman Boordevol, ook wel Boze Buurman genoemd, in de TV-serie Ja Zuster, Nee Zuster, die uitgezonden werd van september 1966 tot september 1968. Daarbij bleek dat hij ook zangtalent had. Hij zong voornamelijk Duitse liederen, Schlagers uit de Weimartijd met titels als Bleibe bei Mir en Ich hab Dich einmal geküsst. (12) Hij overlijdt in 1988.

Dick Swidde in zijn “kleine, stampvolle kamertje” op het Nieuwe Suikerhofje in 1976. Uit: Het Vrije Volk 30-3-1976. “De laatste deur links voor het hek, daar is het. Bons maar flink op de deur of roep hard “Swidde”, dan kom ik wel tevoorschijn. ’t Is avond, het steegje is spaarzaam verlicht. (…) De deur kan maar half open, omdat vrijwel direkt erachter een trap omhoogkronkelt. Door links een kamertje in te schieten lukt het je je naar binnen te wurmen. Deur dicht, kamertje uit, trap op”.

Rudolf (Ruud) Steenmeijer (1918-2000): Hij komt eind 1941 waarschijnlijk via Herman Maillette de Buy Wenniger op het hofje en blijft met onderbrekingen tot begin 1944. Net als Herman had Steenmeijer vanaf 1931 allerlei functies bij de padvinderij. Steenmeijer en medebewoner Tony IJssennagger zijn allebei Assistent Verkennersleider bij Amsterdamse padvindersgroepen en zijn op het hofje ook bevriend. Ruud Steenmeijer woont officieel tijdens de bezetting op het adres van zijn moeder, eerst in Zandvoort, vanaf juni 1943 op de Meerhuizenstraat in Amsterdam. Hij werkt vanaf 1942 net als Herman Maillette de Buy Wenniger en Margreet Taselaar, de jongere zus van Vica Taselaar, voor Pro Juventute, de voorloper van Bureau Jeugdzorg. Voor een beschrijving van het verzetswerk van Pro Juventute Amsterdam zie het artikel over Vica en Margreet Taselaar op deze website. Medewerkers van Pro Juventute brengen Joodse kinderen en jongeren onder in Pro Juventute pleeggezinnen en kindertehuizen. Steenmeijer is hier waarschijnlijk ook bij betrokken. Omdat hij na de arrestatie van Pro Juventute collega Bert van Veen ook door de Sicherheitsdienst gezocht wordt verhuist hij begin 1944 naar Hummelo waar hij gaat werken in het jeugdkamp de Tol. Na de oorlog werkt hij voor het Ministerie van Sociale Zaken om in heel Nederland heropvoedingskampen voor jongeren die lid geweest waren van de NSB op te zetten. Op het hofje is Steenmeijer in 1941 de bibliothecaris van een bibliotheekje in de kapel: “De boekerij der Prinselijke Orde”. (13)

Jan de Wilde (1916-1983): Student biologie in Amsterdam, die al op 16 februari 1941 zijn verzetswil toont door fascistische aanplakbiljetten van de muur te scheuren. Daarop worden de dood en begrafenis van de NSB’er Hendrik Koot aangrepen voor antisemitische uitingen. Een NSB’er geeft de Wilde aan bij de politie. Hij wordt opgepakt en naar het bureau Linnaeusstraat gebracht. Daar verklaart hij volgens een agent “dat hij de biljetten heeft vernield, omreden hij de inhoud van de biljetten beledigend vond.” (14) bij zijn ouders in de Linnaeushof in Amsterdam-Oost. In december 1942 trouwt hij. Over eventueel verzetswerk is verder niets bekend, ook niet of hij bij de inval van de SD op het Nieuwe Suikerhofje begin april 1943 gearresteerd wordt. Als dat het geval was, is hij snel weer vrijgelaten want na het niet ondertekenen van de loyaliteitsverklaring in april 1943 stopt hij met studeren, gaat weg uit Amsterdam en neemt een baan aan bij de Voorlichtingsdienst t.b.v. de landbouw in Naaldwijk. Na de oorlog wordt hij hoogleraar in Wageningen.

Christiaan Philippus Spinhoven, schuilnaam voor Robert (Bob) Hanf (1894-1944): De Joodse beeldend kunstenaar, schrijver, musicus en componist Hanf duikt in juni 1943 op het hofje onder. Hij heeft een vals persoonsbewijs op naam van Christiaan Philippus Spinhoven en is onder die naam bekend bij zijn medebewoners. Hanf zat eerder ondergedoken in een kleine kamer aan de Passeerdersgracht en is blij dat hij daar weg kan. In het hofje betrekt hij een kleine woning, die door zijn vriend Jan Spierdijk (1919-1997) beschreven wordt als “een vrij genoegelijk optrekje”. Hanf kan met zijn valse persoonsbewijs op straat en gaat naar buiten om familie en vrienden te bezoeken. Volgens Spierdijk komen er ook veel vrienden bij hem langs op het hofje: “Mensen die in de put zaten, de ellende van de bezetting niet meer konden verdragen (…) gingen getroost, vaak lachend weg.” Hanf heeft zelfs een tijdje een Joodse vriend op bezoek die het op zijn onderduikadres in de Jordaan niet meer uithoudt en die volgens Spierdijk in een doodskist van en naar het hofje gebracht wordt. (15)

Het uitgebreide verhaal over Bob Hanfs onderduik en arrestatie staat op deze website in het artikel over de inval van de SD in april 1944. Toke van Helmond schreef in 1982 een mooi en compleet boekje over het leven van Hanf. Daarvoor vroeg ze ook informatie aan Hanfs vroegere medebewoners op het Nieuwe Suikerhofje. Herman Maillette de Buy Wenniger, die hem “een heel bijzonder mens” noemt, (16) schreef zijn herinneringen aan hem op. In juni 2023 werd voor Bob Hanf een struikelsteen gelegd voor de ingang van het Nieuwe Suikerhofje, Prinsengracht 385-395.

Reynerus (René) Brugge (1915- 1996): Studeert medicijnen en is een jaargenoot van en bevriend met Emile Sindram, Henk Pelser en Dick van Stokkum. Hij woont officieel in de Rozenstraat 56, ook een verzetshuis. Daar woont ook de kunstenares Neeltje (Toby) Vos (1918-2019), die voor de Persoonsbewijzencentrale en de Paroolgroep werkt en koeriert voor verzetswerkers op het hofje. Brugge woont vanaf juni 1943 op het hofje, waarschijnlijk om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen. Vanaf mei 1943 moeten alle Nederlandse mannen tussen 18 en 35 jaar zich hiervoor melden. Mogelijk werkt Brugge, net als Toby Vos en Dick van Stokkum voor de Paroolgroep. Hij speelt cello en musiceert tijdens zijn verblijf regelmatig met andere bewoners in de kapel. Of René bij de SD-inval van april 1944 opgepakt wordt is onbekend. Hij schijnt in ieder geval niet naar Duitsland gestuurd te zijn om er te werken. Na de oorlog trouwt hij met Willemina Jacoba (Mientje) van Stokkum, een zus van bewoner Dick van Stokkum.

Mientje Brugge-van Stokkum en René Brugge.

Ernst Alexander (Sas) Bunge (1924-1980): Hij is de neef van Bob Hanf. Zijn Joodse moeder Jenny Hanf en zijn niet Joodse vader Hans Bunge wonen op de Prinsengracht 823 met zijn jongere broer en zus. Vanaf 1942 studeert de zeer getalenteerde Bunge aan het Amsterdams Conservatorium. Hij woont vanaf juli 1943 tot april 1944 op het Nieuwe Suikerhofje. Mogelijk duikt hij er onder om aan de Arbeitseinsatz, het verplichte werken in Duitsland, te ontkomen. Hij heeft namelijk het ongunstige geboortejaar 1924. Vanaf mei 1943 moeten alle Nederlandse mannen tussen 18 en 35 jaar zich voor de Arbeitseinsatz melden. Er is vrijstelling mogelijk, maar omdat daar veel gebruik van gemaakt wordt, wordt besloten dat het aantal vrijstellingen moet worden beperkt en dat alle mannen die geboren zijn in de jaren 1922, 1923 en 1924 voor 15 augustus 1943 naar Duitsland moeten om daar te werken. Vrijstelling is alleen nog mogelijk voor mijnwerkers en andere onmisbare arbeiders.

Bunge musiceert met zijn oom en andere bewoners van het hofje. Volgens Bob Hanf heeft de kapel een goede akoestiek en “klinkt het hier helemaal niet slecht”. (17) Bewoner Antony IJssennagger herinnert zich dat er in de kapel “een vleugel en een oude piano” stonden. (18)

Sas Bunge in 1961

Als er een inval van de SD dreigt, omdat een van de jonge hofjebewoners op 17 april 1944 in de stad gearresteerd wordt, gaat Bunge elders wonen (mogelijk weer bij zijn ouders) en ontkomt op die manier aan arrestatie. Op 25 april vallen zo’n tien agenten van de Sociale Politie, die op last van de Duitsers naar Arbeitsdienst-weigeraars en andere onderduikers zoeken, het hofje binnen. Bunge’s oom, Bob Hanf, wordt wel opgepakt. Sas Bunge ontwikkelt zich na de oorlog als pianist, componist en publicist tot een veelzijdig kunstenaar.

Piet van der Zande: Dit is waarschijnlijk de schuilnaam van onderwijzer en kinderboekenschrijver Johannes (Jo) Elsendoorn (1915-2014). Hij werd als lid van een Amsterdamse communistische sabotage-groep in de nacht van 29 op 30 oktober 1942 gearresteerd en naar Kamp Vught gestuurd. Daar ontsnapt hij op 3 augustus 1943 en vindt met hulp van Vica Taselaar een onderduikplek op het Nieuwe Suikerhofje. Zijn verhaal staat op deze website in het artikel “De inval van de SD in april 1944”.

Dirk (Dick) Horringa (1919-2008): Hij wordt geboren in Den Haag, gaat op zijn zestiende bij Shell werken en wordt daar laborant. In de oorlogsjaren studeert hij Geografie in Amsterdam. Hij duikt in de loop van 1943 onder op het Nieuwe Suikerhofje, waarschijnlijk om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen. Emile Sindram, die het laatste oorlogsjaar de huren int, schrijft dat Horringa begin 1945 niet op het hofje is maar “weer in Friesland zit”. Dick blijft na de bevrijding tot 1949 op het hofje wonen en wordt “abt”, wat hij ook laat vastleggen bij de gemeente. Op zijn archiefkaart in het Stadsarchief Amsterdam is zijn eerste baan namelijk “hoofd van het hofje”. Hij maakt gelukkig ook buiten het Nieuwe Suikerhofje carrière. Hij studeert in 1949 af en promoveert twee jaar later in Groningen. Als een van de eerste organisatie-adviseurs van Nederland, eerst bij Adviesbureau Berenschot en vanaf 1954 met een eigen bureau, geeft hij grote bedrijven en organisaties advies. In 1978 wordt hij buitengewoon hoogleraar in de bedrijfskunde in Eindhoven en op Nijenrode. De laatste jaren van zijn leven woont hij weer in de grachtengordel.

Gerrit Kouwenaar (1923-2014): De jonge dichter Gerrit Kouwenaar, die na de oorlog in de kring van Vijftigers uitgroeit tot een van de bekendste Nederlandse dichters, woont vanaf het najaar van 1944 op het Nieuwe Suikerhofje. (19) Hij zit er niet echt ondergedoken. Omdat hij om medische redenen afgekeurd is voor de Arbeitseinsatz hoeft hij niet bang te zijn om naar Duitsland gestuurd te worden. (20) Hij houdt zich wel gedeisd omdat hij in 1943 een half jaar in de gevangenis heeft gezeten vanwege het schrijven van gedichten en verhalen in het illegale tijdschrift Lichting.

Gerrit Kouwenaar in zijn jonge jaren

Als de oorlog uitbreekt zit Gerrit in Amsterdam op de middelbare school. Hij verhuist al snel na de bezetting naar Bergen waar zijn ouders een vakantiehuis hebben en gaat naar het gymnasium in Alkmaar, dat hij niet afmaakt omdat hij zich volledig op het schrijven wil richten. Wel leert hij op deze school de twee jaar jongere Oege van der Wal (1925-1998) kennen, die ook dichter wil worden.

Kouwenaar meldt zich niet aan voor de Kultuurkamer en kan niet legaal publiceren. Daarom zegt hij ja als een vriend, de kunststudent Johannes Cornelis (Hans) Engelman (1922-2000), hem vraagt om voor een nieuw ondergronds blad te schrijven. Dit tijdschrift, Lichting, Litterair Maandblad van de Jongeren, verschijnt vanaf november 1942 zes keer. Kouwenaars gedichten en korte verhalen verschijnen in vijf nummers. De twee oprichters van Lichting, Gerrit Johan Wilhelm de Jongh (1923) en Theodorus Jacobus (Theo) Hondius (1922-1994), die elkaar van de Utrechtse universiteit kennen, gebruiken de stencilmachine van het Utrechtse corps om de eerste oplage van vijftig tijdschriften te maken. Van de latere edities verschijnen maar vijfentwintig exemplaren. (21)

Kouwenaars bijdragen zijn niet zeer politiek getint, maar de algemene toon van het blad is anti-Duits. Alle medewerkers gebruiken pseudoniemen.

Gedicht van Gerrit Kouwenaar in het eerste nummer van “Lichting. Litterair maandblad van de jongeren” op 15-12-1942.

Kouwenaar, die onder het pseudoniem K. van Ritger schrijft, kent behalve Engelman, aan wie hij zijn kopij meegeeft, geen van de andere -ongeveer twintig- medewerkers van Lichting. (22) Wel vraagt Kouwenaar op zijn beurt een vriend om voor Lichting te schrijven. Dit is schrijver Theo J. van der Wal (1910-1984). Ze kennen elkaar uit Bergen en Kouwenaar ziet hem als literaire mentor.

In het zesde nummer van Lichting, dat in april 1943 verschijnt, wordt meegedeeld dat dit het laatste nummer zal zijn. Papierschaarste, de onderduik van meerdere medewerkers en angst dat het mis zal gaan en de bezetter ze op het spoor komt, zijn redenen om te stoppen. (23)

Ondertussen woont Gerrit niet meer in Bergen. Het huis van de Kouwenaars wordt door Duitse militairen gevorderd en het gezin verhuist naar Baarn. Gerrits oudere broer David, die net gestopt is met zijn studie aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten, huurt een woning in de Jordaan: Rozenstraat 114, twee hoog achter. Na een paar weken ontvlucht Gerrit het saaie Baarn en trekt bij zijn broer in. Hij vermoedt na de oorlog dat de NSB-achterburen aan de Rozengracht hem en zijn broer verraden hebben. Op 11 mei 1943 is er ‘s avonds laat een inval in hun woning door de Sicherheitsdienst. Die gaat ”gepaard met veel gebrul en intimidatie”. (24) Gerrit wordt tegen de grond geslagen. Er worden exemplaren van Lichting gevonden en andere expliciet anti-Duitse teksten en gedichten over de Jodenvervolging, waarna de twee broers gearresteerd worden.

Verzetsgedichten uit “Lichting” van Theo Joekes in het tweede nummer en van Benno Wissing in het derde nummer.

Gerrit geeft bij zijn verhoren in het SD-hoofdkwartier aan de Euterpestraat de naam van Hans Engelman prijs. Die noemt op zijn beurt Gerrit Jan de Jongh. Door -op zich onschuldige- brieven van Gerrit aan Theo van der Wal wordt ook die opgepakt. David Kouwenaar heeft met Lichting helemaal niets te maken en wordt na een paar weken gevangenis vrijgelaten. Theo van der Wal komt in de zomer van 1943 vrij. Uiteindelijk komt het ruim een half jaar na Gerrits arrestatie op 15 november 1943 voor het Deutsche Obergericht in Utrecht tot een proces tegen Gerrit Kouwenaar, Hans Engelman en Gerrit Jan de Jongh. De aanklacht is: “Deutschfeindliche Schriften hergestellt, weitergegeben und in Besitz gehabt zu haben”.

Het drietal komt er na een benauwde tijd naar omstandigheden goed vanaf. De rechter laat hun jonge leeftijd en het feit dat ze oorspronkelijk geen politieke bedoelingen hadden met hun tijdschrift als verzachtende omstandigheden gelden. Met een of andere truc is Gerrit, die nooit lid werd van de Kultuurkamer, op papier nu blijkbaar toch lid. Zijn broer David en vriend Theo van der Wal hebben twee Duitse dichters, die ze uit Amsterdam en Bergen kennen, opgetrommeld om als getuigen à decharge op te treden. (25)

Kouwenaar en Engelman krijgen zes maanden met aftrek van voorarrest en komen direct vrij omdat ze al sinds mei 1943 gevangen zitten. Gerrit Jan de Jongh krijgt acht maanden. Volgens sommige bronnen duikt Kouwenaar direct na zijn vrijlating onder, maar dat is niet werkelijk zo. Hij gaat bij zijn ouders in Baarn wonen waar hij gewoon officieel aangemeld is. (26)

Wel blijft hij veel binnen. Jonge mannen van zijn leeftijd lopen steeds meer het gevaar om van straat geplukt te worden om in Duitsland te gaan werken. Hij probeert via “deutschfreundliche” contacten een vrijstelling van de arbeidsdienst te krijgen maar wordt uiteindelijk in de zomer van 1944 gewoon medisch afgekeurd. (27) Zodra hij zijn officiële vrijstelling op zak heeft gaat hij naar Amsterdam. Hij woont weer een tijdje in de Rozenstraat bij zijn broer en vindt in het najaar kamers op het Nieuwe Suikerhofje. Hij betaalt tien gulden huur in de maand en krijgt daarvoor twee smalle, donkere kamertjes op nummer 395, het kleinste huisje in het hofje. Er is een bedstee en als enig sanitair een wasbakje in het trappenhuis. (28)

De steile trap naar Gerrits kamer (links).

Hoe hij aan deze kamers komt is niet bekend. Vica Taselaar, die met een onderbreking door gevangenschap, al vanaf januari 1942 op het Nieuwe Suikerhofje woont, trouwt na de oorlog met de schilder Friso ten Holt (1921-1997). Hij en de broers Kouwenaar zijn jeugdvrienden uit Bergen. Misschien krijgt Gerrit de kamer via Vica of zijn het Amsterdamse kunstenaarsvrienden van zijn broer David die Gerrit helpen woonruimte te vinden.

In de brieven die Kouwenaar aan zijn vriend Oege van der Wal schrijft, die bij zijn ouders in de buurt van Alkmaar ondergedoken zit, gaat het veel over de ontberingen in de hongerwinter. Met de honger valt het nog mee, Gerrit heeft het vooral heel koud. Hoewel de kamers op het Nieuwe Suikerhofje grote haarden met kachels hebben, is er geen brandstof meer. Kouwenaar schrijft over “weinig gas” en “geen electra”. Er is sprake van “kolen, die ik niet heb”. (29) Desondanks gaat hij door met schrijven. In april 1944 staat er een spotvers van hem in het blad Parade der Profeten, dat weliswaar illegaal verschijnt maar geen verzetsblad is. Iets politieker is een gedicht dat hij in april 1945 schrijft voor het clandestiene blad Verzet en Opbouw, waarin hij zijn tijd in de gevangenis verwerkt: “Bedwongen door vier baksteenmuren”. Het vijfde couplet begint hij als volgt: “Prins, die ik was, Prins, die ik zal/straks worden in een wit bestaan:”. Volgens Kouwenaars biograaf is het gebruik van het woord prins “een conventie uit de rederijkerstraditie” (30) maar misschien is het ook een verwijzing naar zijn woonadres. Het Nieuwe Suikerhofje wordt door de bewoners immers het Prinsenklooster genoemd.

Heel vaak is Kouwenaar niet op zijn koude kamer. Zijn zus Jeltje en haar man wonen ook in Amsterdam en hun woning is warmer. (31) Nog een ander adres waar Kouwenaar tegen het einde van de bezetting steeds meer verblijft is de Kloveniersburgwal 49. Hij leert de dichter Bert Voeten (1918-1992), die hier illegaal woont, kennen bij een huiskameroptreden. (32) Voeten woont hier met zijn Joodse vriendin, de schrijfster Sara Menco/Marga Minco (1920-2023). Zij heeft valse papieren op naam van Marga Faes en blondeert haar haren. In dit huis woont ook de kunstenaar Catharina Johanna (Tientje) Louw (1919-2003), met wie Kouwenaar in 1947 trouwt. In Marga Minco’s herinnering wonen Tientje Louw en Gerrit Kouwenaar in oorlogstijd al samen op de Kloveniersburgwal. (33)

Gerrit maakt de bevrijding mee bij zijn ouders in Baarn en schrijft aan zijn vriend Oege van der Wal: “Hoera, kerel! Het is voorbij!” (34) Na de oorlog woont Kouwenaar tot februari 1947 officieel op het hofje. Hij blijft op nummer 395 zitten en stroomt niet door naar een betere kamer. Ook Oege van der Wal woont direct na de bevrijding van eind mei tot oktober 1945 op het Nieuwe Suikerhofje. Beide dichters kunnen nu in vrijheid publiceren. Ook doen ze allebei journalistiek werk, Gerrit bij De Waarheid en Oege bij Het Vrije Volk.

Kouwenaar schrijft in deze tijd ook een detectiveroman die nooit uitgegeven wordt. In Het Geheim van de bruine Molières woont de journalist Hans Heimster in het Nieuwe Suikerhofje in het huisje Prinsengracht 395, net als Kouwenaar. Heimster zegt over zijn sombere kamer: “Dacht je dat ik voor mijn plezier in dit smerige kot woonde?”. (35) Gelukkig kan Kouwenaar, nadat hij begin 1947 eerst een paar maanden in Parijs is, permanent op de Kloveniersburgwal bij Tientje Louw gaan wonen als ze in december 1947 trouwen. Een paar maanden later verhuist een met Kouwenaar bevriende schrijver naar het Nieuwe Suikerhofje op nummer 395, Gerard van het Reve (1923-2006). (36)

Adelbert Maria (Ad) Smulders, (“onvoorzichtige Adje/Atje“) (1923-1967): De bewoners van het Nieuwe Suikerhofje noemen hem niet bij zijn volledige naam omdat zijn arrestatie, ergens op straat in Amsterdam op 17 april 1944, leidt tot de inval van de SD in het Nieuwe Suikerhofje in de vroege ochtend van dinsdag 25 april 1944. (37) Smulders is een kunstschilder uit Utrecht die niet in Amsterdam geregistreerd is. (38) Hij heeft het gevaarlijke geboortejaar 1923. Alle mannen die geboren zijn in de jaren 1922, 1923 en 1924 worden vanaf 15 augustus 1943 naar Duitsland gestuurd om daar te werken. Daarom zit Smulders op het hofje ondergedoken. Jo Elsendoorn zegt over hem: “Atje Smulders woonde voor de poort, maakte de indruk van een wispelturige jonge hond en moest als Cerberus zo nodig alarm slaan”. (39) Voor de poort betekent in het huisje met huisnummer 385, waarvan de deur voor het hek in het steegje uitkomt. Herman Maillette de Buy Wenniger noemt Smulders “onvoorzichtige Adje”. (40)

Nicolaas Cornelis (Nico) Jonker (1903), de foute Nederlandse politiechef die Adje/Atje verhoort na zijn arrestatie zegt: “Op een dag had één der rechercheurs een persoon in de stad aangehouden. Deze persoon, genaamd Atje Smulders zou voor de arbeidsinzet worden ingezet.” Volgens Jonker zegt Atje dat hij ondergedoken is op het Prinsenhofje en vraagt of ze zijn spullen in zijn kamer op het hofje op willen sturen naar zijn ouders in Utrecht. Jonker stuurt een van zijn agenten naar het hofje die terug op het bureau bericht: “Dat het Prinsenhofje een uitstekende schuilplaats was voor allerlei personen, die niet graag gezien wilden worden, daar het Prinsenhofje geheel afgelegen was.” (41) Er is niet te vinden of Smulders daadwerkelijk naar Duitsland gestuurd wordt. Hij overleeft de oorlog en wordt antiquair in Utrecht. (42)

Marie Antoinette Elisabeth (Antoinette/Nettie) Wentholt (1922-2009): Zij is een verzetscollega van Vica Taselaar. Op 9 juli 1942 rapporteert ze op het politiebureau Singel dat ze haar persoonsbewijs verloren heeft. Dit PB gaat naar een vervolgde Joodse vrouw. Tegen het einde van de bezetting heeft Antoinette geen officieel adres meer. Ze huurt vanaf september 1944 voor vijf gulden per maand een kamer in het Nieuwe Suikerhofje omdat in haar eigen woning op de begane grond van de Bethaniëndwarsstraat 9 drie mensen ondergedoken zitten: rechtenstudente Philine Polak (1921-2018), die een studievriendin van de gefusilleerde verzetsstrijder Hannie Schaft (1920-1945) is, en een Joods echtpaar dat Philine verzorgt. Philine had eerder bij het gezin Schaft in Haarlem ondergedoken gezeten en woont daarna bijna een jaar op de Bethaniëndwarsstraat. Het Joodse echtpaar Harry Sanders (1915-2000) en Sella Sanders-van Straten (1917-2014) dat al op verschillende plekken in Nederland ondergedoken gezeten had (Krommenie, Zaandam, Beesd, Eindhoven) verhuist midden september 1944 na een telefoontje (onbekend van wie) van Eindhoven naar Amsterdam om voor Philine te zorgen. Dat is nodig omdat Antoinette in het ziekenhuis ligt (mogelijk met een gebroken been) en Philine de straat niet op kan omdat ze er erg Joods uitziet. Het echtpaar Sanders en Philine wonen tot aan de bevrijding in Antoinettes woning. (43) Antoinette Wentholt woont in die tijd onder andere op het Nieuwe Suikerhofje.

Harry en Sella Sanders hebben allebei een goed vals persoonsbewijs en kunnen redelijk normaal aan het dagelijks leven deelnemen. Philine komt bijna niet buiten. Sella Sanders, die verpleegster is en in haar uniform op straat gaat, brengt verzetskrantjes rond en fietst in de hongerwinter met een vriendin naar Friesland om eten te halen. Ze vertelt ook dat Hannie Schaft na een aanslag aangefietst komt in de Bethaniëndwarsstraat op een fiets met houten banden: “De mannen in de ondergrondse in de buurt van Haarlem konden niks meer doen. Ze werden gezocht en Hannie moest op het laatst iemand doodschieten. Dat heeft ze gedaan (…) en toen kwam Hannie overstuur bij ons. Ze had een klein handtasje bij zich met de revolver erin (…) en toen zei ze tegen mijn man, je moet eens kijken naar de revolver. Het was eigenlijk vrij kort voor de bevrijding dat ze haar gepakt hebben.” (44)

Dit bezoek van Hannie aan Philine was waarschijnlijk in maart 1945. Hannie Schaft en Truus Oversteegen plegen op 1 maart 1945 in Haarlem een gelukte aanslag op de foute politieagent Willem Zirkzee en op 15 maart 1945 op de V-man Ko Langendijk, die slechts gewond wordt. Hannie wordt op 21 maart 1945 bij een straatcontrole in Haarlem met verzetskranten en de revolver in haar fietstas gearresteerd en op 17 april in de duinen bij Bloemendaal doodgeschoten.

Volgens Philine Polak is de Bethaniëndwarsstraat 9 ook een doorgangshuis voor onderduikers. Mogelijk was dat voor het echtpaar Sanders er kwam wonen. Een vriend van Philine Polak, een jongen die polio gehad had en daardoor een opvallend loopje heeft, arriveert er in een wasmand omdat hij door zijn bijzondere manier van lopen teveel opvalt. (45) Mogelijk heeft Herman Maillette de Buy Wenniger het over hem als hij schrijft: “We zijn eens, ’s avonds na spertijd, thuisgekomen van een vermoeiende verhuizing van Loutje. We hadden hem, opgevouwen in een middelmaat-wasmand, van drie hoog in de Jordaan, zo min mogelijk stommelend op de donkere trappen, in sukkeldraf op een extreem-gammele bakfiets zonder fietsketting of banden naar een veiliger adres getransporteerd”. (46) Vica Taselaar zorgt voor distributiekaarten en etensbonnen voor al deze onderduikers. (47)

Antoinette Wentholt

Antoinette begon in 1940 haar studie in Amsterdam op het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs. Ze verhuist eind 1945 naar Den Haag om haar opleiding af te maken aan de Academie voor Beeldende Kunsten en wordt schilder en tekenaar. Het echtpaar Sanders verhuist na de oorlog naar Eindhoven, waar Harry Sanders een baan bij Philips aangeboden krijgt.

Philine Polak komt zwaar getraumatiseerd uit de oorlog. Haar moeder was al in 1924 overleden en haar vader David Polak werd in Sobibor vermoord. Haar studievriendinnen Hannie Schaft en Sonja Antoinette Frenk overleven de oorlog ook niet. De joodse Sonja zat net als Philine een tijd bij Hannie’s ouders in Haarlem ondergedoken maar houdt het binnen zitten niet vol en probeert naar het buitenland te vluchten. Ze komt via Lyon Zwitserland binnen op 19 oktober 1943 maar wordt twee dagen later uitgezet en aan de Franse kant gearresteerd. Via Drancy gaat ze op 20 november naar Auschwitz waar ze vermoord wordt.

Philine emigreert na de bevrijding naar de Verenigde Staten waar haar jongere broer Jaap al voor de oorlog woonde. Ze maakt haar studie rechten af en werkt bij de Food and Agricultural Organization en het International Monetary Fund.

Steven Gerrit Jan van den Berg (1915-1992): Studeerde rechten in Groningen, waar hij wetenschappelijk assistent was. Hij neemt deel aan het studentenverzet en is onder andere koerier voor valse persoonsbewijzen, die hij in een uitgehold brood verstopt. Zijn vader Stephanus Nicolaas van den Berg (1888), directeur van het advertentiebureau Realta, sterft kort voor de bevrijding op 15 april 1945 “door een verraderlijken kogel” en is als oorlogsslachtoffer begraven op het Nationaal Ereveld Loenen.

Steven duikt eind 1944 in Amsterdam op het hofje onder in het huisje aan de linkerkant, waarvan de voordeur buiten het hek ligt. Emile Sindram schrijft begin 1945 over hem: “Heb hem veiligheidshalve voor het hek gehouden 1. omdat hij tamelijk tijdelijke bewoner zal zijn. 2. omdat niemand hem erg goed kent. Lijkt wel een geschikte figuur”. (48) Van den Berg blijft toch langer dan gedacht. Pas begin 1947 trekt hij de deur van het hofje voorgoed achter zich dicht en emigreert naar de Verenigde Staten. Daar wordt hij hoogleraar in de psychologie en houdt zich vooral bezig met gedragsgenetica, onder meer door onderzoek naar tweelingen.

2. Tijdelijke onderduikers

In de loop van 1942 gaan bijna alle bewoners van het Nieuwe Suikerhofje zich bezighouden met het helpen van Joodse medeburgers. Na het invoeren van de Jodenster in mei 1942 beginnen in de zomer van 1942 de deportaties van Joodse burgers naar Westerbork. Van daaruit gaan ze naar het oosten, zogenaamd “om te werken”. Als zich niet genoeg opgeroepen Joden melden houden de Duitsers razzia’s om alsnog mensen op te pakken. De bewoners verzorgen voor Joodse vrienden en kennissen valse persoonsbewijzen en vinden onderduikplekken met het daarbij behorende papierwerk (stamkaarten en distributiebonnen). Regelmatig duiken er ook mensen onder op het hofje. Soms kort, tot een razzia voorbij is, soms wat langer, tot er een nieuw onderduikadres gevonden is.

Omdat deze mensen vanzelfsprekend nooit op het Nieuwe Suikerhofje ingeschreven waren en ook niet voorkomen in de interne boekhouding van het Nieuwe Suikerhofje/Prinsenklooster zijn er niet heel veel namen bekend.

Maurits en Simon Frenkel

De studenten geneeskunde Maurits (Mau) Frenkel (1919-2013) en zijn jongere broer Simon (Siet) (1920-2011) zijn vrienden van Henk Pelser. Ze duiken in de zomer van 1942 af en toe onder op het Nieuwe Suikerhofje. Mau Frenkel: “Wij waren al vaker op het Suikerhofje bij Henk Pelser ondergedoken geweest als er razzia’s waren”. (49) De broers Frenkel die bij hun ouders in de Hemonylaan wonen, krijgen van een bevriende Nederlandse politieagent een waarschuwing als er een razzia aanstaande is. Deze agent is een buurtgenoot, heet van Velzen en is brigadier van de Amsterdamse hondenpolitie. Vanaf juni 1942 is dit elders overnachten gevaarlijk en verboden. Joden moeten tussen acht uur ‘s avonds en zes uur ‘s ochtends in hun eigen woning zijn en mogen helemaal niet meer in de huizen van niet-Joden komen. 

Pelser zorgt ook voor valse persoonsbewijzen voor zijn vrienden als die naar Zwitserland willen vluchten. De nacht voor hun vlucht op 18 augustus 1942 slapen Mau en Siet Frenkel ook op het Nieuwe Suikerhofje. Ze krijgen dan van Pelser persoonsbewijzen zonder J die hij in het ziekenhuis uit de jasjes van zijn collega’s gestolen heeft. Pelser, die kunstzinnig is aangelegd en goed kan tekenen, verwisselt de foto’s op het persoonsbewijs en tekent de stempel op de nieuwe foto weer bij. Het vluchtverhaal van de Frenkels staat op deze website onder “Henk Pelser – Vluchtlijn”.

Jaap van Cleef

Bij één van die razzia’s in de zomer van 1942, waarschijnlijk op 14 juli, wordt de twintigjarige Jaap (Jacob Felix) van Cleef opgepakt. Hij komt uit een Amsterdams Joods gezin dat een groothandel in kaas heeft. Hij wordt naar de Zentralstelle für jüdische Auswanderung aan het Adema van Scheltemaplein gebracht, waar hij samen met de andere opgepakte mensen in de rij moet staan om geregistreerd te worden. Het lukt Jaap om te ontsnappen uit de rij en naar huis te gaan.

De zoon van Jaap, Alfred, een journalist en schrijver die bezig is met een documentaire over zijn vaders onderduik, vertelt wat Jaap vervolgens doet: “Onmiddellijk daarna is hij ondergedoken. Mijn vader was een vriend van Saartje Oudkerk, een meisje dat bij hem om de hoek woonde en met wie hij op een Joodse vereniging zat. Zij was verloofd met Henk Pelser, die ooit aan mijn vader had gezegd: ‘Als je in gevaar bent of wilt verdwijnen, dan kan ik je misschien helpen.’ Mijn vader heeft zich na zijn ontsnapping bij Pelser gemeld, die hem in het Nieuwe Suykerhofje liet onderduiken.” (50) Saartje Oudkerk en haar familie wonen in 1942 in de Velazquezstraat. De familie van Jaap van Cleef in de Rubensstraat. Bij elkaar om de hoek in de Apollobuurt. 

Alfred van Cleef vertelt dat zijn vader enige tijd op het Nieuwe Suikerhofje blijft totdat hij een vals persoonsbewijs heeft. Het juiste -te vervalsen- persoonsbewijs in handen krijgen kan nog wel eens lang duren, wat ook doet vermoeden dat Jaap van Cleef eerder weken dan dagen op het Nieuwe Suikerhofje blijft. Uiteindelijk krijgt Jaap van Cleef, geboren in 1922, een persoonsbewijs op naam van Gerard Herman Bonnet, die geboren is in 1919.

Het vervalste persoonsbewijs van Gerard Herman Bonnet met de pasfoto van Jaap van Cleef (foto: Alfred van Cleef).

Pelser vindt ook een onderduikadres bij een verzetsfamilie voor hem in Utrecht. Een bevriende studente theologie, Ika Oberman (1919-1987) regelt een plek. Ika’s moeder is Joods en haar vader, de dominee Gerrit Wijnand Oberman (1889-1967), zit net in de gevangenis. Hij wordt op 18 augustus 1942 samen met anderen gearresteerd voor communistische actie en jodenhulp. Ze zijn verraden door de NSB’er W. Kemp, een ambtenaar bij het arbeidsbureau in Utrecht, die in hun groep geïnfiltreerd is. Na lange verhoren komen de gearresteerde niet-Joden, waaronder Oberman, weer vrij op 4 oktober 1942. (51) Jaap zit daarna nog op verschillende adressen in Brabant ondergedoken en overleeft de oorlog. (52)

Sien Spier (53)

Sientje Spier (1896-1982) is een vroegere collega van Vica Taselaar. Ze werkten allebei op de Buitenrustschool in Haarlem. Sien, die uit een groot Joods gezin in Avereest komt, wordt door de anti-Joodse maatregelen tegen ambtenaren in november 1940 eerst geschorst en daarna ontslagen. Nadat ook de Joodse kinderen in september 1941 alleen nog naar Joodse scholen mogen, werkt Sien vanaf het voorjaar van 1942 met drie Joodse collega’s op de Joodse Lagere School in Haarlem. Deze vier onderwijzers duiken uiteindelijk allemaal onder en overleven de oorlog. Maar voordat Sien onderduikt doet ze eerst nog iets anders. Ze trouwt op haar vijfenveertigste met de niet-Joodse zoon van vrienden uit Haarlem. Jacobus (Ko) Tersmitten (1903-1989) is zeven jaar jonger dan Sien en homoseksueel. Na dit schijnhuwelijk op 21 maart 1942 is Sien gemengd gehuwd en daarmee iets veiliger. Uiteindelijk voelt ze zich toch niet veilig genoeg en duikt ze in de herfst van 1942 onder bij Vica Taselaar.

Vica woont sinds januari 1942 op het Nieuwe Suikerhofje en zal Sien verteld hebben over haar nieuwe woning, die verstopt ligt in de grachtengordel, en over haar betrouwbare medebewoners, die allemaal in het verzet zitten. Sien en Ko krijgen ook valse persoonsbewijzen van Vica en Sien draagt geen ster. Beide gaan Vica helpen met het bezorgen en vervalsen van PB’s. Tersmitten vraagt deze aan “vrienden en zakenrelaties” of steelt ze en geeft ze aan Vica. Sien helpt met het vervalsen van deze persoonsbewijzen. Van Vica of haar jongere zus Margreet krijgt Tersmitten ook bonkaarten voor Joodse onderduikers, die hij dan rondbrengt naar de verschillende onderduikadressen.

Na enige tijd op het Nieuwe Suikerhofje duiken Sien Spier en Ko Tersmitten onder op een ander adres in Amsterdam, mogelijk Prinsengracht 54. (54) Sien en Ko blijven ook vanuit dit nieuwe onderduikadres in contact met de verzetsmensen op het Nieuwe Suikerhofje. In 1944 komt Ko via Dick van Stokkum in aanraking met de koeriersgroep Rolls Royce en werkt hierin mee. Sien blijft Vica Taselaar helpen met het verzorgingswerk. Met een vals persoonsbewijs en geblondeerde haren verlaat ze regelmatig haar onderduikadres. Ze gaat zo op bezoek bij haar neef Menno Denneboom (1922), zoon van Siens oudere zus Johanna uit Hilversum, die vanaf midden 1943 bij de Amsterdamse familie Meijer-Oosterveen in de Haringstraat ondergedoken zit. Na de oorlog komt Menno Denneboom op het Nieuwe Suikerhofje wonen. Volgens haar nichtje Nanny Spier woont Sien na de bevrijding ook nog een tijdje op het hofje. Ze heeft zich nooit officieel aangemeld in Amsterdam en verhuist uiteindelijk weer naar Haarlem.

Tom en Yara Koreman

Zij duiken in het voorjaar van 1942 een tijdje onder op het hofje. Tom Koreman (1915-1943), een tekenaar en gitarist, leert Cécile (Yara) Wainschtok (1917-1943) in Parijs kennen als hij daar voor de oorlog woont. Cécile werd in Parijs geboren, haar ouders zijn Russisch-Joods. Cécile/Yara en Tom Koreman trouwen eind 1939 in Amsterdam en gaan in Bloemendaal wonen, waar ook Toms moeder woont. Hoewel haar huwelijk met een niet-Joodse man Yara enigszins tegen de anti-Joodse maatregelen beschermt, moeten niet-Nederlandse Joden in september 1940 de kuststreek verlaten. Tom en Yara gaan weg uit Bloemendaal en mogelijk woont het jonge echtpaar vanaf die tijd min of meer ondergedoken. Op Yara’s archiefkaart in het Amsterdams Stadsarchief staat in 1941 “V.O.W.” (vertrokken onbekend waarheen), wat tijdens de bezetting vaak onderduik betekent. Tom is bevriend met een groepje kunstenaars en oud-Spanjestrijders dat in 1941 en 1942 half-legaal op het hofje woont. Hij en Yara “logeren” in het voorjaar van 1942 op het Nieuwe Suikerhofje. (55) Yara raakt daar bevriend met Ada Sindram-Koremans, de vriendin van bewoner Emile Sindram. In het artikel over Emile en Ada Sindram op deze website is meer te lezen over deze vriendschap.

Archiefkaart met adressen van Yara Koreman-Wainschtok.

NOTEN

  1. Brief van Antony IJssennagger aan Herman Maillette de Buy Wenniger, d.d. 10-11-1981. Familiearchief Maillette de Buy Wenniger. De datum van het incident is onduidelijk, waarschijnlijk eind 1942-begin 1943.

2. https://bobhanf.nl/jan-spierdijk/

3. Brief van Antony IJssennagger aan Herman Maillette de Buy Wenniger, d.d. 10-11-1981. Familiearchief Maillette de Buy Wenniger.

4. Jo Elsendoorn, De vermorzeling. Het verhaal van een overlevende. Amsterdam 1979, p. 150.

5. Brief van Emile Sindram aan Herman Maillette de Buy Wenniger van 31 januari 1945. Familiearchief Maillette de Buy Wenniger.

6. Privé-archief Simcha von Benckendorff. Hierin zit ook een overzicht van de bewoners die in de oorlogsjaren op het Nieuwe Suikerhofje woonden. Simcha weet niet wie dit overzicht gemaakt heeft. In ieder geval niet haar vader Henk Pelser.

7. Voor de belevenissen van deze bewoners in de Internationale Brigades tijdens de Spaanse Burgeroorlog zie: http://www.spanjestrijders.nl

8. Tijdens de oorlog is Nol Bueno de Mesquita getrouwd met een communistische vrouw die bevriend is met veel oud-Spanjestrijders. Henk Pelser blijft ook na de oorlog bevriend met Bueno de Mesquita, die in 1947 scheidt en in 1954 hertrouwt. Voor meer informatie over het verzetswerk van deze groep oud-Spanjestrijders zie het artikel op deze website.

9. Informatie van Simcha von Benckendorff. Uit de bewaard gebleven administratie van het Prinsenklooster blijkt dat Swidde huur betaalde van half juni 1941 tot half maart 1943. Emile Sindram schrijft in een brief van januari 1945 dat “Dick Swidde weer op zijn oude kamer is”. Als Swidde inderdaad van half maart 1943 tot eind 1944 niet op het hofje woonde is hij ontkomen aan de twee invallen van de Sicherheitsdienst in april 1943 en april 1944 waarbij meerdere bewoners gearresteerd werden.

Brief van Emile Sindram aan Herman Maillette de Buy Wenniger van 31 januari 1945. Familiearchief Maillette de Buy Wenniger.

Swidde en Madelon Waldorp speelden samen in het toneelstuk Schoppen-aas dat op 27 september 1939 in première ging in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag.

10. Brief van Antony IJssennagger aan Herman Maillette de Buy Wenniger, d.d. 10-11-1981.

11. Gerard Klaasen en Hans ter Burg in de schoolkrant De Tobbe van het St. Nicolaaslyceum in 1968. Herdrukt in SNL-Binder, tijdschrift van de oud-leerlingenvereniging Myrakel van het St. Nicolaaslyceum Amsterdam in de rubriek Do You Remember, jaargang 4, nummer 1, november 1992.

12. Het gezin Swidde bezat voor de Tweede Wereldoorlog een piano en musiceerde samen: liederen van Schubert, operettes en Schlagers. Dick Swidde vond vooral de Duitse Schlagers uit de jaren ’20 prachtig en fietste af en toe vanuit Purmerend naar Amsterdam om bladmuziek te kopen. Swidde speelde “aardig” piano. Zijn zus was beter, maar hij kon zich “best redden in de amusementswereld”. Een herhaling van een uur interview met en zang van Dick Swidde op 28-9-1979 is hier te beluisteren: https://www.vpro.nl/speel~POMS_VPRO_357073~de-avonden~.html

13. Regelen van de Boekerij der Prinselijke Orde. Opgesteld door Rudolf (Steenmeijer) op 11.11.1941. Privé-archief Simcha von Benckendorff en https://www.deurnewiki.nl/wiki/index.php/Rudolf_Steenmeijer_(1918-2000)

14. SAA, Politieberichten ’40-’45. Jan de Wilde 1916.

15. Citaten van Jan Spierdijk uit: https://bobhanf.nl/jan-spierdijk/ Mogelijk verwijst Herman Maillette de Buy Wenniger ook naar het verhaal van de doodskist als hij vertelt dat ze een zekere “Loutje” in de Jordaan ophalen en naar “een veiliger adres” brengen. Bij hem is de doodskist echter een wasmand. Zie: Toke van Helmond, Bob Hanf 1894-1944, Amsterdam 1982, p. 163.

16. Brief van Herman Maillette de Buy Wenniger aan Drs. C.M. Bruehl van 26 november 1981. Familiearchief Maillette de Buy Wenniger.

17. Toke van Helmond, Bob Hanf 1894-1944, Amsterdam 1982, p. 163.

18. Brief van Antony IJssennagger aan Herman Maillette de Buy Wenniger, d.d. 10-11-1981. Familiearchief Maillette de Buy Wenniger.

19. Eind januari 1945 schrijft Emile Sindram dat hij van Kouwenaar f 40,- huur kreeg. Brief van Emile Sindram aan Herman Maillette de Buy Wenniger van 31 januari 1945. In familiearchief Maillette de Buy Wenniger. Uit de huurlijsten weten we dat deze woning tien gulden per maand aan huur kost. Kouwenaar is dus waarschijnlijk in oktober 1944 op het hofje komen wonen.

In een recent boek over Kouwenaars oorlogsjaren: Wiel Kusters, Morgen wordt het voor iedereen maandag. De oorlog van Gerrit Kouwenaar, Amsterdam 2023, staat op p. 205 als datum van verhuizing najaar 1944.

Naast deze recente biografie heb ik ook gebruik gemaakt van het boek van Piet Calis. Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945, Amsterdam 1989. Hoofdstuk 2: Het voorhoedegevecht van Lichting, p. 104-173.

20. Wiel Kusters, Morgen wordt het voor iedereen maandag. De oorlog van Gerrit Kouwenaar, Amsterdam 2023, p. 194-197.

21. Piet Calis, Het ondergronds verwachten, p. 114.

22. De joodse Leo Frijda, net als hofjesbewoner Bram Kuiper lid van de militante verzetsgroep CS6 schreef onder het pseudoniem Edgar Fossan ook voor Lichting. Kouwenaar kent Frijda, die voor zijn verzetswerk (niet voor zijn gedichten) op 1 oktober 1943 gefusilleerd wordt, niet.

23. Piet Calis, Het ondergronds verwachten, p. 147-149.

24. Piet Calis en Wiel Kusters gebruiken dit citaat allebei. Kouwenaar schreef dit in een notitie van 14 februari 1985 voor het boek van Calis.

Arjen Fortuin betoogt in een artikel in De Parelduiker, jaargang 28, nummer 2, 2023, dat de achterbuurman die de broers Kouwenaar verraadde de NSB’er Godefridus Petrus Smis (1898-1969) was, die op de Rozengracht 115 op de eerste verdieping woonde. Een vrouw die boven hem woonde had vijf Joodse onderduikers in huis, die Smis in september 1942 aangaf, waarop ze weggevoerd werden. Daarna kwamen er in die woning familieleden van Smis wonen.

25. Dit zijn Wolfgang Frommel (1902-1986), die voor de oorlog een tijd bij dichter Adriaan Roland Holst in Bergen woont en daar bovenmatig geïnteresseerd is in de jonge zonen van bevriende families, en Heinrich Wolfgang Horn (1909-1966), die schrijft onder de naam Wolfgang Cordan. Beide mannen verzorgen tijdens de bezetting Joodse onderduikers. Frommel op de Herengracht 401 in Amsterdam waar hij in een sekte-achtige sfeer zijn onderduikers “groomt”. Cordan op een boerderij in de buurt van Bergen. Cordan sluit zich bovendien tegen het einde van de bezetting als Hendrik van Hoorn aan bij het gewapende verzet en liquideert samen met een communistische verzetsman een V-man in dienst van de SD. Theo van der Wal en de Kouwenaars kennen Cordan al van voor de oorlog. Eind 1933 reizen Cordan en van der Wal samen door Frankrijk. Cordan duikt tijdens de bezetting in Amsterdam en in Bergen regelmatig onder bij het gezin Kouwenaar.

Volgens Piet Calis, die Hans Engelman citeert, nemen de Duitsers deze twee getuigen niet erg serieus. Wiel Kusters schept een ander beeld in zijn oorlogsbiografie van Kouwenaar.

26. Wiel Kusters, Morgen wordt het voor iedereen maandag, p. 163.

27. Idem, p. 194-197.

28. De meeste bewoners van nr. 395 proberen door te stromen naar een ander huisje in het hofje waar de kamers wat breder en lichter zijn. In 1942 woonde Bram Kuiper hier, die drie maanden voor zijn arrestatie in juni 1943 doorstroomde naar een wat ruimer en lichter verblijf op nr. 393.

29. Wiel Kusters, Morgen wordt het voor iedereen maandag, p. 205-206. Voor verdere informatie over de Hongerwinter op het Nieuwe Suikerhofje zie het artikel “Het laatste oorlogsjaar” op deze website.

30. Idem, p. 216-217. Het gedicht heet “Bedwongen symfonie”.

31. Idem, p. 211-212.

32. Idem, p. 208-209 en 281.

33. https://onsamsterdam.nl/de-vaste-route-van-marga-minco-er-mocht-in-die-tijd-niets-maar-er-kon-v-l

34. Wiel Kusters, Morgen wordt het voor iedereen maandag, p. 218.

35. Idem, p. 296.

36. Over Reve in het Nieuwe Suikerhofje zie: Wieneke ’t Hoen, Reve in het klooster, in: De Parelduiker, jaargang 14, 2009/2, p. 75-80.

Reve is op het moment dat hij naar het Nieuwe Suikerhofje verhuist -zijn eerste kamer- nog niet uit de kast. Hij en zijn vriendin Hanny Michaelis zijn bevriend met Gerrit Kouwenaar en Tientje Louw. Reve heeft het op het hofje niet naar zijn zin. Net als Kouwenaar vindt hij zijn kamer naargeestig en hij kan ook niet overweg met de andere bewoners. Tussen Kouwenaar en Reve in, woont een paar maanden (april tot oktober 1947) iemand anders op nummer 395. Deze in 1919 geboren Jonkheer Willem Adriaan Hugo (Ad) de Jonge is voor de oorlog al het socialisme toegedaan en studeert economie in Amsterdam. Eind 1940 begint hij met vrienden het verzetsblad “Uit de Woestijn”. Hij wordt in het voorjaar van 1941 op het adres van zijn moeder in Den Haag gearresteerd en er volgt een gruwelijke rij van kampen en gevangenissen die hij ternauwernood overleeft: Scheveningen, Utrecht, Kamp Amersfoort, Kamp Vught, Natzweiler, Dachau, Neuengamme, Gross-Rosen, Mittelbau-Dora en de ziekenbarak Boelcke-Kaserne, waaruit hij ontvlucht na Amerikaanse bombardementen. Na twee of drie weken in Duitsland rondgezworven te hebben wordt hij door de Amerikanen bevrijd. Terug in Amsterdam werkt hij op het Partijbureau van de PvdA. Hij trouwt in oktober 1947 en gaat dan weg van het hofje. Begin jaren vijftig gaat hij werken voor de Binnenlandse Veiligheidsdienst in Den Haag. (Zie ook het artikel over hem in “Studentenhofje” op deze website)

37. Voor meer hierover zie het artikel over de inval van de SD in 1944 op deze website. 17 april 1944 als arrestatiedatum blijkt uit de SAA Politierapporten ’40-’45. (Albert Maria Smulders)

Jo Elsendoorn en Herman Maillette de Buy Wenniger schrijven dat er tien dagen tussen Smulders arrestatie en de SD-inval zaten. Het waren er acht.

38. SAA Politierapporten ’40-’45. (Albert Maria Smulders) daar staat ook zijn beroep kunstschilder genoteerd.

39. Jo Elsendoorn, De vermorzeling. Het verhaal van een overlevende, Amsterdam 1979, p. 150.

De hofjesbewoners laten mensen die ze niet zo goed kennen “voor de poort” wonen.

40. Toke van Helmond, Bob Hanf 1894-1944, Amsterdam 1982, p. 163.

41. NA, Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, 2.09.09, CABR: inventarisnummer 421 (Bijzondere Raad van Cassatie), Nicolaas Cornelis Jonker.

42. Trouw, 28-9-1957.

43. USC Shoah Foundation Visual History Archive, interviews met Harry Sanders en Sella Sanders-van Straten in 1995. Gezien in het Joods Museum Amsterdam op 23 mei 2023.

44. USC Shoah Foundation Visual History Archive, interviews met Sella Sanders-van Straten in 1995. Gezien in het Joods Museum Amsterdam op 23 mei 2023. Schaft vraagt Harry Sanders om de revolver na te kijken omdat hij op de Technische Universiteit Delft gestudeerd heeft.

45. Interview Philine Polak: https://vha.usc.edu/testimony/25269?from=search

Zie ook noot 13.

46. Toke van Helmond, Bob Hanff 1894-1944, De Engelbewaarder/Amsterdam 1982, p. 163.

47. https://www.joodsmonumentzaanstreek.nl/sanders-harry/

Navraag naar de bron van deze informatie bij Joods Monument Zaanstreek levert op dat dit vijftien jaar geleden geschreven werd en dat Sella Sanders dit mogelijk gezegd heeft.

48. Brief van Emile Sindram aan Herman Maillette de Buy Wenniger van 31 januari 1945. Uit: Privé-archief Simcha von Benckendorff.

49. IISG, De wegbrengers : een aantal herinneringen van zijn verzetsvrienden : voor Mathieu Smedts, 26.5.1913 – 80 – 26.5.1993.

50. E-mail van Alfred van Cleef van 29 september 2020. Alfred van Cleef is de zoon van Jaap van Cleef.

51. M.G.L. den Boer, In de Waagschaal, G.W. Oberman (1889-1967), een veelzijdig predikant. Op: www.karlbarth.nl.

 www.martinandriesdejong.webnode.nl

Op een later tijdstip moet heel het gezin Oberman zelf ook onderduiken.

52. De onderduikgeschiedenis van Jaap van Cleef is te vinden op de website van Alfred van Cleef: http://www.janneke.net/wordpress/wp-content/uploads/2017/02/De-onderduik-van-de-vader-van-Alfred-van-Cleef_hogekwaliteit.pdf

en in: 

Alfred van Cleef, ingeleid door Peter van Overbruggen, Verborgen geschiedenis van Nune Ville ontdekt. In: Drijehornickels, jrg. 25, nr. 3, pp. 3-7, december 2016.

Peter van Overbruggen, Een oorlog is nooit voorbij. Verborgen geschiedenis van Jaap van Cleef in Nuenen verder onthuld. In: Drijehornickels, jrg. 29, nr. 2, pp. 2-8, augustus 2020.

53. Het uitgebreide verhaal over Sien Spier staat in het artikel over Vica Taselaars vroege verzet op deze website.

54. Dit is niet helemaal zeker. Prinsengracht 72 III is ook mogelijk.

55. Brief van 22 april 1942 van Herman Maillette de Buy Wenniger aan “Antonius“ (bijnaam van zijn toekomstige vrouw Tine Anthonisse). Uit familiearchief Maillette de Buy Wenniger.